ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.110.920-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure tegen gerechtsdeurwaarder inzake onduidelijkheid vonnis kort geding

In deze tuchtrechtelijke procedure heeft het Gerechtshof Amsterdam zich gebogen over een hoger beroep van een gerechtsdeurwaarder tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De zaak betreft een klacht van klager, die de gerechtsdeurwaarder verwijt dat deze het vonnis in kort geding van 16 mei 2011 niet correct heeft uitgevoerd. Klager was veroordeeld tot teruggave van een deel van een caravan, maar de gerechtsdeurwaarder heeft een bevel tot teruggave van de gehele caravan uitgevaardigd en aanspraak gemaakt op betaling van verbeurde dwangsommen. Klager stelt dat hij aan de veroordeling heeft voldaan door het chassis van de caravan terug te geven, en dat de gerechtsdeurwaarder zich ten onrechte heeft vereenzelvigd met het standpunt van zijn opdrachtgever.

Het hof oordeelt dat het dictum van het vonnis in kort geding niet duidelijk is en dat het standpunt van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder niet evident onjuist was. Hierdoor was de gerechtsdeurwaarder niet verplicht om het vonnis niet te betekenen of het bevel tot betaling van dwangsommen niet uit te voeren. Het hof concludeert dat de klacht van klager ongegrond is en vernietigt de eerdere beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder heeft niet onzorgvuldig gehandeld, en de klacht wordt afgewezen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.

Uitspraak

beslissing
________________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht
zaaknummer: 200.110.920/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 803.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 januari 2013
inzake:
[gerechtsdeurwaarder],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.H. Rutten,
t e g e n
[klager]
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op
1 augustus 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 12 juni 2012. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van geïntimeerde, verder klager, tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 11 oktober 2011 gegrond verklaard, de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2. Van de zijde van klager is op 10 oktober 2012 een verweerschrift tevens pleitnotitie - met bijlage - ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 oktober 2012. Klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie en klager aan de hand van zijn verweerschrift/pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Bij vonnis in kort geding van 16 mei 2011 is klager op straffe van verbeurte van dwangsommen veroordeeld tot teruggave aan zijn wederpartij van “(het chassis van) de lichtgewicht caravan (…)”.
De gerechtsdeurwaarder heeft bedoeld vonnis op 19 mei 2011 aan klager betekend en vervolgens bij exploot van 8 juni 2011 bevel gedaan tot betaling van verbeurde dwangsommen omdat klager niet aan de veroordeling van het kort gedingvonnis zou hebben voldaan. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ondanks het feit dat het vonnis in kort geding van 16 mei 2011 uitsluitend ziet op teruggave door hem van een deel van de caravan, het chassis - welk deel klager ook onmiddellijk heeft teruggegeven - , in opdracht van zijn opdrachtgever aan klager een bevel heeft gedaan tot teruggave van de hele caravan en aanspraak maakt op betaling van verbeurde dwangsommen. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig jegens klager gehandeld en heeft hij zich ten onrechte vereenzelvigd met het onjuiste standpunt van zijn opdrachtgever. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft klager onder meer opheffing van de dreigende executie van het kortgedingvonnis door de gerechtsdeurwaarder en een kostenveroordeling ten laste van de gerechtsdeurwaarder gevorderd.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder heeft de stellingen van klager gemotiveerd betwist en zich als volgt verweerd.
5.2. De gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van zijn opdrachtgever het vonnis voor wat betreft de dwangsommen ten uitvoer gelegd, omdat zijn opdrachtgever de mening was toegedaan dat klager niet heeft teruggegeven wat in het vonnis wordt bedoeld, te weten de gehele caravan. Het standpunt van de opdrachtgever is aan klager schriftelijk uiteengezet. Voorts is klager gewezen op de mogelijkheid om een executieprocedure te starten. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet onzorgvuldig jegens klager gehandeld.
5.3. In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder voorts naar voren gebracht dat het kortgedingvonnis, anders dan de kamer heeft overwogen, niet duidelijk is. De uitleg van het vonnis van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder - inhoudende dat klager de gehele caravan moest afgeven - is zeker zo plausibel en gerechtvaardigd als de uitleg daarvan door klager inhoudende dat alleen het chassis behoefde te worden afgegeven. Het vonnis bood in deze omstandigheden voldoende grond voor het gewraakte exploot en kan aldus de marginale toets als door het hof in zijn beslissing van 16 februari 2006 (LJN: AV3050) is aangenomen, doorstaan. Voorts is het bij dat exploot, inhoudende een bevel tot betaling, gebleven en zijn er geen feitelijke executiemaatregelen getroffen, zodat er voor de gerechtsdeurwaarder geen aanleiding bestond om een procedure ex artikel 438 lid 4 Rv. te beginnen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder op vragen van het hof toegelicht dat de betekening en het betalingsbevel zijn gedaan omdat een executie altijd met die exploten moet worden ingeleid en om te voorkomen dat de vordering tot incassering van de verbeurde dwangsommen zou verjaren.
6. De beoordeling
6.1. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat het dictum van het vonnis in kort geding van 16 mei 2011 niet duidelijk is. De uitspraak kan door het tussen haakjes plaatsen van de woorden ‘het chassis van’ in het dictum in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende rechtsoverwegingen en gezien hetgeen was gevorderd ook worden uitgelegd zoals de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder dat doet, namelijk aldus dat klager de gehele caravan diende terug te geven. Gelet hierop is het standpunt van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder niet zo evident onjuist dat de gerechtsdeurwaarder had moeten weigeren het vonnis te betekenen en/of bevel te doen tot betaling van verbeurde dwangsommen. Hierbij is van belang dat klager door de betekening en het betalingsbevel niet in zijn rechten is aangetast, nu dat slechts maatregelen ter inleiding van een executie waren en verdere executiemaatregelen zijn uitgebleven. Het doen van het bevel tot betaling acht het hof, gezien de korte verjaringstermijn van dwangsommen, overigens ook niet onredelijk of onjuist. Op grond van het voorgaande is van onzorgvuldig handelen door de gerechtsdeurwaarder jegens klager derhalve niet gebleken. Dit leidt ertoe dat de klacht van klager ongegrond zal worden verklaard.
6.2. In een tuchtrechtprocedure als de onderhavige is geen plaats voor een beslissing op de reconventionele vorderingen die door klager in hoger beroep zijn ingesteld. Klager zal zich indien hij die vorderingen (alsnog) wenst in te stellen, tot de civiele rechter dienen te wenden.
6.3. Nu het hof tot een andere beslissing is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond;
- verklaart klager niet ontvankelijk in de door hem ingestelde (reconventionele) vorderingen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 15 januari 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4
Beslissing van 12 juni 2012 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 803.2011 ingesteld door:
klager,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 11 oktober 2011 (zaaknummer 459.2011) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.
Bij brief van 31 oktober 2011 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.
Op 4 november 2011 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 mei 2012. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 12 juni 2012.
2. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter, omdat zijn klacht door de voorzitter niet juist is weergegeven. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder verweten dat deze het vonnis tegen hem niet op de juiste wijze heeft geëxecuteerd. Klager dient een onderdeel van de caravan terug te geven en niet de gehele caravan. Klager heeft hieraan voldaan. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder is wel degelijk tuchtrechtelijk laakbaar. Hij heeft zich te veel vereenzelvigd met zijn opdrachtgever.
3. De ontvankelijkheid van het verzet.
Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.
4. De feiten
4.1 Bij vonnis in kort geding van 16 mei 2011 is klager veroordeeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot teruggave aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder (zijn tegenpartij in de procedure) binnen zeven dagen na betekening van het vonnis van (het chassis van) de lichtgewicht caravan zoals weergegeven op een door de tegenpartij in het geding gebrachte foto.
4.2 In rechtsoverweging 4.17 is overwogen dat klager heeft verklaard dat hij geen gebruik zal maken van het chassis/de caravanbodem en dat hij zich voor het overige niet heeft verzet tegen teruggave van het chassis van de caravan, zodat die vordering zal worden toegewezen.
4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis betekend en daarna bevel gedaan tot betaling van dwangsommen, omdat klager niet de gehele caravan heeft afgegeven. Klager heeft na de betekening van het vonnis aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder het chassis aangeboden, maar ontvangst daarvan is geweigerd. Daarna is tussen klager en de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd, omdat klager van mening was dat hij aan het vonnis had voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft klager geadviseerd om een executiegeschil aanhangig te maken, maar heeft zich achter de opvatting van zijn opdrachtgever geschaard.
5. De inleidende klacht
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat dat deze zich heeft vereenzelvigd met het onjuiste standpunt van zijn tegenpartij dat klager is veroordeeld tot afgifte van de gehele caravan. Dit standpunt is volgens klager niet juist. Klager heeft in dit verband een beroep gedaan op rechtsoverweging 4.17 van het vonnis. Klager is veroordeeld tot afgifte van een onderdeel van de caravan, niet tot afgifte van de gehele caravan. De gerechtsdeurwaarder blijft zich op het standpunt stellen dat klager de dwangsom heeft verbeurd, omdat niet tijdig de gehele caravan is teruggegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft klager geschreven dat het vonnis niet zo duidelijk is als klager doet voorkomen. Weliswaar wordt in rechtsoverweging 4.17 telkens gesproken over het chassis van de caravan, maar in zijn beslissing heeft de voorzieningenrechter gesproken over het (chassis van) de lichtgewicht caravan. Deze omschrijving lijkt ruimer dan de omschrijving van rechtsoverweging 4.17. Daar komt volgens de gerechtsdeurwaarder nog bij dat uitdrukkelijk wordt verwezen naar de foto waarop de volledige caravan staat afgebeeld. Volgens de gerechtsdeurwaarder is het door zijn opdrachtgever ingenomen standpunt dat klager niet alles heeft teruggegeven waartoe hij volgens het vonnis verplicht is, niet op voorhand onjuist of onredelijk. Het vonnis laat minimaal ruimte voor meerdere interpretaties. De gerechtsdeurwaarder ziet daarom geen aanleiding zijn opdracht tot het opeisen van de dwangsommen te weigeren. Klager is het met dit standpunt niet eens.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is, met een verwijzing naar de ministerieplicht.
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zich te veel heeft laten leiden door het standpunt van zijn opdrachtgever. Uit het dictum in het licht van overweging 4.17 van het vonnis van de voorzieningenrechter kan ten ene male niet worden afgeleid dat klager de gehele caravan dient af te geven, behalve wellicht in het geval dat dit chassis niet van de rest van de caravan zou zijn te scheiden. Dat dit wel mogelijk was, blijkt uit de foto’s van klager bij de klacht. De gerechtsdeurwaarder had jegens zijn opdrachtgever moeten vasthouden aan de evidente betekenis van het dictum van het vonnis, zeker nadat klager protest had aangetekend. Hooguit had de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt kunnen stellen dat hij alvorens de executie voort te zetten, op de voet van art. 438, lid 4 Rv het oordeel van de voorzieningenrechter wilde vragen. De Kamer acht het verzet en de klacht daarom alsnog gegrond.
6.2 De Kamer ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om na te noemen maatregel op te leggen.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart het verzet gegrond;
? vernietigt de beslissing van de voorzitter;
? verklaart de klacht gegrond;
? legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en J. C.M. van der Weijden (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.