beslissing
_______________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.111.772/01 NOT
zaaknummer kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te
’s-Hertogenbosch: KLN 11.27
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 7 mei 2013
[ NAAM ]
wonende te [ plaatsnaam ],
APPELLANTE,
[ NOTARIS ],
notaris te Eindhoven,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 17 augustus 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Hertogenbosch, verder de kamer, van 19 juli 2012, waarbij de kamer klaagster in haar klacht tegen geïntimeerde, verder de notaris, deels niet ontvankelijk heeft verklaard en die klacht voor het overige deels ongegrond en deels gegrond heeft verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 8 oktober 2012 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 14 december 2012 zijn van de zijde van klaagster aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 3 januari 2013. Klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota, met daaraan een brief gehecht.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. In deze zaak gaat het - kort gezegd - om het volgende. De moeder van klaagster (hierna: erflaatster) is op 14 mei 2006 overleden. De zuster van klaagster is in haar testament tot executeur benoemd. Omdat klaagster ontevreden was over het afwikkelen van de nalatenschap van erflaatster door haar zuster (hierna: de executeur), heeft klaagster de notaris gevraagd haar in deze te adviseren. Bij brief van 3 augustus 2006 heeft de notaris klaagster bericht dat de executeur zijn kantoor opdracht had gegeven haar behulpzaam te zijn bij de financiële afwikkeling van de nalatenschap.
4.2. Klaagster verwijt de notaris het volgende. De notaris heeft zich, zonder medeweten van klaagster, door de executeur als boedelnotaris laten aanstellen. Voorts heeft de notaris geweigerd om bepaalde geldstromen in het verleden met betrekking tot een hypothecaire geldlening nader te onderzoeken en heeft de notaris verschillende keren geweigerd om klaagster inzage te geven in de aangifte successierecht. Daarnaast heeft de notaris klaagster verschillende malen op intimiderende wijze gewaarschuwd om vooral haar kindsdeel in de nalatenschap van haar vooroverleden vader niet op te vragen. Omdat de notaris haar belangen onvoldoende behartigde, heeft klaagster op 14 maart 2007 een andere notaris, [ naam ], ingeschakeld. [ Naam ] heeft de notaris verschillende keren erop gewezen dat aan klaagster haar kindsdeel in de nalatenschap nog moest worden uitgekeerd en dat het door de notaris ingevulde concept van de aangifte successierecht om die reden onjuist was. De notaris heeft vragen hieromtrent telkens niet of niet tijdig beantwoord. Uiteindelijk heeft de notaris tezamen met de executeur een onjuiste definitieve aangifte successierecht gedaan. Hierdoor was klaagster genoodzaakt haar kindsdeel in de nalatenschap van haar vader door middel van reële executie te innen. Ten slotte heeft de notaris valsheid in geschrift gepleegd door in 2009 een bezwaarschrift tegen de opgelegde successierechten in te dienen in verband met een later opgekomen passief post.
4.3. In hoger beroep heeft klaagster aangevoerd dat de kamer ten onrechte het klachtonderdeel dat ziet op de door haar gestelde door de notaris gepleegde valsheid in geschrifte bij de aanvullende aangifte successierecht niet heeft behandeld en zonder meer ongegrond heeft verklaard. Klaagster heeft aangevoerd dat zij nooit akkoord is gegaan met de aanvullende aangifte. Zij benadrukt dat de notaris al geruime tijd daarvoor bekend was met het bestaan van het kindsdeel van klaagster, zodat geen sprake was van een later opgekomen passief post. De notaris heeft nagelaten op dit punt nader onderzoek te doen, zelfs toen [ naam ] de notaris hierom had gevraagd. De notaris heeft met opzet een onjuiste aanvullende aangifte ingediend. Het voorgaande is waar het in deze procedure om gaat.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft de stellingen van klaagster betwist en zich als volgt verweerd.
5.1. In de brief van 3 augustus 2006 heeft de notaris melding gemaakt van de bevoegdheid van de executeur een boedelnotaris aan te wijzen. Klaagster is vanaf het begin betrokken geweest bij het proces van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Nu de klacht van klaagster op 3 november 2011 bij de kamer is ingekomen, gaat de notaris, gezien de klachttermijn van drie jaar uit artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna), enkel in op de klachtonderdelen die zien op zijn handelen na 3 november 2008.
5.2. De executeur was aanvankelijk van mening dat het aandeel van klaagster in de nalatenschap van hun vooroverleden vader ten tijde van het overlijden van erflaatster geheel door erflaatster was voldaan. De notaris heeft op basis van de door de executeur verstrekte informatie de verschillende stukken opgemaakt. Hierbij zijn de vragen en opmerkingen van klaagster met betrekking tot de vorderingen van klaagster en de executeur op de nalatenschap van erflaatster uit hoofde van hun verkrijging uit de nalatenschap van hun vooroverleden vader, uitvoerig aan de orde gekomen. De door klaagster bedoelde geldstromen heeft de notaris grondig geverifieerd en uitvoerig met klaagster besproken. De notaris is immer op de opmerkingen en vragen van klaagster en [ naam ] ingegaan. Al hun punten van kritiek en suggesties heeft de notaris aan de executeur voorgelegd. Achteraf bleek dat de executeur schenkingen door erflaatster door middel van overboekingen abusievelijk als gedeeltelijke aflossingen van schulden heeft aangemerkt. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een aanvullende aangifte, waarin naast de vordering van klaagster met rente eenzelfde vordering van de executeur op de nalatenschap van erflaatster is opgevoerd.
5.3. In hoger beroep heeft de notaris benadrukt dat hij, nu ondanks zijn herhaald verzoek noch de executeur (in eerste instantie) noch klaagster stukken kon produceren waaruit bleek of de door erflaatster gedane betalingen als schenkingen of als aflossing van haar schuld aan klaagster en de executeur moesten worden beschouwd, diende uit te gaan van de door de executeur aangeleverde gegevens en het door de executeur in deze ingenomen standpunt. De notaris diende immers de juridische positie van de executeur alsmede haar bevoegdheden te eerbiedigen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de notaris aangevoerd dat de bankafschriften van erflaatster met de desbetreffende overboekingen pas later boven tafel zijn gekomen.
6.1. De kamer heeft overwogen dat een klacht op de voet van artikel 99 lid 12 Wna (sinds 1 januari 2013 is dit lid 15) binnen drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kan worden ingediend, zodat klaagster voor zover haar klacht ziet op de periode vóór 3 november 2008 (drie jaar voor de datum waarop de klacht bij de kamer is ingekomen), niet ontvankelijk is. Ten aanzien van het handelen dan wel nalaten van de notaris in de periode na 3 november 2008 heeft de kamer klaagster in haar klacht ontvankelijk geacht. Het hof deelt dit oordeel en maakt het tot het zijne.
6.2. Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht over het handelen en nalaten van de notaris in de periode na 3 november 2008 aldus toegelicht dat die erop ziet dat de notaris - volgens klaagster - valsheid in geschrift heeft gepleegd bij het indienen van de aanvullende aangifte successierecht en heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar aanleiding van de bezwaren van klaagster en [ naam ] tegen het standpunt van de executeur met betrekking tot het aandeel van klaagster in de nalatenschap van haar vooroverleden vader.
6.2.1. Het hof is van oordeel dat klaagster haar stelling dat de notaris bij het indienen van de aanvullende aangifte successierecht valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd, tegenover de betwisting door de notaris, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De door de notaris ingediende aangifte successierecht vloeide voort uit de veronderstelling van de notaris dat hij, gezien de wettelijke bevoegdheden van de executeur, op de door de executeur verstrekte informatie moest afgaan. Van enig opzet hierbij is niet gebleken. Vanuit ditzelfde uitgangspunt heeft de notaris daarna de aanvullende aangifte successierecht ingediend. Nu het door klaagster gestelde laakbare handelen van de notaris in deze niet vast is komen te staan, heeft de kamer dit klachtonderdeel terecht ongegrond verklaard.
6.2.2. Het feit dat een notaris, gezien de wettelijke bevoegdheden van de executeur, in eerste instantie op de door de executeur verstrekte informatie dient af te gaan, neemt niet weg dat een notaris die de aangifte successierecht feitelijk opmaakt, onderzoek dient te doen naar de door hem in die aangifte opgevoerde posten. Dit betreft immers een eigen verantwoordelijkheid van een notaris. Dit geldt temeer in een geval waarin een belanghebbende vraagtekens stelt bij de juistheid van de in de aangifte opgenomen posten. De kamer heeft derhalve terecht overwogen dat de notaris had moeten onderzoeken of de vordering van klaagster - het kindsdeel uit de nalatenschap van haar vooroverleden vader - wel of niet was uitgekeerd en de notaris niet zonder meer had mogen afgaan op de informatie die de executeur hieromtrent had verschaft. Dit gold nog sterker op het moment dat [ naam ] in beeld kwam en de notaris op op de onjuistheid van het standpunt van de executeur in deze had gewezen. Door onder deze omstandigheden bij het opmaken van de aangifte successierecht na te laten nader onderzoek te doen naar de juistheid van de door de executeur aan hem verstrekte informatie, heeft de notaris onzorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Met de kamer is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel dan ook gegrond is.
6.3. De notaris heeft bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster onzorgvuldig gehandeld en de belangen van klaagster hierbij veronachtzaamd. Met de kamer acht het hof de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
6.4. Nu het hof (hoewel deels op andere gronden) tot eenzelfde beslissing komt als de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, C.P. Boodt en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 mei 2013 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT 's-HERTOGENBOSCH
neemt de volgende beslissing op de klacht van [ naam ], hierna te noemen klaagster, tegen
[ notaris ], notaris te Eindhoven, hierna te noemen de notaris.
1.1 Bij brief van 23 oktober 2011 heeft klaagster de klacht tegen de notaris ingediend.
1.2 De notaris heeft bij brief van 23 november 2011 schriftelijk geantwoord op de klacht.
1.3 Bij brief van 26 december 2011 heeft klaagster gerepliceerd.
1.4 De notaris heeft bij brief van 31 januari 2012 gedupliceerd.
1.5 De plaatsvervangend voorzitter van de kamer van toezicht heeft de zaak verwezen naar de volle kamer.
1.6 De kamer van toezicht heeft de klacht behandeld op de openbare vergadering van 24 mei 2012. Klaagster is verschenen. De notaris is eveneens verschenen.
2.1 De moeder van klaagster, [ naam ] (hierna: erflaatster), is overleden op 14 mei 2006.
2.2 De notaris is door [ naam ], de executeur in de nalatenschap van erflaatster, als boedelnotaris aangesteld.
2.3 [ Naam ] heeft de notaris bij brief van 16 oktober 2008 namens klaagster kenbaar gemaakt dat klaagster bij haar standpunt blijft dat afbetaling van haar kindsdeel niet is gebleken en dat dit ook van belang is voor de aangifte van successie bij de belastingdienst.
2.4 De belastingdienst heeft een aanslag successierecht in het kader van de nalatenschap van erflaatster aan de erfgenamen doen toekomen gedateerd op 14 juni 2007. De notaris heeft de belastingdienst, afdeling successie, op 13 maart 2009 verzocht middels een suppletoire aangifte de eerdere aanslag gedateerd op 14 juni 2007 te corrigeren. Hierdoor is de aanslag successierecht voor klaagster verminderd.
3. De klacht en het verweer daartegen
3.1 Klaagster stelt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Na het overlijden van de moeder van klaagster werd de zus van klaagster tot executeur benoemd in de nalatenschap van haar moeder. Klaagster had weinig vertrouwen in de gang van zaken rond de afwikkeling van de nalatenschap en heeft zich tot [ notaris ] gewend voor raad en advies omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van haar moeder.
Daarna bleek de notaris zonder medeweten van klaagster door de executeur als boedelnotaris te zijn aangesteld. Omdat klaagster haar belangen niet voldoende zag behartigd door de executeur en de notaris heeft zij zich op 14 maart 2007 gewend tot
[ naam ] voor raad en advies.
Met betrekking tot vragen over het uitblijven van het uitbetalen van het kindsdeel van klaagster uit de nalatenschap van de vooroverleden vader werd door de notaris en de executeur niet gereageerd. Klaagster was hierdoor genoodzaakt een gedeelte van dit kindsdeel door reële executie op rechtmatige wijze te verkrijgen. Hierop werd klaagster terstond gedagvaard door de executeur, die stelde dat zij opeens ook nog recht op dat kindsdeel had.
De notaris heeft pas nadat [ naam ] hem hierover meerdere malen heeft gesproken een suppletoire successieaangifte ingediend bij de belastingdienst. De notaris, alsook de executeur, wisten volgens klaagster al jarenlang van het bestaan van haar kindsdeel en hebben dat steeds ontkend. Hierdoor heeft de notaris klachtwaardig gehandeld.
3.2 De notaris stelt, zakelijk weergegeven, het volgende.
3.2.1 Klaagster is niet-ontvankelijk in de klacht voor zover dit de periode vóór 3 november 2008 betreft, omdat de klacht is ingediend buiten de in artikel 99, twaalfde lid, van de Wet op het notarisambt genoemde klachttermijn van drie jaar. De klacht is bij de kamer van toezicht ingekomen op 3 november 2011 en de verwijten van vóór 3 november 2008 zijn daarmee buiten de geldende termijn van drie jaar ingediend.
3.2.2 De notaris verzoekt de klacht voor het overige ongegrond te verklaren.
De notaris stelt dat hij gehouden was aan de door de executeur verstrekte informatie. Hij had geen reden om aan de juistheid van die informatie te twijfelen. De executeur heeft hem niet ingelicht over schenkingen. De notaris heeft de executeur om die reden op dat moment geen afschriften van bescheiden met betrekking tot die schenkingen gevraagd. In een later stadium heeft de notaris deze afschriften wel verzocht en van de executeur ontvangen. Toen bleek dat het deels te gaan om schenkingen en deels om overboekingen. De notaris is bekend met het feit dat schenkingen de betaling van een kindsdeel niet aflost. Voorgaande heeft uiteindelijk geresulteerd in een suppletoire aangifte successierecht. De notaris is van mening dat hij zijn taak als notaris niet zodanig heeft verzaakt dat hij klachtwaardig zou hebben gehandeld.
4.1.1 Ingevolge artikel 99, twaalfde lid, van de Wet op het notarisambt kan een klacht worden ingediend binnen drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.
4.1.2 In de onderhavige zaak klaagt klager deels over het handelen dan wel nalaten van de notaris in de periode vóór 3 november 2008. Dit betekent dat de klacht voor zover deze ziet op de periode vóór 3 november 2008 niet ontvankelijk is.
4.1.3 Ten aanzien van het handelen dan wel nalaten van de notaris in de periode na 3 november 2008 acht de kamer van toezicht de klacht ontvankelijk.
4.2 De notaris heeft aanvankelijk klaagster bijgestaan toen zij hem om raad en advies vroeg met betrekking tot de afhandeling van de nalatenschap van haar moeder, met name vanwege het volgens klaagster onbetrouwbaar handelen door de executeur, haar zus. Korte tijd later laat de notaris zich door voornoemde executeur aanstellen als boedelnotaris in eerdergenoemde nalatenschap.
4.3 De kamer van toezicht is van oordeel dat de notaris onvoldoende regie heeft gehouden ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Hij is uitgegaan van de juistheid van de gegevens zoals die werden aangeleverd door de executeur van die nalatenschap. De notaris had naar het oordeel van de kamer van toezicht moeten onderzoeken of de vordering van klaagster (kindsdeel uit de nalatenschap van haar eerder overleden vader) wel of niet was uitgekeerd en had niet zonder meer mogen afgaan op de informatie van de executeur. Dit heeft in deze zaak geresulteerd in jarenlange ellende voor klaagster. Zeker na de interventie door collega notaris [ naam ] had de notaris ook na 3 november 2008 moeten beseffen dat hij onvoldoende regie heeft gehouden ten aanzien van de nalatenschap. Hij is tot maart 2011 ten onrechte uitgegaan van de juistheid van de informatie die de executeur hem heeft verstrekt. Hij had deze informatie op zijn minst op juistheid moeten onderzoeken. Hij heeft niets gedaan met het feit dat de kindsdeel-vordering van klaagster een steeds belangrijker punt in de afwikkeling van de nalatenschap was geworden. Dit nalaten acht de kamer van toezicht verwijtbaar in die zin dat de notaris hierdoor onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.4 De overige verwijten van klaagster aan het adres van de notaris worden geacht hierin te zijn begrepen en behoeven daardoor geen verdere bespreking.
4.5 Met betrekking tot de op te leggen maatregel houdt de kamer van toezicht rekening met de ernst van het verwijt en het gegeven dat de notaris nooit eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. De kamer van toezicht is van oordeel dat de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd dient te worden.
verklaart klaagster ten aanzien van de periode voor 3 november 2008 niet-ontvankelijk in de klacht;
verklaart de klacht ten aanzien van het onderzoek naar de kindsdeel-vordering van klaagster gegrond;
verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
legt aan de notaris daarvoor op de maatregel van waarschuwing;
Aldus gegeven te 's-Hertogenbosch door mr. J.W.H. Rullmann, plaatsvervangend voorzitter,
mr. M.A.M. Kessels, mr. J.J.G.M. Kuijpers, leden, mr. P.M. Knaapen en mr. P.G. Heeringa, plaatsvervangende leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2012, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.