ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9572

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.123.963-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] om opnieuw toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek is ingediend na een eerdere toepassing van de regeling van 9 februari 2010 tot 14 september 2010. De rechtbank Noord-Holland had op 12 maart 2013 het verzoek afgewezen op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, van de Faillissementswet (Fw), dat bepaalt dat een verzoek tot schuldsanering wordt afgewezen indien de schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar voor de indiening van het verzoek van toepassing is geweest, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen.

[Appellant] voerde aan dat hij in 2010 door overmacht niet aan zijn informatieverplichting kon voldoen, als gevolg van zijn ziekte (syndroom van Gilles de la Tourette) en een alcoholverslaving. Hij stelde dat zijn situatie inmiddels verbeterd was; hij had zijn alcoholgebruik onder controle, stond onder beschermingsbewind en had een goed sociaal vangnet. De civiel bewindvoerder en zorgmentor bevestigden deze verbeteringen tijdens de mondelinge behandeling.

Het hof oordeelde echter dat, hoewel er sprake was van een duidelijke wending ten goede in de situatie van [appellant], de afwijzingsgrond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, Fw imperatief is. Dit betekent dat het hof niet kon afwijken van de wettelijke regels, ongeacht de verbeterde omstandigheden van [appellant]. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Faillissementswet en de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.123.963/01
rekestnummer rechtbank Noord-Holland : 15/198529/FT-RK 12.2023
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2013
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. P.H. van Dijck te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
Verzoeker wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 20 maart 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met producties in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 maart 2013 met bovengenoemd rekestnummer.
Bij fax van 22 april 2013 heeft [appellant] nadere producties toegezonden.
Het hoger beroep is mondeling behandeld op 25 april 2013. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, vergezeld van zijn civiel bewindvoerder [X] en zijn zorgmentor bij de Brijder Stichting Haarlem, [Y], en bijgestaan door mr. Van Dijck voornoemd. Deze heeft het verzoekschrift toegelicht aan de hand van een pleitnotitie, met producties die aan het hof is overgelegd.
Het hof heeft kennis genomen van het het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. Mr. Van Dijck heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.
2. Beoordeling
2.1 [appellant] heeft verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft hij – samengevat – het volgende aangevoerd. Weliswaar is van
9 februari 2010 tot en met 14 september 2010 de wettelijke schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing geweest en kan hij daarom ingevolge artikel 288 lid 2 sub d Faillissementswet (Fw) in beginsel thans niet opnieuw tot de wettelijke schuldsaneringsregeling worden toegelaten, maar [appellant] meent dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op die regel rechtvaardigen. Volgens [appellant] is sprake van overmacht. [appellant] lijdt aan het syndroom van Gilles de la Tourette. In 2010 was hij verslaafd aan alcohol en suïcidaal. Deze psychosociale problematiek leidde ertoe dat [appellant] toen niet naar behoren aan zijn informatieverplichting voldeed. Dat viel hem niet toe te rekenen. Inmiddels is zijn situatie veranderd. Hij heeft zijn leven thans veel beter onder controle. [appellant] gebruikt thans al langer dan een jaar geen alcohol meer, hij staat onder beschermingsbewind, hij heeft begeleiding van een zorgmentor en hij beschikt ook overigens over een goed sociaal kader. De vrees dat [appellant] weer zijn verplichtingen niet zal nakomen, is niet gegrond, nu [appellant] zijn leven inmiddels goed op orde heeft, aldus [appellant].
De civiel bewindvoerder en de zorgmentor hebben beiden bij de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat [appellant] ook naar hun mening zijn leven thans goed op orde heeft en zij hebben hun vertrouwen erin uitgesproken dat indien [appellant] opnieuw mocht worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, die een succesvol verloop zal kennen.
2.2 Volgens artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, Fw wordt het verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, tenzij deze toepassing is beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder a (de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkte, waren voldaan) of b (de schuldenaar was in staat zijn betalingen te hervatten) of op grond van artikel 350, derde lid, onder d (de schuldenaar heeft bovenmatige schulden doen of laten ontstaan) om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.
2.3 De schuldsaneringsregeling is op 14 september 2010 tussentijds zonder schone lei beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c Fw (de schuldenaar is een of meer van zijn verplichtingen niet naar behoren nagekomen). De rechter achtte het destijds aan [appellant] toerekenbaar dat hij niet naar behoren aan zijn informatieplicht voldeed. Dat oordeel kan thans niet meer met succes ter discussie worden gesteld.
2.4 De hiervoor geciteerde afwijzingsgrond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, Fw is imperatief. De daar genoemde wettelijke uitzonderingen zijn niet van toepassing. Het hof moet het verzoek daarom afwijzen. Het stelsel van de Faillissementswet en het recht laten niet toe dat op grond van een wending ten goede een uitzondering wordt gemaakt op de in
artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, Fw genoemde hoofdregel. Het hof acht aannemelijk geworden dat er bij [appellant] sprake is van een duidelijke wending ten goede en dat er inmiddels een goed sociaal vangnet tegen een terugval is opgebouwd - hetgeen op zichzelf verheugend is - maar die omstandigheden kunnen dus niet tot een ander oordeel leiden.
3. Beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.C. Meijer en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.