ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.108.990-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarders inzake onterecht beslaglegging op basis van echtscheidingsbeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam zich gebogen over een tuchtrechtelijke klacht van klaagster tegen twee gerechtsdeurwaarders en een kandidaat-gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft de executie van een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarbij klaagster en haar ex-echtgenoot zijn gescheiden. Klaagster betwistte de rechtmatigheid van de beslaglegging die door de gerechtsdeurwaarders was uitgevoerd, en stelde dat de echtscheidingsbeschikking niet zonder meer voor executie vatbaar was. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarders onvoldoende zorgvuldigheid in acht hadden genomen bij het leggen van beslag, aangezien er onduidelijkheid bestond over de betalingsverplichtingen die voortvloeiden uit het echtscheidingsconvenant. De gerechtsdeurwaarders hadden zich moeten vergewissen van de overeenstemming tussen partijen over het verschuldigde bedrag voordat zij tot beslaglegging overgingen. Het hof concludeerde dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verwijtbaar hadden gehandeld, wat leidde tot schade voor klaagster, vooral door het gelegde loonbeslag. De klacht werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en de gerechtsdeurwaarders kregen de maatregel van berisping opgelegd. Het hof benadrukte dat gerechtsdeurwaarders als zelfstandig openbaar ambtenaar verantwoordelijk zijn voor de zorgvuldigheid van hun handelen, vooral bij executoriale handelingen.

Uitspraak

beslissing
________________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht
zaaknummer: 200.108.990/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 722.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 januari 2013
inzake:
1. [gerechtsdeurwaarder],
2. [kandidaat-gerechtsdeurwaarder],
APPELLANTEN,
gemachtigde: mr. K.M. Brontsema,
t e g e n
[klager],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. A.W.G. de Hart, advocaat te Wijk en Aalburg, gemeente Aalburg.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, verder gezamenlijk te noemen de gerechtsdeurwaarders en ieder afzonderlijk aan te duiden als de gerechtsdeurwaarder respectievelijk de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, is bij een op 22 juni 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 15 mei 2012, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerde, verder klaagster, tegen (onder meer) de gerechtsdeurwaarders gegrond heeft verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping, met aanzegging dat, indien andermaal door hen een van de in artikel 34 eerste lid Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen. Bij diezelfde beslissing is een klacht van klaagster tegen een derde deurwaarder ongegrond verklaard.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 8 augustus 2012 een verweerschrift - met bijlage - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 oktober 2012. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klaagster en de gerechtsdeurwaarders hadden te kennen gegeven niet te zullen verschijnen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder het volgende.
4.1. Door middel van betekening en beslagleggingen is door de gerechtsdeurwaarders medewerking verleend aan de executie van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank
’s-Hertogenbosch van 22 oktober 2010 (waarbij de echtscheiding is uitgesproken tussen klaagster en haar inmiddels ex-echtgenoot en waarin de de in de echtscheidingsconvenant opgenomen regeling ter zake van de scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap is opgenomen), hoewel het hun duidelijk had moeten zijn dat die beschikking niet zonder meer voor executie vatbaar was. In het kader van die executie is door de gerechtsdeurwaarders ten laste van klaagster derdenbeslag gelegd onder haar werkgeefster en onder de ABN Amro-bank.
4.2. De gerechtsdeurwaarders hebben niet inhoudelijk gereageerd op de brief van de advocaat van klaagster van 28 juli 2011 en op de nadien verzonden herinneringsbrieven, waarin de rechtmatigheid van de beslagen werd betwist en werd verwezen naar het vonnis in kort geding van de rechtbank Breda van 8 juli 2011, waarbij is beslist dat de beslagen dienden te worden opgeheven.
4.3. De gewraakte exploten zijn uitgebracht op briefpapier van AGC Gerechtsdeurwaarders & Incasso, terwijl de naam van de beslagleggende gerechtsdeurwaarder niet op dat briefpapier staat vermeld.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarders stellen zich op het standpunt dat de echtscheidingsbeschikking wel voor tenuitvoerlegging vatbaar was. In de beschikking zijn de afspraken als vermeld in het echtscheidingsconvenant opgenomen en deze afspraken maken dus onderdeel uit van de beschikking. Bovendien waren de gerechtsdeurwaarders op grond van hun ministerieplicht verplicht tot executie van de hun ter executie ter hand gestelde echtscheidingsbeschikking over te gaan. De gerechtsdeurwaarders hebben door dat te doen derhalve niet onrechtmatig of onjuist gehandeld. Het feit dat klaagster in de door haar aangespannen kortgedingprocedure als bedoeld in artikel 438 lid 4 Rv. in het gelijk is gesteld, doet aan het voorgaande niet af.
5.2. Voorts voeren de gerechtsdeurwaarders aan dat klaagsters advocaat in zijn brief van 28 juli 2011 geen ruimte voor discussie heeft gelaten. Klaagster was enkel uit op erkenning van aansprakelijkheid, hetgeen de gerechtsdeurwaarders door hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet is toegestaan. Bovendien achten de gerechtsdeurwaarders zich niet aansprakelijk en betwisten zij dat klaagster schade heeft geleden.
5.3. Ten slotte kan het argument van klaagster dat de naam van de ten uitvoer leggende gerechtsdeurwaarder niet op het briefpapier van AGC Gerechtsdeurwaarders & Incasso staat vermeld geen betrekking hebben op de gerechtsdeurwaarders nu zij wel op het briefpapier zijn vermeld.
6. De beoordeling
6.1. Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het hof het volgende. Hoewel een gerechtsdeurwaarder in beginsel zijn ministerie dient te verlenen indien hij de opdracht krijgt een exploot uit te brengen, dient hij tevens als zelfstandig openbaar ambtenaar dergelijke opdrachten zorgvuldig te beoordelen, waarbij van hem een kritische houding mag worden verwacht. Een gerechtsdeurwaarder heeft immers niet alleen met de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij te maken. Indien de opdracht het leggen van executoriaal beslag betreft, heeft een gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid in die zin dat marginaal dient te worden getoetst of de desbetreffende titel voldoende grond biedt voor het te leggen beslag. Het hof is van oordeel dat de door de ex-echtgenoot van klaagster aan de gerechtsdeurwaarders ter executie aangeboden echtscheidingsbeschikking voor wat betreft het daarin opgenomene met betrekking tot de scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgemeenschap niet zonder meer voor executie vatbaar was. Immers uit het echtscheidingsconvenant en de daaraan gehechte vermogensstaat blijkt dat er tussen de ex-echtgenoot van klaagster en klaagster over en weer betalingsverplichtingen bestonden en dat over een aantal posten nog overeenstemming diende te worden bereikt, dan wel bleek uit het echtscheidingsconvenant niet welk bedrag moest worden betaald (omdat bijvoorbeeld over een niet concreet genoemd banksaldo werd gesproken). Het op grond van de echtscheidingsbeschikking door klaagsters ex-echtgenoot van klaagster per saldo te ontvangen bedrag stond derhalve niet in de echtscheidingsbeschikking en kon aan de hand van die beschikking of het convenant ook niet eenvoudig worden vastgesteld. Gelet daarop hadden de gerechtsdeurwaarders niet tot het ten uitvoer leggen van de echtscheidingsbeschikking mogen overgaan, maar zich ervan moeten vergewissen dat tussen partijen overeenstemming bestond over het door klaagster aan haar ex-echtgenoot per saldo verschuldigde bedrag, alvorens tot beslaglegging over te gaan. De gerechtsdeurwaarders is daarom tuchtrechterlijk te verwijten dat zij tot het leggen van executoriaal derdenbeslag zijn overgegaan. Zij hebben hierdoor de belangen van klaagster geschaad. Dat geldt in het bijzonder voor het gelegde loonbeslag onder de werkgeefster van klaagster, aangezien een loonbeslag voor de desbetreffende werknemer in het algemeen zeer ingrijpend is en tot vertroebeling van de arbeidsverhouding kan leiden. De kamer heeft dit klachtonderdeel derhalve terecht gegrond verklaard.
6.2. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel is het hof van oordeel dat het niet inhoudelijk reageren op de brief van 28 juli 2011 en de rappelbrieven van de advocaat van klaagster door de gerechtsdeurwaarders onbehoorlijk is, zeker gelet op het vonnis in kort geding van de rechtbank Breda van 8 juli 2011, waarbij is bevolen de beslagen op te heffen. De gerechtsdeurwaarders hadden de advocaat van klaagster in ieder geval kunnen berichten dat zij zich niet aansprakelijk achtten en dat zij enige schade aan de zijde van klaagster betwistten. In de brief van 19 september 2011 van AGC Gerechtsdeurwaarders & Incasso is aan de advocaat van klaagster overigens bericht dat binnen 14 dagen een reactie zal worden gegeven op de brief van 8 september 2011, welke toezegging echter niet is nagekomen. Het tweede klachtonderdeel zal derhalve eveneens gegrond worden verklaard.
6.3. Het derde klachtonderdeel treft geen doel nu de namen van de gerechtsdeurwaarders wel op het briefpapier van AGC Gerechtsdeurwaarders & Incasso staan vermeld. Dit klachtonderdeel zal derhalve ongegrond worden verklaard.
6.4. Het hof acht evenals de kamer het opleggen van een maatregel geboden. Het hof acht de maatregel van berisping passend. Het hof heeft bij het bepalen van de zwaarte van de aan de gerechtsdeurwaarders op te leggen maatregel in aanmerking genomen dat klaagster zelf een verwijt valt te maken van het feit dat in het convenant, dat op verzoek van de beide
(ex-)echtelieden in de echtscheidingsbeschikking is opgenomen, zo onvoldoende duidelijk is vastgelegd wat de wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen waren, dat zulks tot executieproblemen zou kunnen leiden.
6.5. Nu het hof tot een andere beslissing is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7. Het hof merkt nog op dat het in het kader van het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarders geen kennis kan nemen van het door klaagster in haar verweerschrift in hoger beroep opgenomen zelfstandige appel tegen de beslissing van de kamer ten aanzien van de hiervoor genoemde derde deurwaarder, nog daargelaten dat de beroepstermijn reeds was verstreken.
6.8. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover aan zijn oordeel onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klachtonderdelen zoals weergegeven onder 4.1. en 4.2. gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder en aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- verklaart het klachtonderdeel zoals weergegeven onder 4.3. ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 januari 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 15 mei 2012 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 722.2011 ingesteld door:
klaagster,
gemachtigde: mr. A.W.G. de Hart
tegen:
1. [gerechtsdeurwaarder],
2. [gerechtsdeurwaarder],
3. [kandidaat-gerechtsdeurwaarder],
beklaagden.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen ingekomen op 5 oktober 2011 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.
Bij brief van 4 november 2011 heeft beklaagde sub 1 de Kamer meegedeeld dat zijn werkzaamheden zich hebben beperkt tot het betekenen van een loonbeslag en een aantal overbetekeningen.
Op 30 januari 2012 is het aangehechte verweerschrift, met bijlagen, van beklaagden sub 2 en 3 ontvangen.
De gemachtigde van klaagster heeft bij brief van 13 maart 2012 om schriftelijke afdoening van de zaak verzocht. De gerechtsdeurwaarders hebben desgevraagd meegedeeld daar geen bezwaar tegen te hebben.
1. De feiten
- De gerechtsdeurwaarders hebben opdracht gekregen tot executie van een beschikking van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 oktober 2010, waarin onder meer de echtscheiding van klaagster en haar gewezen echtgenoot is uitgesproken en de tussen partijen in een (aan de beschikking gehecht) echtscheidingsconvenant getroffen regelingen zijn opgenomen.
- Vervolgens is voormelde beschikking aan klaagster betekend en is ten laste van klaagster beslag gelegd onder ABN AMRO bank, alsmede onder haar werkgever.
- Klaagster heeft daarop een tweetal kort gedingen aangespannen. Hierop is bij vonnis van 8 juli 2011 bevolen om de beslagen onder de bank en de werkgever op te heffen. Bij vonnis van 14 juli 2011 is onder meer onder 3.6 overwogen dat uit het echtscheidingsconvenant niet ten aanzien van alle bestanddelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap concrete bedragen kunnen worden gedestilleerd en dat onder de in deze overweging geschetste omstandigheden geen sprake kan zijn van een voor tenuitvoerlegging vatbare titel.
2. De klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders - samengevat - dat zij hun medewerking hebben verleend aan de executie door middel van betekening en beslaglegging van een beschikking, waarvan het hen duidelijk had moeten zijn dat die niet voor tenuitvoerlegging vatbaar was. Voorts verwijt klaagster gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 niet te hebben gereageerd op door haar gemachtigde gezonden brieven. Tot slot beklaagt zij zich erover dat exploten zijn uitgebracht door een gerechtsdeurwaarder die niet voorkomt op het briefpapier van het kantoor.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.
4.2 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, of een maatregel kan worden opgelegd.
4.3 Allereerst wordt opgemerkt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 slechts zogeheten ‘losse opdrachten’ heeft uitgevoerd door op verzoek van gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 het loonbeslag te betekenen en een aantal overbetekeningen te verrichten. Dit is niet ongebruikelijk en ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat zijn naam (dus) niet wordt vermeld op het briefpapier van het kantoor van gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 is gelet op vorenstaande evenmin verwijtbaar. Dit deel van de klacht zal daarom worden afgewezen.
4.4 Het beroep van gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 op hun ministerieplicht faalt in deze zaak. De aan hen ter executie aangeboden titel was - zoals de president in kort geding ook heeft overwogen - gelet op de bewoordingen in het echtscheidingsconvenant niet zo duidelijk dat daaruit concrete bedragen konden worden gedestilleerd. De beschikking noch het convenant boden voldoende grondslag voor de door de gerechtsdeurwaarders becijferde bedragen waarvoor beslag is gelegd.
Het had in voormelde omstandigheden op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen een procedure op te starten als bedoeld in artikel 438, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Indien de opdrachtgever dat niet wenste hadden de gerechtsdeurwaarders de opdracht terug kunnen en moeten geven. Nu zij dit hebben nagelaten, zal de klacht gegrond worden verklaard. Voorts ziet de Kamer aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel.
5. Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
verklaart de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 ongegrond;
verklaart de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 gegrond;
legt aan gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 de maatregel op van berisping met de aanzegging dat indien andermaal door hen een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, (plaatsvervangend) voorzitter,
mr. M.S.F. Voskens en J.C.M. van der Weijden, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2012 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, secretaris.
Tegen deze beslissing kan klager/klaagster binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.