ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.108.919/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zwarte inkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van de kinderalimentatie en de vermeende zwarte inkomsten van de man. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de man werd verplicht tot het betalen van € 70,- per kind per maand. De vrouw verzocht om een verhoging naar € 350,- per kind per maand. De man, geboren in 1969, heeft een eenmanszaak en zijn jaarrekeningen tonen fluctuaties in de winst uit onderneming. De vrouw, geboren in 1968, vormt samen met de kinderen een eenoudergezin en ontvangt een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand. Tijdens de zitting werd de draagkracht van de man besproken, waarbij de vrouw stelde dat de man zwarte inkomsten heeft uit zijn hobby, het houden van paarden. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling en dat de man zijn draagkracht kan baseren op de behaalde winst uit onderneming. Het hof heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 130,- per kind per maand van 28 maart 2012 tot 1 januari 2013 en € 105,- per kind per maand vanaf 1 januari 2013. De beslissing van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en de man werd verplicht tot het betalen van de vastgestelde bedragen, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 19 maart 2013
Zaaknummer: 200.108.919/01
Zaaknummer eerste aanleg: 461591/FA RK 10-4792 (HH ML)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.E. van Waart te Bussum,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. van Bloemendaal te Ermelo.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 26 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 461591/FA RK 10-4792 (HH ML).
1.3. De vrouw heeft op 28 juni 2012 een nader stuk ingediend.
1.4. De man heeft op 8 augustus 2012 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5. De vrouw heeft op 27 september 2012 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.6. De vrouw heeft op 29 oktober 2012 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 8 november 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.8. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1996 gehuwd. Hun huwelijk is op 24 oktober 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 juli 2011 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 1999 en [kind b] [in] 2001 (hierna: de kinderen).
Partijen leven sinds juni 2009 gescheiden.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1968. Zij vormt samen met de kinderen een eenoudergezin.
Zij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1969.
Hij heeft een eenmanszaak. Volgens de desbetreffende jaarrekeningen bedroeg de winst uit onderneming in 2007 € 25.138,-, in 2008 € 11.774,-, in 2009 € 14.352,-, in 2010 € 8.277,- en in 2011 € 19.194,-.
De huur van de door hem bewoonde woning bedroeg tot 1 januari 2013 € 700,- per maand. Per 1 januari 2013 bedraagt de huur € 850,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 106,- per maand.
Hij betaalt een premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Hij heeft omgangskosten.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 70,- per kind per maand. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw een bijdrage vast te stellen van € 350,- per kind per maand.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de man met ingang van 28 maart 2012 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 363,- per kind per maand.
3.3. De man verzoekt in principaal hoger beroep de vrouw in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door haar verzochte af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt hij, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, naar het hof begrijpt, het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen alsnog af te wijzen.
3.4. De vrouw verzoekt het door de man verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en incidenteel hoger beroep
4.1. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw geen draagkracht heeft. Zij zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van de kinderen en over de draagkracht van de man.
4.2. Het hof zal eerst de draagkracht van de man beoordelen.
De vrouw heeft betoogd dat de kosten van de hobby van de man, de mensport en het houden van paarden en pony’s, niet uit diens reguliere inkomsten kunnen worden voldaan en dat om die reden moet worden aangenomen dat de man zwarte inkomsten heeft. Ter onderbouwing heeft zij een overzicht ingediend waaruit de kosten van de hobby van de man volgens haar blijken, alsmede overzichten waaruit de deelname van de man aan menwedstrijden blijkt.
De man heeft het standpunt van de vrouw betwist. Hij heeft betoogd dat hij de kosten van zijn hobby aanvankelijk heeft voldaan uit zijn aandeel in de opbrengst van de voormalig echtelijke woning, dat hij de meeste van zijn paarden heeft moeten weggeven omdat hij de kosten niet langer kon voldoen en dat de kosten van de paarden die hij nu nog heeft voor het grootste deel door zijn broer worden voldaan.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw met de door haar overgelegde stukken niet aan haar stelplicht te dier zake voldaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het kostenoverzicht in zeer algemene zin is opgesteld en dat de vrouw zich bij haar betoog dat de man nog steeds in het bezit is van veel paarden en/of pony’s heeft beroepen op de situatie ten tijde van het uiteengaan van partijen en zij het hof geen aanknopingspunten heeft geleverd ter beoordeling van de situatie vanaf 28 maart 2012, hetgeen, gezien de gemotiveerde betwisting door de man, wel op haar weg had gelegen.
Ten aanzien van haar betoog dat de man thans neveninkomsten heeft uit grondwerkzaamheden dan wel uit de handel met paarden, heeft de vrouw, gelet op de betwisting door de man en bij gebrek aan nadere onderbouwing, evenmin aan haar stelplicht voldaan.
Gezien het voorgaande passeert het hof de stelling van de vrouw dat de man zwarte inkomsten heeft en komt het niet toe aan het door haar in dat verband gedane bewijsaanbod.
4.3. Anders dan de rechtbank, ziet het hof geen aanleiding om bij de bepaling van de draagkracht van de man uit te gaan van de privé onttrekkingen uit diens onderneming, doch zal het, in navolging van het betoog van de man in hoger beroep, uitgaan van de behaalde winst uit onderneming.
Uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening leidt het hof af dat de man de behaalde winst in 2011 tot uitgangspunt neemt. De vrouw heeft hiertegen op zichzelf geen verweer gevoerd, zodat het hof de man daarin zal volgen. Met de vrouw ziet het hof wel aanleiding om een correctie op de winst toe te passen in verband met de op die winst in mindering gebrachte kostenpost ‘afschrijvingen’, nu de man geen verklaring heeft gegeven voor de stijging van die kostenpost in de afgelopen jaren (in 2007: € 7.888,- en in 2011: € 13.851, ), hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Dat geldt temeer nu is gebleken dat een bedrijfsauto waarop de afschrijvingen mede zien, in 2010 is verkocht, terwijl de afschrijvingen in 2011 ten opzichte van 2010 nagenoeg gelijk zijn gebleven. Het hof zal in redelijkheid uitgaan van afschrijvingen tot een bedrag van € 10.000,- en het bedrijfsresultaat dienovereenkomstig corrigeren.
Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de werkzaamheden die de man in het kader van zijn hobby ten behoeve van anderen verricht op geld dienen te worden gewaardeerd en bij de bepaling van de draagkracht van de man in aanmerking moeten worden genomen. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat voornoemde werkzaamheden van de man tegen betaling kunnen worden verricht.
4.4. De vrouw heeft betoogd dat de man met zijn partner samenwoont. Ter onderbouwing van haar betoog heeft de vrouw zich beroepen op berichten van de partner van de man op Hyves, en op advertenties van de man en zijn partner op Marktplaats. De man heeft erkend dat hij een partner heeft, doch betwist dat hij met haar samenwoont.
Naar het oordeel van het hof kan uit de door de vrouw overgelegde berichten en advertenties in ieder geval worden afgeleid dat de man en zijn partner zich naar buiten toe als eenheid presenteren en dat zij op zoek zijn naar een nieuwe woning. In het licht daarvan had het op de weg van de man gelegen om zijn betwisting nader te onderbouwen - bijvoorbeeld door het indienen van een uittreksel ten aanzien van zijn partner uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens - hetgeen hij heeft nagelaten. Om die reden houdt het hof rekening met de helft van de door de man opgevoerde woonlasten. De partner van de man wordt geacht in haar levensonderhoud te voorzien en de andere helft te voldoen.
Het hof zal voorts, volgens de huidige richtlijnen, de man als alleenstaande aanmerken en uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70.
4.5. De rechtbank heeft rekening gehouden met een door de man te betalen premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Blijkens een specificatie van 11 juni 2012 is de premie per 17 juli 2012 verhoogd naar € 449,- per maand. De vrouw heeft ter zitting betoogd dat de premie is verhoogd doordat de man bij de aanvraag van de verzekering geen melding heeft gemaakt van de lichamelijke klachten die hij op dat moment had. Nu de man geen inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de (hogere) premie van € 449,- per maand, zal het hof met die hogere premie geen rekening houden. Dit leidt ertoe dat het hof zal uitgaan van een premie van € 371,- per maand zoals vermeld in de specificatie die als productie 20 aan het verweerschrift in principaal hoger beroep is gehecht.
4.6. Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met omgangskosten van € 70,- per maand. Ter zitting is naar voren gekomen dat de kinderen de laatste tijd minder tijd bij de man verblijven, doch niet gebleken is dat dit aan de man is te wijten en het hof gaat er dan ook van uit dat de omgangsregeling in de toekomst weer zal worden nageleefd.
4.7. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is de man in staat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van € 130,- per kind per maand met ingang van 28 maart 2012 tot 1 januari 2013 en van € 105,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2013. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de man met voornoemde bijdragen en de door hem te betalen omgangskosten in aanmerking komt voor fiscaal voordeel.
4.8. Nu de door de man en door de vrouw gestelde behoefte van de kinderen (van respectievelijk € 223,- en € 363,- per kind per maand) de hiervoor genoemde draagkracht van de man overstijgt, behoeven de stellingen van partijen ten aanzien van die behoefte, alsmede het door de vrouw in dat verband gedane bewijsaanbod geen nadere bespreking, bij gebrek aan een rechtens te respecteren belang.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 28 maart 2012 tot 1 januari 2013 op € 130,- (EENHONDERD DERTIG EURO) per kind per maand en met ingang van 1 januari 2013 op € 105,- (EENHONDERD VIJF EURO) per kind per maand;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, A. van Haeringen en L.M. Coenraad in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2013.