ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.113.478/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders in het geval van meerdere exploten op hetzelfde adres

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2013, staat de toepassing van het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders (BTAG) centraal. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder die in strijd met de geldende tarieven zou handelen door kosten voor meerdere exploten op hetzelfde adres in rekening te brengen. De gerechtsdeurwaarder betoogde dat hij de tarieven analoog toepaste en dat hij niet onder de kostprijs kon werken. De KBvG stelde echter dat de gerechtsdeurwaarder zich strikt aan de wettelijke tarieven moest houden, zoals vastgelegd in het BTAG, en dat er geen ruimte was voor eigen interpretatie.

Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet van de vastgestelde tarieven mocht afwijken en dat de klacht gegrond was. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die had geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met de wet handelde door kosten voor meerdere exploten aan de schuldenaar door te berekenen. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid voor de schuldenaar en de noodzaak voor gerechtsdeurwaarders om zich aan de wettelijke tarieven te houden.

De beslissing van het hof heeft implicaties voor de praktijk van gerechtsdeurwaarders, aangezien het bevestigt dat de tarieven in het BTAG bindend zijn en dat er geen ruimte is voor afwijkingen, zelfs niet als de gerechtsdeurwaarder meent dat dit in het belang van de opdrachtgever is. De uitspraak biedt duidelijkheid over de toepassing van het BTAG en de verantwoordelijkheden van gerechtsdeurwaarders in het kader van hun ambtshandelingen.

Uitspraak

beslissing
________________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.113.478/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 824.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 maart 2013
[gerechtsdeurwaarder],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin,
t e g e n
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn.
1 Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 18 september 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 7 augustus 2012, waarbij de kamer de klacht van geïntimeerde, verder de KBvG, tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond heeft verklaard, zonder oplegging van een maatregel.
1.2. De KBvG heeft een verweerschrift ingediend, dat op 12 oktober 2012 ter griffie van het hof is binnengekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 17 januari 2013. De gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigde aan de hand van een pleitnota. De KBvG heeft het woord gevoerd via haar gemachtigde, eveneens aan de hand van een pleitnota.
2 De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3 De feiten waarop de klacht is gebaseerd
De gerechtsdeurwaarder brengt, als hij op hetzelfde adres ten behoeve van dezelfde opdrachtgever aan dezelfde geadresseerde meer dan een exploot uitbrengt, aan de schuldenaar kosten in rekening voor elk van de exploten.
4 Het standpunt van de KBvG
4.1. De KBvG verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zich niet strikt houdt aan de geldende wettelijke tarieven, zoals vastgelegd in het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders (BTAG). Dit Besluit houdt vaste tarieven in waarvan blijkens de parlementaire geschiedenis niet kan worden afgeweken, ook niet ten gunste van de schuldenaar. Bovendien is de werkwijze van de gerechtsdeurwaarder in strijd met geldende jurisprudentie.
4.2. De KBvG heeft de gerechtsdeurwaarder hierop aangesproken en vervolgens met de gerechtsdeurwaarder besloten om de kwestie in een proefprocedure aan de tuchtrechter voor te leggen. Op deze wijze kan helderheid worden verschaft over de mogelijkheden voor een gerechtsdeurwaarder om van het BTAG af te wijken.
5 Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. In het geval dat hij meer exploten voor dezelfde opdrachtgever op één adres aan dezelfde geadresseerde betekent, wordt door de gerechtsdeurwaarder niet telkens het volledige BTAG-tarief aan de schuldenaar in rekening gebracht, maar eenmaal het volle en voor de andere exploten een verminderd tarief. Uit de onderbouwing van de BTAG-tarieven in het rapport van de commissie Van der Winkel en de Analyse kostprijzen ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders van het Ministerie van Justitie blijkt dat het tarief is opgebouwd uit een aantal processtappen. Het door de gerechtsdeurwaarder berekende tarief houdt rekening met de processtappen die voor elke ambtshandeling moeten worden genomen. Processtappen die slechts eenmaal hoeven te worden gezet, omdat die voor de verschillende exploten samenvallen (bijvoorbeeld het rijden naar het adres, het uitreiken van het exploot), worden slechts eenmaal in rekening gebracht. Zo wordt bijvoorbeeld bij twee gelijktijdige exploten van betekening voor het eerste exploot het BTAG-tarief van € 69,11 berekend en voor het tweede exploot € 49,63.
5.2. Indien een gerechtsdeurwaarder in de beschreven gevallen geen kosten zou mogen berekenen voor het tweede exploot, zou hij daardoor onder de kostprijs moeten werken. Het BTAG-tarief is immers gelijk aan die kostprijs, verhoogd met een winstmarge van 7,69%.
5.3. De KBvG heeft voor de onderbouwing van haar klacht onder meer verwezen naar een eerdere uitspraak van het gerechtshof, maar met die uitspraak is de gerechtsdeurwaarder het niet eens. De uitspraak is namelijk gebaseerd op onjuiste uitgangspunten, omdat deze geen rekening houdt met de wijze waarop het BTAG-tarief is opgebouwd.
6 De beoordeling
6.1. De eerste vraag die in deze procedure aan het hof ter beantwoording is voorgelegd is of een gerechtsdeurwaarder voor de berekening van de explootkosten strikt is gehouden aan het BTAG, of dat hij in voorkomende gevallen daarvan mag afwijken.
6.2. Het uitgangspunt van het BTAG is vaste schuldenaarstarieven. Dat blijkt uit het opschrift van de paragraaf van het besluit waarin die tarieven zijn geregeld (“§1 Vaste schuldenaarstarieven”) en uit de Nota van toelichting op het besluit: “De wet voorziet in een systeem waarin de kosten die op een schuldenaar verhaald mogen worden, zijn gelimiteerd tot vaste, door de overheid vastgestelde en op kostprijs gebaseerde tarieven”. In artikel 2 en volgende van het BTAG worden die tarieven per exploot (soort) vermeld. De situatie waarop deze procedure ziet, is niet expliciet in het BTAG vermeld.
6.3. De gerechtsdeurwaarder beroept zich voor zijn standpunt op artikel 5 BTAG. Hierin wordt een uitzondering vermeld in het geval van samenloop van verschillende ambtshandelingen, namelijk indien het proces-verbaal van afgifte van roerende zaken voorafgaat aan het proces-verbaal houdende executie tot afgifte. Uit de toelichting op dit artikel valt op te maken dat er in dat geval sprake is van een dubbeltelling van een deel van de processtappen. Die dubbeltelling wordt gecorrigeerd door het tarief voor het proces-verbaal executie tot afgifte met € 18,72 te verminderen. De gerechtsdeurwaarder is van mening dat het BTAG mag worden uitgelegd.
Hij past de bepaling van artikel 5 BTAG analoog toe op de onderhavige casus en heeft dat met een berekening onderbouwd.
6.4. Gelet op de bewoordingen van het BTAG biedt het Besluit zelf in zijn regels geen mogelijkheden voor de gerechtsdeurwaarder om van het vaste tarief af te wijken. Ook uit de bij het besluit behorende nota van toelichting blijkt dat slechts de “door de overheid” vastgestelde tarieven mogen worden berekend. In de nota naar aanleiding van het verslag overweegt de minister voorts nog: “De basis voor deze “vaste schuldenaarstarieven” zal in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering worden gelegd. De Gerechtsdeurwaarderswet is daarvoor niet het geschikte kader omdat de gerechtsdeurwaarder geen partij is bij deze tariefregeling” (TK 1999 – 2000, 22775, nr. 16, blz. 13). Dat laatste moet worden begrepen tegen de achtergrond dat het BTAG uitsluitend het bedrag vaststelt dat door de schuldeiser op de schuldenaar mag worden verhaald als een bepaalde ambtshandeling is verricht.
6.5. Daarbij komt dat de wetgever kennelijk slechts een noodzaak heeft gezien om voor de in artikel 5 BTAG omschreven situatie een aangepast tarief vast te stellen. Voor de situatie van de onderhavige casus is geen apart tarief vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft bepleit een en ander te betrekken bij de evaluatie van het BTAG. De casus van de onderhavige procedure zou dan tot een afwijkend tarief moeten leiden. Het hof is met de kamer van oordeel dat een discussie hierover inderdaad bij een dergelijke evaluatie thuishoort. Wat ook zij van de juistheid van de argumenten van de gerechtsdeurwaarder, het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om vooruitlopend op de uitkomsten van die discussie zelf tarieven te gaan vaststellen.
6.6. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting aangevoerd dat dit standpunt er dan op neerkomt dat hij ook geen lagere kosten dan het BTAG-tarief in rekening mag brengen. Dat is juist. Bij de invoering van het BTAG is dit door de minister uitdrukkelijk onder ogen gezien, zoals door de KBvG terecht aangevoerd:
“Daarbij kan met name gedacht worden aan de vertaling van mogelijke prijsvoordelen richting de tot betaling veroordeelde debiteur (…) De gedachte dat de schuldenaar mede moet kunnen profiteren van kortingen (prijsafspraken) die opdrachtgevers op het door de overheid vastgestelde maximumtarief bij de gerechtsdeurwaarder weet te bedingen oogt sympathiek, maar kan bij nadere beschouwing in de praktijk ook snel tot administratieve lasten leiden die weer kostenverhogend werken. (…) Aan de schuldenaar wordt maximale rechtszekerheid geboden. Ongeacht wat opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder zijn overeengekomen geldt voor hem het door de overheid vastgestelde tarief” (TK 1999 – 2000, 22775, nr. 16, blz. 12).
6.7. Het kan zijn dat er in de praktijk situaties zijn, waarbij er – om welke reden dan ook – lagere kosten worden gemaakt bij het uitbrengen van een exploot. De consequentie van het beginsel van de rechtszekerheid is dat ook in dat geval het vaste tarief in rekening wordt gebracht. Zoals de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting aanvoerde, betekent dat inderdaad dat de gerechtsdeurwaarder die zijn kantoor efficiënt organiseert, mogelijk meer winst per exploot maakt dan waarvan het BTAG uitgaat. Voor de door de schuldenaar te betalen kosten moet dat echter geen verschil opleveren. De justitiabele die met explootkosten geconfronteerd wordt, moet op eenvoudige wijze kunnen nagaan of die kosten juist zijn. Datzelfde geldt voor de rechter, die in bepaalde gevallen de explootkosten moet liquideren.
6.8. Al het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde toepassing van het BTAG-tarief niet juist is en dat de klacht dus op dat onderdeel gegrond is.
6.9. In een door beide partijen aangehaalde uitspraak van dit hof van 31 augustus 2010
(LJN: BN5956) heeft het hof overwogen: “Als een ambtshandeling bij één exploot kán worden gedaan, dan behoort deze in beginsel ook bij één exploot te wórden gedaan. Alleen al de voor de gerechtsdeurwaarder geldende gedragsregel dat hij geen onnodige kosten maakt, leidt tot dat uitgangspunt. Als de gerechtsdeurwaarder er desondanks voor kiest om meer exploten te maken en te betekenen, dan is dat op zichzelf tuchtrechtelijk niet verwijtbaar, indien hij de kosten ervan niet aan de schuldenaar doorberekent.”. De gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat deze uitspraak onvoldoende rekening houdt met de wijze waarop de kostprijs van de totale ambtshandeling in het BTAG is vastgesteld, namelijk op grond van de diverse processtappen. Hiervoor is onder 6.4 t/m 6.7 overwogen dat dat betoog van de gerechtsdeurwaarder onjuist is. De bedoeling van het BTAG is om vaste en duidelijke tarieven op te stellen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van zijn eerdere jurisprudentie terug te keren. Het tweede klachtonderdeel is daarom ook gegrond.
6.10. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.11. Het hof zal de KBvG volgen in haar standpunt dat het hier vanwege het principiële karakter van de klacht om een proefprocedure gaat. Daarom zal ondanks de gegrondbevinding van de klachten niet worden overgegaan tot het opleggen van een maatregel.
6.12. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7 De beslissing
Het hof:
bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J. Saarloos, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 maart 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM4
Beschikking van 7 augustus 2012 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 824.2011 van:
de KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE van GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te Den Haag,
klaagster,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn, directeur,
tegen:
[gerechtsdeurwaarder],
beklaagde.
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlage, ingekomen op 1 december 2011, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 februari 2012, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 juni 2012 alwaar de gemachtigde van klaagster, haar directeur en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Klaagster heeft een pleitnota overgelegd. De uitspraak is bepaald op 7 augustus 2012.
1. De feiten
a) Klaagster is ervan op de hoogte geraakt dat ingeval de gerechtsdeurwaarder meerdere exploten op hetzelfde adres moet betekenen (dat wil zeggen een betekening ten behoeve van dezelfde opdrachtgever aan dezelfde geadresseerde van het exploot), de gerechtsdeurwaarder deze exploten niet combineert of alleen de kosten voor één exploot in rekening brengt. De gerechtsdeurwaarder maakt een analyse welke handelingen voor alle exploten afzonderlijk moeten worden verricht en welke handelingen elkaar overlappen en dus slechts eenmaal voor alle exploten behoeven te worden verricht (bijvoorbeeld het opvragen van GBA informatie). Alleen voor laatst-genoemde handelingen wordt slechts eenmaal kosten in rekening gebracht.
b) Tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder heeft hierover een gesprek plaatsgevonden en in onderling overleg is besloten dat klaagster de onderhavige klacht zou indienen.
2. De klacht
2.1 De gerechtsdeurwaarder handelt in strijd met de artikelen 240 en 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en in strijd met artikel 15 lid 3 van de Gerechtsdeurwaarderswet door de wijze waarop hij de kosten voor het verrichten van ambtshandelingen berekent. Daardoor vermeldt hij onder de exploten andere tarieven dan wettelijk voorgeschreven. De gerechtsdeurwaarder is gehouden om zich strikt aan de tarieven van het Btag te houden. Het is de gerechtsdeurwaarder niet toegestaan een eigen interpretatie toe te passen. Dat tast de rechtszekerheid aan en is bovendien in strijd met de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2010 (LJN: BN5956). Het Gerechtshof heeft overwogen dat als een ambtshandeling bij één exploot kan worden gedaan, dat in beginsel ook zo behoort te worden gedaan. Dat betekent dus dat in dat geval slechts eenmaal het Btag tarief in rekening gebracht mag worden voor de betekening van één exploot. De gerechtsdeurwaarder berekent echter in dergelijke situaties de kosten van meerdere exploten geheel of gedeeltelijk aan de schuldenaar door.
2.2 Ter zitting heeft klaagster hieraan toegevoegd dat uit de wetsgeschiedenis van het Btag blijkt dat de wetgever heeft gekozen voor vaste schuldenaartarieven waarvan niet mag worden afgeweken. In het geval bepaalde ambtshandelingen extra veel werk met zich brengen, heeft een gerechtsdeurwaarder de mogelijkheid daarvoor een hogere prijs van zijn opdrachtgever te bedingen. Dat betekent echter niet dat als een schuldenaar niet meer wil betalen aan de gerechtsdeurwaarder dan op grond van het Btag verhaalbaar is, een gerechtsdeurwaarder dan de vrijheid heeft om zijn meer-kosten te verhalen op de schuldenaar. Aan de beslissing van het Gerechtshof ligt hetzelfde uitgangspunt ten grondslag, namelijk dat de schuldenaar geen invloed heeft op deze kosten. Het is bijvoorbeeld de opdrachtgever die beslist om tien afzonderlijke beslagen te leggen of te combineren tot één beslag. De schuldenaar draagt de gevolgen van die beslissing en dat is onjuist en onwenselijk. Dit voorkomt ook dat een schuldeiser met een gerechtsdeurwaarder afspreekt dat de gerechtsdeurwaarder alle ambtshandelingen bij afzonderlijke exploten mag doen ter maximalisering van zijn op de schuldenaar verhaalbare omzet. In ruil daarvoor zou dan bijvoorbeeld matiging van de kosten kunnen plaatsvinden als er geen verhaal is. De schuldenaar betaalt dan de prijs. Goed beschouwd geldt dat de gerechts-deurwaarder niet zozeer de tarieven ter discussie stelt, maar zijn concurrentiepositie verstevigt door meer kosten op schuldenaren te verhalen dan wettelijk mogelijk is waardoor hij goedkoper wordt voor opdrachtgevers dan andere gerechtsdeurwaarders die de tarieven wel conform de wet toepassen. Het verbod op het maken van onnodige kosten van artikel 10 van de Verordening is een fundamenteel uitgangspunt van het tariefstelsel.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (kandidaat-) gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 De Kamer acht de klacht gegrond en verenigt zich met de daarvoor door klaagster aangevoerde argumenten. De gerechtsdeurwaarder handelt in strijd met de wettelijke bepalingen en de vigerende jurisprudentie. Hij is het kennelijk niet eens met de uitgangspunten van de wetgever en het Gerechtshof en met de wijze waarop klaagster haar leden adviseert om het Btag toe te passen. Dat vormt voor de Kamer echter geen rechtvaardiging voor de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder.
4.3 De gerechtdeurwaarder heeft gepleit voor een hernieuwde evaluatie van het Btag door klaagster. Die evaluatie zou volgens de gerechtsdeurwaarder moeten worden benut om met de wetgever het Btag te actualiseren. Naar het oordeel van de Kamer hoort de discussie inderdaad daar thuis. De Kamer voelt zich daarom niet genoopt de argumenten van de gerechtsdeurwaarder verder te bespreken.
4.4 Klaagster heeft de Kamer met nadruk verzocht geen maatregel op te leggen. De Kamer ziet daartoe in dit geval ook geen aanleiding.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart de klacht gegrond;
? ziet van het opleggen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en J.C.M. van der Weijden, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.