ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3115

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.103.535
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en verduistering in dienstbetrekking met betrekking tot financiële transacties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [ appellant ] en de stichting STICHTING FONDS VOOR BEELDENDE KUNST, VORMGEVING EN BOUW (SFBK). De appellant, die als hoofd financiën bij SFBK werkzaam was, heeft onrechtmatig gehandeld door over geld te beschikken dat hij niet rechtmatig kon claimen. Dit geld was verduisterd door een medewerker, [ X ], die inmiddels onvindbaar was en tegen wie een internationaal opsporingsbevel was uitgevaardigd. De appellant heeft in de periode van 14 januari 2009 tot en met 2 maart 2009 aanzienlijke bedragen overgemaakt naar zijn eigen rekeningen, nadat [ X ] deze bedragen had verduisterd van SFBK.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die SFBK had geleden door de verduistering. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij niet op de hoogte was van de herkomst van het geld en dat hij onder dwang handelde. Het hof verwierp dit verweer, omdat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat hij onder druk stond en niet had aangetoond dat hij aangifte had gedaan van de bedreigingen. Het hof oordeelde dat de appellant onrechtmatig had gehandeld door het geld te gebruiken voor privé-schulden en dat hij had moeten handelen om de herkomst van het geld te achterhalen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van € 1.876.000,= aan SFBK, met wettelijke rente en veroordeling in de proceskosten. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant in het omgaan met de verduisterde gelden en de noodzaak om te handelen bij het vermoeden van onrechtmatige handelingen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.103.535/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam): 464022/HA ZA 10-2358
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juni 2013
inzake
[ APPELLANT ],
wonend te [ woonplaats ],
appellant,
advocaat: mr. A.M.I. Spauwen te Sittard,
t e g e n
de stichting STICHTING FONDS VOOR BEELDENDE KUNST, VORMGEVING EN BOUW,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J.Th. Biemond te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ appellant ] en SFBK genoemd.
[ appellant ] is bij dagvaarding van 27 februari 2012 in hoger beroep gekomen van het onder bovengenoemd nummer uitgesproken vonnis van 30 november 2011 van de rechtbank Amsterdam, gewezen tussen SFBK als eiseres en - onder anderen - [ appellant ] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[ appellant ] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, kennelijk voor zover tussen partijen gewezen, zal vernietigen en de vordering van SFBK alsnog zal afwijzen, met verwijzing van SFBK in de kosten van het geding in beide instanties.
SFBK heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis, kennelijk voor zover tussen partijen gewezen, zal bekrachtigen, met verwijzing van [ appellant ] in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep, met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, behoudens voor zover in het navolgende iets anders wordt vermeld.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
(a) SFBK is een landelijke instelling die tot doel heeft de beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst te bevorderen. Zij verstrekt subsidies aan beeldend kunstenaars, vormgevers en architecten, stelt ateliers in het buitenland beschikbaar en initieert kunstprojecten.
(b) [ X ] (hierna: [ X ]) was sinds februari 2000 hoofd financiën bij SFBK en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de financiële administratie en het verrichten van betalingen. Op 2 maart 2009 heeft [ X ] zich ziek gemeld. Daarna is hij niet meer op kantoor verschenen en sinds een door SFBK op 4 maart 2009 met hem gevoerd telefoongesprek is hij onvindbaar. Tegen [ X ] is een internationaal opsporingsbevel uitgevaardigd. Bij vonnis van 17 november 2010 is hij bij verstek door de rechtbank Amsterdam wegens verduistering in dienstbetrekking veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, onder meer in verband met de hierna onder (c) te noemen betalingen.
(c) In de periode van 14 januari 2009 tot en met 2 maart 2009 heeft [ X ] vanaf een tweetal rekeningen van SFBK vele betalingen gedaan, waaronder een van € 1.000.000,= aan de Stichting Derdengelden Parkstad Kerkrade (verder: Stichting Derdengelden), waarvan [ Y ] (mede-)bestuurder is, en een van € 1.000.000,= aan de door [ Y ]gevoerde eenmanszaak Kantoor [ Y ](verder: de eenmanszaak). Deze beide betalingen vonden plaats op 9 februari 2009. [ Y ]heeft vervolgens binnen een week daarna van de rekeningen van Stichting Derdengelden en de eenmanszaak een bedrag van in totaal € 1.876.000,= overgemaakt op een rekening van [ appellant ].
(d) [ appellant ] heeft van het door hem ontvangen bedrag van € 1.876.000.= op 16 februari 2009 een bedrag van € 34.500,= aan de Altez Group en een bedrag van € 43.650,= aan [ Q ] betaald, zulks telkens ter aflossing van privé-schulden. De rest van het door hem ontvangen bedrag heeft hij in de periode van 18 februari 2009 tot en met 3 maart 2009 overgemaakt naar elf rekeningen op naam van verschillende personen in België, waarvan € 785.000,= naar een eigen rekening in België.
(e) Bij het bestreden vonnis is [ appellant ] op grond van een door hem tegenover SFBK begane onrechtmatige daad (met [ X ], [ Y ]en Stichting Derdengelden) hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan SFBK van een bedrag van € 1.876.000,=, met wettelijke rente, zulks onder afwijzing van het jegens hem meer of anders gevorderde en met zijn veroordeling in de proceskosten van SFBK. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust zijn de grieven van [ appellant ] gericht. De grieven kunnen gezamenlijk worden besproken.
3.2. Ook als er van moet worden uitgegaan dat [ appellant ] - zoals hij heeft aangevoerd - [ Y ]niet kende en dat hij er ten tijde van de ontvangst niet van op de hoogte was dat het hier ging om door [ X ] verduisterde gelden van SFBK, is het hof van oordeel dat [ appellant ] onrechtmatig jegens SFBK heeft gehandeld door - in plaats van iets te ondernemen om de herkomst van het geld te achterhalen, het geld terug te storten en/of de politie in te schakelen - met dat geld (twee) privéschulden af te betalen, zichzelf in totaal € 785.000,= over te maken en verdere betalingen te doen. Aldus heeft [ appellant ] immers over aan een onbekende toebehorend geld, waarop hij geen recht had en ten aanzien waarvan niet is gesteld of gebleken dat hij erop mocht vertrouwen dat recht wel te hebben, beschikt als ware hij de rechthebbende.
3.3. Het hof verwerpt in dit verband het verweer van [ appellant ], kort gezegd, dat hij van plan was het geld terug te storten maar dat hij, voordat hij dit kon doen, door drie “Joegoslavische types” (verder: de afpersers) onder dwang is meegenomen en bedreigd, waarbij een pistool aan zijn hoofd is gezet, dat deze personen er vervolgens voor hebben gezorgd dat het geld onvrijwillig naar Belgische rekeningen is overgemaakt en dat hij aldus in een overmachtsituatie heeft gehandeld. Dit verweer is namelijk, mede in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat [ appellant ] van deze gebeurtenis aangifte heeft gedaan bij de politie, onvoldoende toegelicht. Zo laat [ appellant ] onverklaard waarom hij van het door hem ontvangen geld de onder 3.1. (d) vermelde twee privéschulden heeft voldaan alsmede in totaal € 785.000,= naar een eigen Belgische bankrekening heeft overgemaakt, terwijl (bij gebreke van een toelichting op dit punt) niet valt in te zien wat het belang van de afpersers bij deze betalingen is of kan zijn geweest. Ook laat [ appellant ] na uit te leggen waarom alle door hem gedane betalingen hebben plaatsgehad over een periode van (maar liefst) ongeveer veertien dagen, terwijl zij onder bedreiging zouden hebben plaatsgevonden, en hoe valt te verklaren dat hij gedurende deze periode nooit contact met (bijvoorbeeld) de politie heeft opgenomen. Het moge zo zijn dat [ appellant ] - omdat hij in verband met deze zaak strafrechtelijk wordt vervolgd - vanwege het hem toekomende verschoningsrecht niet kan worden verplicht als getuige nadere tekst en uitleg te geven over de door hem gestelde onder dwang gedane betalingen en de omstandigheden waaronder deze zouden hebben plaatsgevonden, dit neemt niet weg dat zijn verweer te dezen bij gebreke van die nadere tekst en uitleg als onvoldoende feitelijk onderbouwd wordt verworpen. Bij deze stand van zaken kan aan bewijslevering door [ appellant ] niet worden toegekomen, reden waarom zijn bewijsaanbod wordt verworpen. Bij een bespreking van zijn andere stellingen heeft [ appellant ] geen belang, omdat het voorgaande de toewijzing van de vordering reeds kan dragen.
3.4. De slotsom is dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis, voor zover tussen partijen gewezen, moet worden bekrachtigd. [ appellant ] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover tussen partijen gewezen;
verwijst [ appellant ] in de kosten van het appel, aan de zijde van SFBK gevallen en tot op heden begroot op € 4.836,= wegens vast recht en op € 4.580,= wegens salaris van de advocaat, een en ander met de wettelijke rente daarover met ingang van de veertiende dag na dit arrest;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, R.J.M. Smit en S.F. Schütz, en is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013 door de rolraadsheer.