Uitspraak: 26 maart 2013
Zaaknummer: 200.110.048/01
Zaaknummer eerste aanleg: 494373 / FA RK 11-5520 (MB/NW)
in de zaak in hoger beroep van:
Gemeente Amsterdam,
zetelende te Amsterdam,
appellante,
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H. Edens te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de gemeente en de man genoemd.
1.2. De gemeente is op 18 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 april 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 494373 / FA RK 11-5520 (MB/NW).
1.3. De man heeft op 17 september 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 29 oktober 2012 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
• mr. H.H.J. ten Hoope namens de gemeente;
• de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.1. De man heeft een relatie gehad met […] (hierna: de vrouw). Uit hun relatie is [in] 2008 […] (hierna: [het kind]) geboren. De man heeft [het kind] erkend.
2.2. Aan de vrouw wordt met ingang van 1 januari 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand verleend naar de norm van een eenoudergezin.
2.3. Bij brief van 1 maart 2011 heeft de gemeente de man schriftelijk in kennis gesteld van zijn wettelijke onderhoudsplicht ten opzichte van [het kind] en hem verzocht financiële gegevens over te leggen teneinde een eventuele verhaalsbijdrage te kunnen bepalen.
2.4. Bij verhaalsbesluit van 22 maart 2011 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente de verhaalsbijdrage vastgesteld op € 535,- per maand met ingang van 1 maart 2011. Het verhaalsbesluit is zowel per gewone als per aangetekende post aan de man gezonden, maar is op 18 april 2011 retour gekomen bij de gemeente met de aantekening “niet afgehaald”.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is een door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens [het kind] aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage bepaald van € 290,- per maand met ingang van 1 juli 2011.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de gemeente de verhaalsbijdrage te bepalen op € 290,- per maand met ingang van 1 maart 2011, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist zou achten.
3.2. De gemeente verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de door de man te betalen verhaalsbijdrage alsnog met ingang van 1 maart 2011 te bepalen op € 290,- per maand, althans met ingang van een zodanige datum en op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten.
3.3. De man verzoekt het verzoek in hoger beroep van de gemeente af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In geschil is de ingangsdatum van de bij de bestreden beschikking bepaalde door de man te betalen verhaalsbijdrage van € 290,- per maand.
4.2. Wat betreft het vaststellen van de ingangsdatum van een onderhoudsverplichting is aan de rechter een grote mate van vrijheid gelaten. Het hof zal de ingangsdatum van voormelde verhaalsbijdrage bepalen op de datum vanaf welke de man met het opleggen daarvan rekening behoorde te houden. Volgens de gemeente is de man bij de hierboven onder 2.3 genoemde brief van 1 maart 2011 en het hierboven onder 2.4 genoemde, aangetekend aan hem gezonden verhaalsbesluit van 22 maart 2011 erop gewezen dat hij vanaf 1 maart 2011 een verhaalsbijdrage verschuldigd is, zodat hij hiermee sindsdien rekening behoorde te houden. De man stelt dat hij de brief en het verhaalsbesluit niet heeft ontvangen, zodat hij eerst door middel van het inleidend verzoekschrift van de gemeente, dat op 1 juli 2011 is ingediend, rekening heeft kunnen houden met het opleggen van een verhaalsbijdrage.
4.3. Het hof overweegt dat de man met het opleggen van een verhaalsbijdrage rekening had kunnen houden vanaf het moment dat hij met het voornemen daartoe bekend is geworden dan wel geacht moest worden daarmee bekend te zijn. Daartoe dient het hof te bepalen of en zo ja, wanneer de hierboven genoemde stukken hun beoogde werking hebben gehad.
Uitgangspunt is dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Een verklaring die de geadresseerde niet of niet tijdig heeft bereikt, kan de beoogde werking toch verkrijgen indien dit niet of niet tijdig bereiken voor risico van de ontvanger komt. De stelplicht en bewijslast van dit alles rust op degene die zich op (de gevolgen) van de verklaring beroept.
De gemeente heeft haar stelling dat de man de brief van 1 maart 2011 en het verhaalsbesluit van 22 maart 2011 (tijdig) heeft ontvangen, die door de man is betwist, niet nader onderbouwd. Daar komt bij dat de gemeente ter zitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven niet te kunnen bewijzen dat door de gemeente aan de man verzonden post hem daadwerkelijk heeft bereikt, maar zich op standpunt heeft gesteld dat het feit dat dat eventueel niet het geval is voor risico van de man komt, nu de man geen moeite heeft gedaan om het verhaalsbesluit af te halen na de aangetekende verzending ervan.
Het hof overweegt dat volgens vaste rechtspraak met betrekking tot aangetekende brieven geldt dat de afzender daarvan, wanneer de geadresseerde stelt dat de brief hem niet (tijdig) heeft bereikt, dient te bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en bovendien aannemelijk dient te maken dat de brief (tijdig) aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven.
De gemeente kan niet aantonen dat zij de brief van 1 maart 2011 daadwerkelijk aan de man heeft verzonden, maar vast staat dat zij het verhaalsbesluit, aangetekend, aan de man heeft verzonden, nu zich bij de stukken achter het verhaalsbesluit een afschrift bevindt van de retour gekomen envelop die aan de man is verzonden. Gebleken is voorts dat het juiste adres van de man is gehanteerd voor de aangetekende verzending van het verhaalsbesluit. Op genoemde envelop bevindt zich een zogenoemde ‘geen gehoor’ sticker met vermelding van de datum 23 maart.
Het hof grondt hierop het vermoeden dat het verhaalsbesluit op die datum aan het adres van de man is aangeboden, dat er toen niemand thuis was en dat er toen, in overeenstemming met de door TNT Post voor de verzending van aangetekende stukken gehanteerde procedure, een bericht is achtergelaten met vermelding dat, waar en binnen welke termijn het desbetreffende poststuk kon worden afgehaald. De man heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die dat vermoeden ontzenuwen, en evenmin een bewijsaanbod gedaan. De enkele stelling van de man dat hij bovenbedoeld bericht niet heeft ontvangen, is niet toereikend. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat de man het afhaalbericht wel heeft ontvangen maar verzuimd heeft het poststuk houdende het verhaalsbesluit tijdig af te halen, zodat het voor zijn risico komt dat het verhaalsbesluit hem niet (tijdig) heeft bereikt.
Het vorenoverwogene leidt het hof tot het oordeel dat de man vanaf 1 april 2011, zijnde de datum van de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het verhaalsbesluit moet worden geacht aan het adres van de man te zijn aangeboden met achterlating van het bovenbedoelde bericht, met het opleggen van een verhaalsbijdrage rekening had kunnen houden. Het hof zal om proceseconomische redenen de bestreden beschikking geheel vernietigen en beslissen als na te melden.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,
bepaalt dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens voornoemde minderjarige met ingang van 1 april 2011 € 290,- per maand aan de gemeente zal betalen, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw ten behoeve van deze minderjarige voortduurt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A. van Haeringen en mr. M. van der Kuijl in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013.