ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1832
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- M. Wigleven
- A. van Haeringen
- B.F.P. Lhoëst
- Rechtspraak.nl
Benoeming tijdelijke voogdij over ongeboren kind van minderjarige moeder
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een tijdelijke voogdij over een ongeboren kind van een minderjarige moeder, hierna aangeduid als [dochter]. Appellante, de grootmoeder van het ongeboren kind, verzocht om benoeming tot voogd, maar dit verzoek werd afgewezen. De moeder, [dochter], had in het verleden te maken gehad met psychiatrische problematiek en was onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZ). De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een tijdelijke voogdij, en BJZ werd benoemd tot voogd over het ongeboren kind.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de relatie tussen appellante en [dochter] in het verleden problematisch was, maar dat er recent positieve ontwikkelingen waren. [Dochter] had stappen gezet in haar leven en kon nu beter voor haar kind zorgen. Het hof oordeelde echter dat het risico op herhaling van conflicten tussen appellante en [dochter] aanwezig was, vooral als appellante de rol van voogd zou aannemen. Dit zou de relatie tussen hen verder kunnen belasten en was niet in het belang van het kind.
Het hof concludeerde dat de benoeming van appellante tot voogd niet in het belang van het kind was en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter. De beslissing om BJZ als voogd aan te stellen werd daarmee bevestigd, en het verzoek van appellante werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en de rol van de voogd in de zorg voor het kind, evenals de noodzaak om de relatie tussen moeder en grootmoeder niet verder te belasten.