beslissing
________________________________________________________________________
afdeling civiel en belastingrecht
zaaknummer: 200.108.172/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 400.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 2 april 2013
[klager],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
gemachtigde: W.E. van Bentem, te Garrelsweer,
1.[gerechtsdeurwaarder 1],
2. [gerechtsdeurwaarder 2],
3. [gerechtsdeurwaarder 3]
gerechtsdeurwaarders te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, te Veenendaal,
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 8 juni 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beschikking van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 8 mei 2012. Bij die beschikking heeft de kamer de door klager tegen geïntimeerden, verder de gerechtsdeurwaarders, ingediende klacht gegrond verklaard, onder oplegging aan de gerechtsdeurwaarders van de maatregel van berisping.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarders is op 9 juli 2012 een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klager zijn op 3 en 22 oktober 2012 nadere producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 oktober 2012.
Klager,de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3 alsmede beide gemachtigden zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van klager aan de hand van een aan het hof overlegde pleitnotitie. Mr. Van Vlasduin heeft bij die gelegenheid bezwaar gemaakt tegen door klager bij brief van 22 oktober 2012 nog ingediende producties, stellende dat deze te kort voor de zitting zijn ingediend. Het hof heeft dat bezwaar gehonoreerd en medegedeeld dat deze producties buiten beschouwing zullen worden gelaten.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt – naar de kern genomen – de gerechtsdeurwaarders dat zij willens en wetens met een renteberekeningsysteem zijn blijven werken waarvan duidelijk moest zijn dat het foute berekeningen maakte en nadat klager daarop had gewezen hebben geweigerd daarnaar een onderzoek in te stellen. .
4.2. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarders gebruik maken van een renteberekeningsysteem dat duidelijk veel te hoge rentes berekent. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de als productie B5 bij de oorspronkelijke klacht overgelegde opgaven van de gerechtsdeurwaarders van de restantschuld per 29 mei 2007 en 17 november 2010. Klager verwijst naar een uitspraak van dit hof van 12 mei 2005, waar in een vergelijkbare zaak werd geoordeeld dat bij dezelfde software als die welke de gerechtsdeurwaarders gebruikten stelselmatig foute boekingen optraden.
4.3. Klager heeft de gerechtsdeurwaarders op 23 december 2010 concreet op de fouten in het systeem gewezen, maar de gerechtsdeurwaarders hebben, ondanks toezeggingen, nagelaten die fouten te onderzoeken. Klager neemt het de gerechtsdeurwaarders ook kwalijk dat zij zijn blijven volharden in hun stelling dat het renteberekeningsysteem correct was en dat de door hen opgegeven rente dus correct was berekend.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders
5.1. De gerechtsdeurwaarders stellen dat zij geen enkele reden hadden te twijfelen aan het door hen gebruikte renteberekeningsysteem. Het systeem was aangepast aan de individuele wensen van hun kantoor. Volgens de gerechtsdeurwaarders zijn er verschillende manieren van renteberekening mogelijk. Aangezien op dit moment binnen de beroepsgroep geen duidelijkheid bestaat over de meest correcte wijze waarop een renteberekening uitgevoerd moet worden, kan niet worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarders in deze onbetamelijk hebben gehandeld.
5.2. Daarnaast stellen de gerechtsdeurwaarder dat de door klager gemaakte vergelijking met de uitspraak van dit hof uit 2005 niet opgaat, omdat in die zaak de fout was gelegen in de door het desbetreffende gerechtsdeurwaarderskantoor uitgevoerde aanpassingen op het standaard renteberekeningsysteem.
5.3. Verder bestrijden de gerechtsdeurwaarders de stelling dat zij niet adequaat hebben gereageerd. Naar aanleiding van de klacht van klager hebben zij enkele aanpassingen gedaan. Deze aanpassingen hebben overigens niet tot grote veranderingen hebben geleid. Dat klager het simpelweg niet eens was met de hoogte van de rente kan de gerechtsdeurwaarders niet worden verweten.
6.1. Het hof stelt vast dat klager de klacht in eerste aanleg heeft gericht tegen de directie van kantoor [naam] te[woonplaats], zijnde gerechtsdeurwaarders [gerechtsdeurwaarder 3] [gerechtsdeurwaarder 4] en [gerechtsdeurwaarder 2]. In zijn beschikking van 8 mei 2012 heeft de kamer gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1] als beklaagde aangemerkt in plaats van gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 4]. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van klager verklaard dat de klacht niet tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 1] is gericht aangezien hij niet betrokken is geweest bij de verweten handelswijze. De gemachtigde van klager heeft op vragen van het hof voorts te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan terugverwijzing naar de kamer ten aanzien van de klacht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 4]. Het hof zal bij de beoordeling van het hoger beroep dan ook ervan uit gaan dat de klacht voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 4] niet wordt gehandhaafd en dat tegen gerechtsdeurwaarder[gerechtsdeurwaarder 1] geen klacht is ingediend.
6.2. Voorts is bij gelegenheid van de behandeling in hoger beroep gebleken dat binnen het kantoor [naam] uitsluitend gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 3] verantwoordelijk was voor de wijze waarop de administratie is ingericht en voor de gehanteerde methode van renteberekening. Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2] zal de klacht dan ook ongegrond worden verklaard.
6.3. Met de kamer is het hof van oordeel dat het gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 3] kan worden verweten dat hij heeft nagelaten naar aanleiding van het verzoek van klager daartoe op 23 december 2010, het renteberekeningsysteem nader te (doen) onderzoeken. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij geen reden had te twijfelen aan de juistheid van de hoogte van de berekende rente en dat de nadien verrichte aanpassingen niet tot grote veranderingen hebben geleid, faalt. Uit de door klager, als productie B5 bij zijn klacht, overlegde overzichten van de restantschuld volgt dat in de periode tussen 29 mei 2007 en 17 november 2010 de rente over een per saldo verschuldigd bedrag van € 31.580,08 is opgelopen met € 15.229,72, terwijl klager in diezelfde periode een bedrag van € 9.929,32 heeft betaald.
De overzichten luiden als volgt:
overzicht van de restantschuld van 29 mei 2007:
overzicht van de restantschuld van 17 november 2010:
6.4. De inhoud van de overzichten had gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 3] aanleiding moeten geven de juistheid van het door het kantoor gehanteerde rentesysteem te (doen) controleren. Dat hij dat achterwege heeft gelaten en het kantoor tot aan de klacht bij de kamer dit systeem van renteberekening is blijven hanteren, is naar het oordeel van het hof klachtwaardig.
6.5. Het hof merkt hierbij nog op dat het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) inzake renteberekening door gerechtsdeurwaarders (dat op 14 december 2012 in de openbaarheid is gebracht), zoals ter zitting aangehaald door de gerechtsdeurwaarders, dit oordeel niet anders maakt. Het BFT-onderzoek heeft een algemeen karakter, terwijl het in dit geding gaat om een concrete zaak.
6.6. Gelet op het voorgaande heeft de kamer de klacht terecht gegrond verklaard.
Het hof acht termen aanwezig om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.
6.7. Het hof rekent het de gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 3] zwaar aan dat hij ondanks concrete aanwijzingen dat de berekende rente veel te hoog was, is blijven volharden in de juistheid van het door zijn kantoor gebruikte renteberekeningsysteem, terwijl het tamelijk eenvoudig zou zijn geweest de juistheid van de renteberekening op andere wijze te toetsen. Onder deze omstandigheden acht het hof de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken passend en geboden.
6.8. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.9. Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
- verstaat dat de klacht voorzover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 4] is ingetrokken;
- vernietigt de beslissing van de kamer en opnieuw rechtdoende:
- verstaat dat tegen gerechtsdeurwaarder[gerechtsdeurwaarder 1] geen klacht is ingediend;
- verklaart de klacht voor zover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 2], ongegrond;
- verklaart de klacht voorzover gericht tegen gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 3], gegrond;
- legt aan gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder 3] de maatregel van schorsing op voor de duur van twee weken, ingaande maandag 8 april 2013 te 0.00 uur.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 april 2013 door de rolraadsheer.