Afdeling civiel en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 9 april 2013
Zaaknummer: 200.112.320/01
Zaaknummer eerste aanleg: 489135/FA RK 11-3591 (MN IZ)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.D.L.C.C.C. van Rooij te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Kashyap te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 29 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 mei 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 489135/FA RK 11-3591 (MN IZ).
1.3. De man heeft op 13 november 2013 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 27 december 2012 een verweerschrift ingediend.
1.5. De man heeft op 21 december 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De vrouw heeft op 27 en 28 december 2012 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 9 januari 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.9. Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting hebben de vrouw en de man nog stukken aan het hof toegezonden, respectievelijk op 11 en 16 januari 2013. Zij hebben elkaar beiden afschriften van die stukken gezonden.
2.1. Partijen hebben tot oktober 2007 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [kind a] en [kind b] (hierna: de kinderen), beiden [in] 2004. De man heeft de kinderen erkend.
2.2. Bij beschikking van 22 juli 2009 van de rechtbank Amsterdam is een door de man met ingang van 1 december 2008 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 200,- per kind per maand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1971.
Zij is werkzaam in loondienst. Volgens de cumulatieven, vermeld op de salarisspecificatie van december 2012 bedroeg haar fiscaal loon in 2012 € 15.321,-.
Haar huur bedroeg tot 1 januari 2013 € 756,- per maand. De huurtoeslag bedroeg € 278,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering zij € 180,- per maand. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 80,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1978. Hij leeft samen met zijn partner. Uit die samenleving is [in] 2012 […] (hierna: [de minderjarige]) geboren.
Zijn partner is werkzaam in loondienst. Haar inkomen bedraagt volgens een specificatie van augustus 2012 € 1.584,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
Hij is werkzaam in loondienst. Blijkens de salarisspecificatie van juni 2011 bedroeg zijn inkomen in die maand € 2.017,- bruto, exclusief vakantietoeslag. Volgens de specificatie van september en oktober 2012 bedroeg zijn inkomen € 1.760,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Uit de cumulatieven, vermeld op de salarisspecificatie van december 2012 volgt een fiscaal loon in 2012 van € 29.011,-.
De kale huur van de door hem en zijn partner bewoonde woning bedraagt € 525,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 122,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2009 in zoverre, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen:
- van € 172,50 per kind per maand met ingang van 12 juli 2011 tot de maand volgend op de maand waarin het derde kind van de man is geboren, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 12 juli 2011 tot de datum van de bestreden beschikking meer heeft betaald dan wel op hem is verhaald, de bijdrage tot de datum van de bestreden beschikking wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en of op hem is verhaald;
- van € 115,- per kind per maand met ingang van de maand volgend op de maand waarin het derde kind van de man is geboren.
Deze beschikking is gegeven op het inleidend verzoek van de vrouw de bijdrage te bepalen op € 350,- per kind per maand met ingang van 27 april 2011 en het zelfstandig verzoek van de man de bijdrage te bepalen op € 82,- per kind per maand met ingang van 12 juli 2011 tot de dag waarop zijn derde kind zal worden geboren en op nihil met ingang van de dag van de geboorte van zijn derde kind, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, althans een zodanig hogere bijdrage vast te stellen dan die bij de bestreden beschikking is bepaald, als het hof juist zal achten.
3.3. De man verzoekt het door de vrouw verzochte af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil te stellen met ingang van 1 september 2012, althans 1 januari 2013, althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum vast te stellen als het hof juist zal achten.
3.4. De vrouw verzoekt het door de man verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Tussen partijen is in geschil hun draagkracht en de hoogte van de behoefte van de kinderen. Het hof zal eerst de behoefte van de kinderen bespreken.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het gezinsinkomen ten tijde van hun relatie € 2.177,- netto per maand bedroeg.
Het hof onderschrijft het standpunt van de vrouw dat, in het geval het inkomen van één van de ouders het voormalige gezinsinkomen overschrijdt, dat hogere inkomen van die ouder de maatstaf is voor de bepaling van de kosten van de kinderen. Anders dan de vrouw stelt, is daarvan blijkens de onder 2.4 vermelde inkomensgegevens van de man in de onderhavige procedure evenwel geen sprake, zodat het hof zal uitgaan van voornoemd netto gezinsinkomen. Partijen zijn het erover eens dat op basis van dat inkomen de behoefte van de kinderen ingevolge de Nibud tabel in totaal € 471,- per maand bedraagt, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
Het hof volgt de man niet in zijn standpunt dat in het onderhavige geval de kosten voor naschoolse opvang en overblijfkosten worden geacht te zijn begrepen in de behoefte volgend uit de Nibud tabel, nu, zoals hierna onder 4.3 wordt overwogen, de vrouw als alleenstaande ouder wordt aangemerkt en niet aannemelijk is dat de kosten voor naschoolse opvang en overblijfkosten in een dergelijk geval worden gecompenseerd met lagere uitgaven aan een andere kostenpost.
Ter zitting heeft de vrouw bij monde van haar advocaat betoogd dat zij € 80,- netto per maand aan opvangkosten heeft en € 100,- per maand aan overblijfkosten. Het hof acht die kosten (en de noodzaak tot het maken daarvan), gelet op de werktijden van de vrouw van dagelijks 9.30 uur tot 14.00 uur, voldoende aannemelijk geworden.
De vrouw heeft voorts betoogd dat zij kosten heeft in verband met extra schoenen voor de kinderen in verband met een lichte afwijking aan hun voeten. De man heeft uitdrukkelijk betwist dat de vrouw die kosten nog maakt. Voorts is ter zitting gebleken dat de kinderen sinds medio 2011 niet langer naar fysiotherapie gaan. In het licht daarvan had het op de weg van de vrouw gelegen de door haar gestelde kosten met actuele stukken nader te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten, gaat het hof aan het betoog van de vrouw voorbij.
Het voorgaande leidt ertoe dat de behoefte van de kinderen zal worden bepaald op € 651,- per maand. Deze kosten zullen, zoals gebruikelijk is, naar rato van de draagkracht van partijen worden verdeeld.
4.3. Het hof zal aan de zijde van de vrouw uitgaan van het onder 2.3 vermelde fiscaal loon in 2012. De stelling van de man dat de vrouw haar werkzaamheden op dit moment kan uitbreiden, is, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw en het gegeven dat zij de zorg heeft voor de kinderen, niet aannemelijk geworden, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. Dit, alsmede de onder 2.3 vermelde huurlasten, leidt ertoe dat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de vrouw tot 1 januari 2013 geen draagkracht heeft om een deel van de kosten van de kinderen voor haar rekening te nemen.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij per 1 januari 2013 bij een vriend inwoont en dat zij een bijdrage in zijn woonlasten levert van € 200,- per maand. De man heeft betoogd dat de vrouw met haar partner samenwoont, doch hij heeft niet gesteld dat dit ertoe leidt dat met lagere woonlasten dan € 200,- per maand rekening dient te worden gehouden, zodat het hof reeds om die reden de door de vrouw opgevoerde last in aanmerking zal nemen. Het betoog van de man dat de vrouw samenwoont, kan daarmee onbesproken blijven. Het standpunt van de vrouw leidt ertoe dat ook in de periode na 1 januari 2013 met de heffingskorting(en) voor een alleenstaande ouder rekening zal worden gehouden. Voorts zal worden uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkracht-percentage van 70.
4.4. De man heeft betoogd dat hij per september 2012 minder is gaan werken om opvangkosten te besparen. Het hof acht die beslissing redelijk en zal in navolging van het verzoek van de man met ingang van 1 september 2012 rekening houden met het inkomen dat hij volgens de salarisspecificatie van september 2012 heeft genoten. Tot 1 september 2012 houdt het hof - evenals de rechtbank - rekening met het inkomen van de man in juni 2011, zoals weergegeven onder 2.4.
Niet ter discussie staat dat aan de zijde van de man de helft van de opgevoerde woonlasten in aanmerking dienen te worden genomen, nu hij die lasten met zijn partner - die in haar levensonderhoud voorziet - kan delen. Het hof gaat daarbij uit van de kale huurprijs, zoals vermeld onder 2.4.
In navolging van de rechtbank houdt het hof rekening met de door de man te betalen premie voor een lijfrenteverzekering. Uit de stukken is gebleken dat de man op dit moment geen pensioen opbouwt en in het licht daarvan is de noodzaak tot het aangaan van een lijfrenteverzekering voldoende komen vast te staan. Daarbij wordt rekening gehouden met het fiscaal voordeel dat de man door het betalen van die premie behaalt.
Ter onderbouwing van de door hem gestelde omgangskosten heeft de man aangevoerd dat de destijds geldende omgangsregeling van een weekend per twee weken en een zondag in de andere week is uitgebreid naar een regeling zoals blijkt uit het door hem ingediende omgangsschema. De vrouw heeft erkend dat de omgangsregeling destijds is uitgebreid overeenkomstig voornoemd omgangsschema, doch betoogd dat sinds de herfstvakantie de oude regeling weer geldt. Zij heeft evenwel nagelaten haar betoog op enigerlei wijze te onderbouwen, hetgeen op haar weg had gelegen, temeer nu de regeling waarop de man zich beroept ook strookt met de omgangsdata die uit de door hem ingediende DVD blijken. Om die reden volgt het hof de man in de door hem gestelde omgangsregeling. De vrouw heeft niet weersproken dat, uitgaande van die regeling, de omgangskosten in de periode tot 1 januari 2013 € 176,- per maand bedroegen en met ingang van 1 januari 2013 € 201,- per maand, zodat het hof met die door de man opgevoerde kosten rekening zal houden.
Het hof houdt geen rekening met de belasting die de man verschuldigd is in verband met de fiscale bijtelling terzake het privé gebruik van de aan hem ter beschikking gestelde leaseauto. In zijn beroepschrift heeft de man betoogd dat die kosten in aanmerking dienen te worden genomen, doch ter zitting heeft hij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij dat betoog niet langer handhaaft. Ten overvloede onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank dat volgens de gebruikelijke normen met een dergelijke fiscale bijtelling geen rekening wordt gehouden.
Evenmin wordt rekening gehouden met door de man opgevoerde kosten van € 100,- per maand in verband met kleding voor de kinderen. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij iedere maand € 100,- aan dergelijke kosten heeft en voor zover kosten voor een lager bedrag al aannemelijk zijn geworden, wordt de man geacht die uit zijn vrije ruimte te voldoen.
Het hof houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en met een draagkrachtpercentage van 70. De beschikbare draagkracht van de man zal in de periode tot 1 september 2012 worden verdeeld over [kind a] en [kind b]. Vanaf 1 september 2012 wordt de beschikbare draagkracht mede verdeeld over [de minderjarige], nu de man jegens haar onderhoudsplichtig is. Hetgeen de vrouw in dat verband heeft aangevoerd doet daaraan niet af. Het hof zal de kosten van [de minderjarige] voor de helft ten laste van de draagkracht van de man brengen, nu de partner van de man mede onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige] en de andere helft voor haar rekening kan nemen. Bij gebreke aan andersluidende stukken, gaat het hof er van uit dat de behoefte van [de minderjarige], inclusief de door de man en zijn partner te maken kosten voor kinderopvang niet afwijkt van de behoefte van [kind a] en [kind b]. Met ingang van 1 januari 2013 kan de partner van de man aanspraak maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het hof zal deze heffingskorting in redelijkheid voor de helft aan de man toerekenen.
4.5. Gezien het voorgaande falen de grieven van de vrouw en de man voor zover het de draagkracht van partijen in de periode met ingang van 12 juli 2011 tot 1 september 2012 betreft. Nu de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in die periode is begrensd door de draagkracht van de man, zal de bestreden beschikking in zoverre worden bekrachtigd.
4.6. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 85,- per kind per maand met ingang van 1 september 2012 tot 1 januari 2013 en van € 100,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2013 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de man met de door hem te maken omgangskosten in aanmerking komt voor fiscaal voordeel.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft in de periode met ingang van 12 juli 2011 tot 1 september 2012;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft in de periode met ingang van 1 september 2012 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 22 juli 2009 van de rechtbank Amsterdam, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op 85,- (VIJFENTACHTIG EURO) per kind per maand met ingang van 1 september 2012 tot 1 januari 2013 en op 100,- (EENHONDERD EURO) per kind per maand met ingang van 1 januari 2013;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, M.M.A. Gerritzen-Gunst en M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer op 9 april 2013.