3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(a) Het gebouw aan de [ straatnaam ] 161 tot en met 345 (oneven nummers) te [ plaatsnaam ] is bij notariële akte van [ datum ] gesplitst in appartements-rechten. Bij die akte is de Vereniging van Eigenaars “[ VvE ]” (verder: de VvE) opgericht. Volgens artikel 2 van het Reglement van splitsing worden tot de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw onder meer gerekend “technische installaties met de daarbij behorende leidingen, met name voor centrale verwarming (met uitzondering van de radiatoren en radiatorkranen in privé gedeelten)”.
(b) Op 18 juni 1987 heeft [ geïntimeerde ] het appartementsrecht dat ziet op het appartement aan het adres [ straatnaam ] 283 te [ plaatsnaam ]gekocht. Nadien heeft zij de garage met het nummer 169, betrokken in de appartementensplitsing als appartementsindex 85, in eigendom verworven.
(c) [ appellanten ] wonen sinds 2009 aan de [ straatnaam ] 199 te Amsterdam. De garage van [ geïntimeerde ] ligt ten dele onder hun woning en ten dele onder de galerij die toegang verschaft tot die woning. [ appellanten ] hebben in 2009 de aanvoer- en retourleidingen van de in het gebouw aanwezige blokverwarmingsinstallatie naar en van de radiatoren in hun woning verlegd, in die zin dat zij deze leidingen van de muur hebben gehaald en in de afwerkvloer hebben gelegd. Deze afwerkvloer ligt op de gewapende betonconstructie van ongeveer 5 centimeter dik.
(d) In de winter van 2010/2011 heeft [ geïntimeerde ] vochtproblemen in haar garage gehad. Onduidelijk is of deze dezelfde oorzaak hadden als na te melden vochtproblemen.
(e) In december 2011 heeft [ geïntimeerde ] wederom last gekregen van vochtproblemen in haar garage. Zij heeft hiervan toen melding gemaakt aan de VvE en aan [ X ] van Staal Vastgoed, een door de VvE ingeschakeld technisch bedrijf. [ X ]heeft [ appellanten ] hiervan op de hoogte gesteld en aan hen gevraagd te onderzoeken of “de lekkage” afkomstig is van de keuken van hun woning.
(f) Op 10 januari 2012 is op verzoek van de VvE door Polygon Nederland B.V. (verder: Polygon) een inspectie uitgevoerd in de garage. In het daarvan opgemaakte rapport wordt geconcludeerd:
“Doordat de vloer buiten nu vanuit de woning sterk opgewarmd wordt ontstaat er een groot temperatuurverschil ten opzichte van de resterende galerij vloer en gaat de onderzijde die niet verwarmd is condenseren”.
(g) In een e-mail van 26 april 2012 aan de VvE merkt [ X ]onder meer op, kort gezegd, dat er in de garage van [ geïntimeerde ] geen lekkage is maar condensvorming, dat condensvorming ontstaat door niet (goed) ventileren van een ruimte en dat dit wordt verergerd wanneer de ruimte ook nog eens niet wordt verwarmd of de verwarming wordt uitgezet.
(h) In opdracht van DAS Rechtsbijstand (verder: DAS), ingeschakeld door [ geïntimeerde ], heeft CED BrandVaria B.V. (verder: CED) op 27 april 2012 rapport opgemaakt van een door haar in de garage uitgevoerd onderzoek. Dit rapport houdt onder meer in:
“Door dat de betonnen verdiepingsvloer in de woning door de vloerverwarming wordt opgewarmd en het gedeelte van de galerij koud blijft ontstaat er condensatie. Deze condensatie manifesteert zich het meest op het koudste punt, gelegen aan het eind van de galerijvloer boven de overheaddeur. (…) Door het aanbrengen van een mechanische ventilatie kan het condensprobleem worden bestreden, maar of het hiermee wordt opgelost dient te worden afgewacht”.
In een nadere rapportage van 27 augustus 2012 van CED wordt vermeld, kort gezegd, dat er in de woning van [ appellanten ] geen specifiek vloerverwarmingssysteem is, dat [ appellanten ] de aanvoer- en retourleidingen van en naar de radiatoren in 2009 van de muur naar de cementdakvloer hebben verlegd en dat de leiding in de verdiepingsvloer, op onge-veer 0,5 meter vanaf en evenwijdig aan de achtermuur van de garage van [ geïntimeerde ], de opwarming van de verdiepingsvloer veroorzaakt met condensatie tot gevolg.
(i) Bij brieven van 10 en 31 augustus 2012 zijn [ appellanten ] door DAS in kennis gesteld van de uitkomst van de rapporten van Polygon en CED en zijn zij gesommeerd de ver-warming in hun woning buiten werking te stellen, respectievelijk de situatie ter plaatse te wijzigen, en de schade van [ geïntimeerde ] te vergoeden. [ appellanten ] hebben hieraan geen gevolg gegeven, evenmin als aan een soortgelijke sommatie van 13 november 2012.
(j) In een e-mail van 23 januari 2013 aan de advocaat van [ geïntimeerde ] heeft [ X ]onder meer opgemerkt dat de condensatie zijn inziens kan worden voorkomen door de radiator in de garage aan te zetten en beter te ventileren.
(k) In een thermografisch inspectierapport van Polygon van 29 januari 2013 (op basis van het door haar op 28 januari 2013 verrichte onderzoek) wordt onder meer opgemerkt, samengevat, dat als gevolg van het direct opwarmen van de vloer van de woning van [ appellanten ] door de aanwezige verwarmingsleidingen en het daardoor optredende temperatuurverschil ten opzichte van de garage van [ geïntimeerde ], de kans op condensatie in de garage zal worden vergroot.
(l) Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter op vordering van [ geïntimeerde ] [ appellanten ] op straffe van de verbeurte van een dwangsom veroordeeld om vóór 1 mei 2013 het in dat vonnis concreet aangegeven gedeelte van de verwarmingsleiding in hun woning te verleggen door dat vanuit de cementdekvloer terug te plaatsen aan de muur. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen, waaronder de onder 1 genoemde vordering tot schadevergoeding. [ appellanten ] werden in de proceskosten verwezen.