In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft zich gebogen over de tenlastelegging van opzetheling, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij een inbraak in een woning te Badhoevedorp op 27 januari 2013. Tijdens de inbraak zijn diverse goederen, waaronder bankpassen, een mp3-speler en een gouden ketting, ontvreemd.
De verdachte werd kort na de inbraak aangetroffen in een auto waarin de gestolen goederen aanwezig waren. De verbalisanten hebben waargenomen dat de verdachte en zijn mededaders zich verdacht gedroegen bij een parkeerautomaat. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat hij zich in een auto bevond met gestolen goederen, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzetheling. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, en het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf heeft gelast.
Het hof heeft de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder al onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd gekregen voor vermogensdelicten, wat zijn recidive verklaart. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.