ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3069

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.116.542-01 kg
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling eigenaarslasten van gemeenschappelijke woning tussen samenwoners

In deze zaak gaat het om de verdeling van eigenaarslasten van een gemeenschappelijke woning tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de man als eiser in conventie en de vrouw als gedaagde in conventie werd behandeld. De vrouw heeft in principaal appel geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en verzoekt het hof om de man te veroordelen tot ontruiming van de woning, het betalen van een gebruiksvergoeding en het voldoen aan de hypotheeklasten. De man heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis voor zover het de vrouw betreft en vordert betaling van achterstallige bedragen.

De feiten zijn als volgt: partijen hebben samen een woning gekocht en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire lening. Na het verbreken van de relatie is de vrouw verhuisd, maar de man blijft in de woning wonen. De vrouw heeft de man verzocht om de woning te ontruimen, maar de man weigert dit. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld tot het betalen van een bijdrage in de hypotheeklasten, maar de vrouw is van mening dat de man niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Het hof heeft de grieven van de vrouw in principaal appel verworpen en de grieven van de man in incidenteel appel toegewezen. De vrouw wordt veroordeeld om een bedrag van € 6.241,15 te betalen aan de bank en € 2.066,23 aan de man, met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen door de meervoudige familiekamer van het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2013.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : KG 200.116.542/01
zaaknummer rechtbank : 523402/KG ZA 12-1101
arrest van de meervoudige familiekamer van 14 mei 2013 (bij vervroeging)
inzake
[…],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal appel,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel appel,
advocaat: mr. O.H.A. Mo-Ajok te Amsterdam,
tegen:
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal appel,
APPELLANT in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 5 november 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2012, in kort geding gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven conform dagvaarding;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
De vrouw heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. primair: de man zal veroordelen om met onmiddellijke ingang, dan wel op een andere door het hof in goede justitie vast te stellen termijn, de woning met verdere aanhorigheden, ondergrond, erf en tuin gelegen te [a], plaatselijk gemerkt [straatnaam], te ontruimen en te verlaten met al het zijne en diegenen die zijdens de man in het pand verblijven, en de voornoemde woning met verdere aanhorigheden, erf en tuin met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de vrouw te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de man in gebreke zal blijven aan het arrest te voldoen en met machtiging van de vrouw om, indien de man in gebreke blijft om aan het ten deze te wijzen arrest te voldoen, zelf de ontruiming te bewerkstelligen op kosten van de man, desnoods met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
B. subsidiair: de man zal verbieden terug te keren in de woning gelegen te [a], plaatselijk gemerkt [straatnaam], zolang de vrouw deze woning bewoont en de financiële lasten vanaf datum bewoning betaalt, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de man dit verbod overtreedt;
C. meer subsidiair: voor het geval de man in de woning zal mogen blijven wonen hem zal veroordelen aan de vrouw een gebruiksvergoeding van € 1.050,- per maand te betalen, althans een nadere door het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding vanaf de datum van het feitelijk uiteengaan, althans vanaf september 2010, totdat de verdeling van de gemeenschap zal zijn geëffectueerd, alsmede de man zal veroordelen een bedrag van € 20.000,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, zal betalen aan de vrouw bij wijze van voorschot op de in de nog te entameren bodemprocedure te vorderen gebruiksvergoeding op grond van de artikelen 3:166 lid 3 juncto 3:169 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf september 2010, althans vanaf datum dagvaarding (naar het hof begrijpt in hoger beroep), tot aan de dag der algehele voldoening;
D. nog meer subsidiair: de man zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
De man heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar hoger beroep, dan wel tot verwerping van het hoger beroep van de vrouw als zijnde ongegrond en onbewezen. In incidenteel appel heeft de man geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep behoudens de beslissing neergelegd sub 6.1 en 6.2 van het dictum en de vrouw uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen:
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de bank te voldoen een bedrag van € 6.241,15, te vermeerderen met 1% rente per maand vanaf de dag van de dagtekening van de memorie van grieven in incidenteel appel tot de dag der algehele voldoening;
- om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te voldoen een bedrag van € 2.066,23, te vermeerderen met 1% rente per maand vanaf de dag van dagtekening van de memorie van grieven in incidenteel appel;
en voorts zowel in principaal als in incidenteel appel de vrouw zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 april 2013 doen bepleiten door hun advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben vanaf oktober 2008 een affectieve relatie met elkaar gehad. Op 2 juni 2009 hebben partijen samen een woning gekocht aan de [straatnaam] te [a] (hierna: de woning). Aan de woning is een hypothecaire lening verbonden van € 664.500,- bij de ABN AMRO Bank, alsmede een flexibele (hypotheek)kredietovereenkomst van € 25.000,-. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze leningen. Op 29 oktober 2009 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. Op 30 augustus 2010 is de relatie tussen partijen definitief verbroken. De vrouw is in juli 2010 verhuisd naar een appartement aan het [b] (hierna: het appartement) dat haar in eigendom toebehoort, de man is in de woning blijven wonen. De woning staat vrijwel vanaf het verbreken van de samenleving te koop, ten tijde van het kort geding in eerste aanleg voor een bedrag van € 699.000,-. Kort voor de behandeling van het onderhavige kort geding in hoger beroep hebben partijen de vraagprijs verlaagd tot een bedrag van € 664.000,-.
3.2. Tussen partijen is – kort gezegd – in geschil de bewoning en betaling van de aan de woning verbonden hypothecaire en zakelijke lasten. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om met ingang van 1 november 2012 maandelijks op een door de ABN AMRO Bank aan te wijzen bankrekening een bedrag te storten van € 775,- als bijdrage in de hypotheeklasten van de woning totdat de woning is verkocht, dan wel dat partijen schriftelijk via hun advocaten anders overeenkomen of een andere rechter anders beslist. Inmiddels heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 2 april 2013 naar aanleiding van een verzoek van de vrouw de tussen partijen bestaande regeling met betrekking tot de woning gewijzigd in dier voege dat de vrouw met ingang van 1 juli 2013 bij uitsluiting van de man het genot, gebruik en beheer van de woning toekomt. De man is veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 juli 2013 te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van de vrouw stellen, met machtiging van de vrouw om de ontruiming desnoods te doen bewerkstelligen door de gerechtsdeurwaarder met hulp van de sterke arm van politie en justitie. De vrouw dient binnen zes maanden vanaf 2 april 2013 het nodige in het werk te stellen om toedeling van de woning aan haar te bewerkstelligen. Indien zij daarvan afziet, geldt ook voor haar dat zij gehouden is loyaal mee te werken, waaronder begrepen zich conformeren aan deskundig advies van de makelaar wat de vraagprijs betreft, aan verkoop van de woning aan een derde, ook als dat betekent dat een restschuld zal moeten worden verdeeld. Ten aanzien van de uiteindelijke verdeling heeft de kantonrechter opgemerkt dat in dat kader zal moeten worden bezien welke posten en bedragen tussen partijen voor verrekening in aanmerking komen. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat de man vanaf 1 juli 2013 voorlopig € 775,- op de gezamenlijke rekening dient te storten en de vrouw de rest.
3.3. De vrouw heeft vier grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd. De man heeft in incidenteel appel twee grieven aangevoerd. Het hof zal deze grieven achtereenvolgens bespreken.
In principaal appel
3.4. In haar eerste grief stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter de man ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn vorderingen en de vrouw ten onrechte heeft veroordeeld om haar bijdrage in de hypotheeklasten aan de ABN AMRO Bank te blijven voldoen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte aangenomen dat de man zich als rechthebbende kan opwerpen met betrekking tot de verplichtingen van de vrouw jegens de bank.
3.5. Deze grief faalt. Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning en zijn als zodanig gehouden de aan de woning verbonden lasten te voldoen. Bij brief van 19 september 2010 aan de toenmalige advocaat van de man heeft de vrouw toegezegd dat zij maandelijks een bedrag van € 1.050,- zou overmaken in verband met de aan de woning verbonden lasten. De vrouw is echter op enig moment na november 2011 gestopt met het doen van betalingen op de gezamenlijke rekening met nummer [...] van waaruit onder meer de hypotheeklasten van de woning werden voldaan. Partijen zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van de hypotheeklasten. Vanaf het moment dat de vrouw haar toezegging om maandelijks een bedrag van € 1.050,- te storten op de gemeenschappelijke rekening niet meer nakwam en de man niet in staat was gelet op de hoogte van zijn inkomen de volledige hypotheeklasten te voldoen, werd openbare verkoop van de woning door de bank een reële dreiging. Dit blijkt onder meer uit zich in het dossier bevindende brieven van Solveon Incasso B.V. te Amersfoort. De door de man ingestelde vordering is een beheersdaad die, gelet op de dreiging door de bank, geen uitstel gedoogde en waartoe de man op grond van het bepaalde in artikel 3:170 BW bevoegd was.
3.6. In de tweede grief stelt de vrouw dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat op de vrouw jegens de man de verplichting rustte om haar deel van de (hypotheek)lasten van de woning te voldoen.
3.7. Ook deze grief faalt. Het hof verwijst naar de hiervoor onder 3.5 genoemde brief van de vrouw van 19 september 2010 aan de toenmalige advocaat van de man, nog daargelaten dat de kantonrechter als bodemrechter inmiddels onder 5 van zijn beschikking van 2 april 2013 heeft vastgesteld dat partijen kort na het verbreken van de relatie een regeling hebben getroffen als bedoeld in artikel 3:168 BW. Het hof is als voorzieningenrechter aan deze vaststelling gebonden.
3.8. Ook de derde grief waarin verzoekster stelt dat, zelfs als er vanuit zou worden gegaan dat er tussen partijen een overeenkomst met betrekking tot de woning tot stand is gekomen, de man niet de bevoegdheid heeft daarvan nakoming te vragen omdat sprake is van schuldeisersverzuim, faalt. De vrouw stelt daartoe dat de man weigert om de woning te verlaten, terwijl hij weet dat een woning in lege staat sneller te verkopen is, dat de man blijft vasthouden aan een te hoge vraagprijs en niet aan zijn verplichtingen voldoet om aanplakbiljetten in de woning en een verkoopbord in de tuin aan te brengen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, heeft de vrouw deze grief echter onvoldoende onderbouwd, zodat de grief faalt.
3.9. In haar vierde grief stelt de vrouw dat, indien vast zou staan dat sprake is van een overeenkomst, de voorzieningenrechter heeft miskend dat de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten worden beheerst door de redelijkheid en billijkheid en een onjuiste belangenafweging heeft toegepast. Het hof begrijpt de stellingen van de vrouw aldus dat de man jegens haar handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid omdat hij haar geen gebruiksvergoeding voor haar aandeel in de woning betaalt, dat hij weigert aan spoedige verkoop mee te werken door de vraagprijs niet te willen aanpassen en, zoals hiervoor onder 3.8 omschreven, te weinig verkoopactiviteiten ontplooit. Voorts stelt zij dat van haar niet kan worden verwacht dat ze na 2,5 jaar blijft meebetalen aan de lasten van de woning.
3.10. Bij het verbreken van de relatie bezat de vrouw een appartement. De man had geen vervangende woonruimte. Het was op dat moment logisch dat de man in de woning bleef wonen in afwachting van de verkoop. Dat de verkoop veel langer op zich laat wachten dan partijen bij het verbreken van de samenleving hadden gehoopt en verwacht, kan niet alleen op het conto van de man worden geschreven. Het is een feit van algemene bekendheid dat de verkoop van woningen stagneert, zeker in het segment waarin de woning van partijen valt. Inmiddels is door de beslissing van de kantonrechter de situatie gewijzigd en zal de vrouw per 1 juli 2013 haar intrek nemen in de woning. Haar belang bij toewijzing van haar primaire vordering is dan ook minimaal. De man heeft er belang bij om te kunnen omzien naar andere woonruimte. Het hof ziet geen aanleiding om de datum waarop de vrouw de woning kan betrekken te vervroegen.
In incidenteel appel
3.11. De man stelt in zijn eerste grief dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat de vrouw de betalingsregeling met Solveon zal nakomen en ervan uit is gegaan dat de betalingsachterstand van partijen tot september 2012 door haar werd ingelopen en dat niet is gebleken dat voor de maanden september en oktober 2012 nieuwe achterstanden zijn ontstaan. De man heeft brieven overgelegd van Solveon van 8 oktober en 6 november 2012. Uit deze brieven blijkt dat de vrouw de veroordeling om per 1 november 2012 € 775,- per maand bij te dragen niet op tijd is nagekomen. De man stelt dat de achterstand per ultimo december 2012 € 6.241,15 bedroeg. De vrouw stelt daartegenover dat de achterstand aan de man is te wijten omdat, zo blijkt uit de memorie van antwoord in incidenteel appel, de vrouw zich op het standpunt stelt dat zij vanaf augustus 2010 € 775,- per maand dient bij te dragen in de hypotheeklasten.
3.12. Dit standpunt van de vrouw is onjuist en berust op onjuiste lezing van het vonnis van de voorzieningenrechter. De vrouw diende krachtens overeenkomst tot 1 november 2012 een bedrag van € 1.050,- bij te dragen in de woonlasten en vanaf laatstgenoemde datum een bedrag van € 775,- per maand. Dat betekent dat de betalingsachterstand aan de vrouw is toe te rekenen en dat de vordering van de man zal worden toegewezen. Indien en voor zover de bank rente rekent over deze achterstand komt deze rente voor rekening van de vrouw. Voor zover de vrouw stelt dat zij de betalingsachterstand wel heeft ingelopen, gaat het hof daaraan voorbij, nu het op de weg van de vrouw had gelegen haar stelling te onderbouwen met de betreffende betaalbewijzen, hetgeen zij heeft nagelaten. Deze grief slaagt derhalve.
3.13. In de tweede grief stelt de man dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering als omschreven sub 3 van rechtsoverweging 3.1 van het bestreden vonnis. De man vordert van de vrouw een bedrag van € 2.066,23. De man heeft zijn vordering gespecificeerd in productie 13 behorende bij de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel. Deels betreft het hypotheekrente die hij heeft betaald terwijl deze rente voor rekening van de vrouw kwam, deels betreft het eigenaarslasten en de terugbetaling van een verzekeringspremie.
3.14. Ook deze grief slaagt. Zoals hiervoor onder 3.12 uiteengezet diende de vrouw tot 1 november 2012 een bedrag van € 1.050,- bij te dragen in de woonlasten. Als eigenaar diende zij ook mee te betalen aan de eigenaarslasten. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij spoedeisend belang heeft bij de terugbetaling van de door hem voor de vrouw betaalde bedragen, gelet op de hoogte van zijn inkomen en de voor zijn rekening komende vaste lasten. Voor zover de vrouw stelt dat zij de verzekeringspremie heeft betaald, gaat het hof ook daaraan voorbij omdat de vrouw de door haar gestelde betaling heeft verzuimd aan te tonen. De door de man gevorderde rente zal worden toegewezen, met dien verstande dat de vrouw jegens de man de wettelijke rente verschuldigd is en niet de door de man gevorderde rente.
3.15. Het voorgaande betekent dat alle grieven in principaal appel falen en dat de grieven in incidenteel appel slagen. De vrouw zal worden veroordeeld aan de bank een bedrag te betalen van € 6.341,15, te vermeerderen met de door de bank daarover te berekenen rente. De vrouw zal worden veroordeeld aan de man een bedrag te betalen van € 2.066,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening. Gelet op de beschikking van de kantonrechter heeft de vrouw geen belang meer bij haar primaire vordering zodat deze zal worden afgewezen. Dat de man de woning niet tijdig zal verlaten of daarin zal terugkeren na 1 juli 2013, is niet aannemelijk gemaakt, zodat ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen. Gelet op de beschikking van de kantonrechter behoeft op de meer subsidiaire vordering niet meer te worden beslist.
3.16. Gelet op de relatie die partijen met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd als na te melden.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep in reconventie gewezen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij in conventie de gevraagde voorzieningen zijn afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw om op een door de ABN AMRO Bank aan te wijzen bankrekening een bedrag te storten van € 6.241,15 (zesduizend tweehonderd en eenenveertig euro en vijftien eurocent) te vermeerderen met de daarover door de bank berekende rente als bijdrage in de hypotheeklasten van de woning aan de [straatnaam] te [a];
veroordeelt de vrouw aan de man een bedrag te betalen van € 2.066,23 (tweeduizend zesenzestig euro en drieëntwintig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, C.G. Kleene-Eijk en W.J. van den Bergh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.