beslissing
________________________________________________________________________
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.113.243/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 730.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 maart 2013
[gerechtsdeurwaarder],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. B.G.M. Alsemgeest,
1. de maatschap [C],
2. mr. [C],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 13 september 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 27 maart 2012, verzonden op 14 augustus 2012. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 20 september 2011 gegrond verklaard en de door geïntimeerden, verder klager, tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van klager is op 31 oktober 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 januari 2013. Namens de gerechtsdeurwaarder is mr. B.G.M. Alsemgeest verschenen. Klager is, met berichtgeving aan het hof, niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter van de kamer in zijn beschikking van 20 september 2011 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen die feitenvaststelling geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder bij de uitvoering van haar werkzaamheden excessieve en onnodige kosten te hebben gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft ter executie van een vonnis op 17 december 2007 de auto van de debiteur van klager in beslag genomen.
De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens, zonder klager daarvan op de hoogte te stellen, deze auto in gerechtelijke bewaring gegeven en gedurende een lange periode gehouden. Klager werd eerst op 7 december 2009 geconfronteerd met de stallingkosten, die waren opgelopen tot € 6.439,11. Klager meent dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte stallingkosten in het geheel niet in verhouding staan tot executiewaarde van de auto, namelijk € 1.000, -.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt dat de opdracht tot inbeslagneming en inbewaringneming is gegeven door haar collega gerechtsdeurwaarder te [B], de bij de kamer mede-beklaagde gerechtsdeurwaarder. Nu de gerechtsdeurwaarder niet in rechtstreekse relatie staat tot klager, meent de gerechtsdeurwaarder dat zij niet door klager op haar handelen kan worden aangesproken.
5.2. Daarnaast voert de gerechtsdeurwaarder aan dat klager wel ervan op de hoogte was althans had kunnen zijn dat de auto in gerechtelijke bewaring was gegeven. Klager, die een professionele beroepsbeoefenaar is, heeft immers zelf de opdracht gegeven om de executie “met straffe hand” aan te pakken. Een inbeslagneming van een auto zonder inbewaringgeving past daar niet bij. Ook had klager kunnen weten dat in overeenstemming met de Gerechtsdeurwaarderswet de kosten voor de inbewaringgeving pas bij de eindafrekening worden doorbelast.
5.3. Klager gaat volgens de gerechtsdeurwaarder eraan voorbij dat de inbeslagneming en inbewaringneming van de auto niet alleen hebben geresulteerd in een executieopbrengst, maar ook in periodieke betalingen door de debiteuren van klager in de periode daaraan voorafgaand.
6.1. Het hof stelt voorop dat een gerechtsdeurwaarder die een ambtshandeling feitelijk verricht zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen, ook al is de opdracht tot het verrichten van die ambtshandeling – in dit geval het leggen van beslag – gegeven door een andere gerechtsdeurwaarder. Bij het verrichten van de ambtshandeling behoort de gerechtsdeurwaarder tevens rekening te houden met de belangen van de opdrachtgever van de gerechtdeurwaarder voor wie hij de handeling verricht. Door die opdrachtgever kan hij ook tuchtrechtelijk op de nakoming van die zorgplicht worden aangesproken, omdat het veronachtzamen van die zorgplicht een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.
6.2. Gelet op het feit dat aan de gerechtelijke bewaring van inbeslaggenomen zaken aanzienlijke kosten kunnen zijn verbonden, mag van een gerechtsdeurwaarder die daartoe overgaat een hoge mate van zorg worden verwacht. Dat de gerechtsdeurwaarder, gelet op de opdracht van klager, is overgegaan tot inbeslagneming en inbewaringgeving van de auto, acht het hof, anders dan de kamer, op zichzelf niet laakbaar.
De zorgvuldigheidsplicht van de gerechtsdeurwaarder bracht echter wel mee dat zij – zowel in het belang van de opdrachtgever als dat van de schuldenaar – in het oog hield of de oplopende stallingskosten van ongeveer € 300,- per maand in verhouding bleven met de aflossingen en de te verwachten executie-opbrengst bij verkoop van de in beslag genomen auto. Met deze zorgvuldigheidsplicht valt niet te rijmen dat de gerechtsdeurwaarder de inbewaringgeving langer heeft laten voortduren dan in het belang van de executie nuttig was. Het hof neemt hierbij in aanmerking de door de gerechtsdeurwaarder overlegde productie ‘overzicht baten en lasten’. Hieruit volgt dat na 3 november 2008 ten behoeve van klager geen betalingen meer zijn verricht door de debiteuren. Desondanks is de gerechtsdeurwaarder eerst op 22 juli 2009 overgegaan tot executoriaal verkoop van de auto met een opbrengst van € 1.000,-. Dat het noodzakelijk was om ten laste van klager gedurende een periode van ruim zes maanden de stallingkosten met ruim € 2.440,- te laten oplopen heeft de gerechtsdeurwaarder niet aannemelijk gemaakt.
Ook heeft de gerechtsdeurwaarder niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals op grond van artikel 11 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders van haar mocht worden verwacht, op enige wijze de opdrachtgevende gerechtsdeurwaarder te [B] heeft herinnerd aan de bewaring en de oplopende kosten daarvan. In zoverre is de klacht dan ook gegrond
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Het hiervoor voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- bevestigt de bestreden beslissing, onder verbetering van de gronden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 maart 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 27 maart 2012 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 20 september 2011 met nummer 327.2011 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 730.2011 ingesteld door:
1. De maatschap naar burgerlijk recht [C],
2. mr [C],
klagers,
1. [gerechtsdeurwaarder] te [B],
2. [gerechtsdeurwaarder] te [A],
gemachtigde mr B.G.M. Alsemgeest,
beklaagden.
1. Verloop van de procedure
Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 7 oktober 2011 aan klager verzonden.
Op 11 oktober 2011 is het verzetschrift van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ontvangen.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 februari 2012. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
2. De gronden van het verzet
Klagers stellen in verzet op daartoe aangevoerde gronden – samengevat – dat de voorzitter ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat klagers op de hoogte waren van het feit dat de auto van de debiteur in gerechtelijke bewaring was gegeven, van de kosten daarvan en dat zij daarmee zouden hebben ingestemd.
4. De inleidende klacht
In de inleidende klacht stellen klagers – kort samengevat – dat de gerechtsdeurwaarders onnodige en excessieve kosten in rekening hebben gebracht. Pas bij brief van 7 december 2009 zijn klagers op de hoogte gesteld van de excessieve stallingskosten. Daaraan voorafgaand is nimmer mededeling gedaan en achteraf is ook geen toestemming verleend voor het maken van stallingskosten voor een object met een waarde van € 1.000,00 en dan nog voor een periode van bijna twee jaar.
5. De beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:
“Daarvan is geen sprake. Klagers verschillen met de gerechtsdeurwaarders van mening over de vragen of de werkzaamheden wel op de juiste wijze zijn uitgevoerd, in het bijzonder of zij al dan niet door gerechtsdeurwaarder sub 1 op de hoogte zijn gesteld dat de auto in gerechtelijke bewaring is gegeven en de daarmee gemoeide kosten. Klagers hebben bij brief van 19 februari 2008 gevraagd of de auto al executoriaal was verkocht. Niet genbleken is dat zij daarna dit verzoek hebben herhaald. Het is dus aannemelijk dat zij wel op de hoogte waren van de gerechtelijke bewaring voor de lange periode, de kosten daarvan en daarmee ook hebben ingestemd, onder verband van de getroffen betalingsregeling en de aan hen tussentijds afgedragen gelden. Evenmin valt in te zien hoe in deze situatie gerechtelijke bewaring te voorkomen was geweest. Ook gelet op het stallingstarief van € 9,00 per dag, is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarders nodeloos kosten hebben gemaakt. Het standpunt dat de gerechtsdeurwaarders hebben ingenomen met betrekking tot de verschuldigdheid van de stallingskosten en hun daarop gebaseerde handelingen is dus niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt verder niet op de weg van de tuchtrechter een dergelijk civielrechtelijk geschil te beoordelen. Klagers kunnen hun meningsverschil voorleggen aan de gewone rechter nu – naar zij hebben gesteld – gerechtsdeurwaarder sub 1 klagers in rechte zal betrekken.”
6. De beoordeling van de gronden van het verzet
6.1 De Kamer is van oordeel dat de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven.
6.2 Ter zitting van 21 februari 2012 is namens klagers meegedeeld dat de klacht zich ertoe beperkt dat klagers er niet mee bekend waren dat de aan de debiteur toebehorende VW Transporter in gerechtelijke bewaring was genomen, dat dit niet was meegedeeld en dat dit tot excessieve kosten heeft geleid. De Kamer zal zich hiertoe beperken.
6.3 Niet in geschil is dat op de desbetreffende auto op 17 december 2007 beslag is gelegd en dat deze auto uiteindelijk op 22 juli 2009 executoriaal is verkocht voor €1.000,00. Voorts is niet in geschil dat aan kosten voor de gerechtelijke bewaring gedurende 585 dagen voor een bedrag van € 6.439,11 is gefactureerd aan de opdrachtgever.
6.4 Anders dan de voorzitter is de Kamer van oordeel dat uit de brief van klagers van 19 februari 2008 niet kan worden afgeleid dat klagers wisten of konden weten dat de auto, na in beslag te zijn genomen, ook in gerechtelijke bewaring was gegeven. In die brief staat onder meer:
“ Inmiddels heeft de wederpartij aan mijn cliënt laten weten dat ook de in mijn voormelde brief genoemde auto inmiddels in executoriaal beslag was genomen. ………………….
Gaarne verneem ik de huidige stand van zaken.
In het bijzonder verneem ik graag van u of ook de voorraad en inventaris in beslag is genomen of genoemde auto al executoriaal is verkocht en/of en zo ja, welk bedrag maandelijks door de wederpartij wordt betaald.’
6.5 Het feit dat er beslag op de auto was gelegd was klagers bekend. Dat klagers zijn geïnformeerd dat na de beslaglegging de auto in gerechtelijke bewaring is gegeven waarmee kosten samenhangen is niet gebleken. Gesteld noch gebleken is dat de gerechtsdeurwaarders over de met de gerechtelijke bewaring verband houdende kosten - bijvoorbeeld in reactie op voormelde brief van klagers van 19 februari 2008 - contact met klagers hebben opgenomen. Uit de ter zitting voorgelezen telefoonnotities van de medewerkers van de deurwaarders kan evenmin worden opgemaakt dat klagers zijn gewezen op de oplopende kosten van de gerechtelijke bewaring van de auto.
Gelet op de waarde van de auto, de lange periode van inbewaargeving en de daarmee samenhangende kosten, had het in de rede gelegen dat om nadere instructies werd verzocht door gerechtsdeurwaarder [1]. Gerechtsdeurwaarder [2] had als beslagleggend en executerend deurwaarder een eigen verantwoordelijkheid bij het bewaken van de balans tussen kosten en executieopbrengst en het informeren daarover van haar opdrachtgever, gerechtsdeurwaarder [1].
6.6 Dat de gerechtsdeurwaarders hebben nagelaten klager voldoende over de gerechtelijke bewaring en de daarmee samenhangende en oplopende kosten te informeren is tuchtrechtelijk laakbaar, zodat de klacht gegrond zal worden verklaard en na te melden maatregel zal worden opgelegd. De omstandigheid dat de opdrachtgever in dit geval advocaat is leidt niet tot een ander oordeel.
7. Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. mr. H.M. Patijn, (plaatsvervangend) voorzitter,
mrs. E.C. Smits en J.J.L. Boudewijn, (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2012 in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee, secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.