ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.051.182/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Haags Erfrechtverdrag op erfopvolging en wettelijk erfdeel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de vraag welk recht van toepassing is op de erfopvolging van [x] Sr., die in 2005 overleed. [y], de echtgenote van [x] Sr., was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin was vastgesteld dat Nederlands erfrecht van toepassing was. De rechtbank had geoordeeld dat [x] recht had op zijn wettelijk erfdeel, maar [y] betwistte dit en stelde dat erflater op het moment van overlijden geen gewone verblijfplaats in Nederland had, maar in [land 1]. Het hof oordeelde dat het Haags Erfrechtverdrag 1989 van toepassing was, dat bepaalt welk recht van toepassing is op erfopvolging. Het hof concludeerde dat erflater, die de Nederlandse nationaliteit bezat, op het moment van overlijden een zodanige band met Nederland had dat het Nederlands recht van toepassing was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [y] in de proceskosten in hoger beroep. De zaak benadrukt de complexiteit van internationale erfrechtkwesties en de noodzaak om de juiste rechtskeuze te maken in overeenstemming met het Haags Erfrechtverdrag.

Uitspraak

19 februari 2013
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
AFDELING CIVIEL RECHT EN BELASTINGRECHT
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
ARREST
in de zaak van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok, te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.P.M. Fruytier, te Amsterdam.
De partijen worden hierna [y] en [x] genoemd.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 16 september 2009 is [y] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 juni 2009 van de rechtbank Haarlem, in deze zaak onder zaak/rolnum¬mer 125040/ HA ZA 06-775 gewezen tussen [x] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en [y] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
[y] heeft bij memorie vier grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van [x] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [x] in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [x] de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [y] in de kosten van beide instanties.
[x] heeft bij akte nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1. [x] (geboren [in] 1957) is (enig) kind van […] (hierna: [x] Sr. of erflater) uit diens eerste huwelijk met [s] (overleden [in] 1999), allen van Nederlandse nationaliteit.
3.1.2. [x] Sr. is [in] 2001 te [land 2] opnieuw in het huwelijk getreden met [y], destijds van [land 2] nationaliteit. Er zijn geen huwelijksvoorwaarden opgemaakt.
3.1.3. [x] Sr. heeft op 6 oktober 2004 te [land 1] zijn testament opgemaakt. Dit testament houdt voor zover hier van belang in:
Fourth
I give, devise and bequeath all of my property, of whatever nature and wherever situated or over which I may have any power of appointment to my Wife, […], provided that she survives me. (…)
I specifically omit my Son,[x], since I have adequately provided for him during my lifetime.
(…)
Seventh
I hereby constitute and appoint my Wife, […], the sole Personal Representative of this my Last Will and Testament, and I expressly confer upon her full power as such Personal Representative to administer my estate. I expressly confer upon her full and unbridled authority and power to sell and convey any part or all of my estate, including Homestead, at public or private sale, without any order of Court. (…)
3.1.4. [x] Sr. is [in] 2005 overleden te [a].
3.1.5. [x] maakt aanspraak op zijn wettelijk erfdeel.
3.1.6. [x] heeft [y] op 24 mei 2006 gedagvaard voor de rechtbank en heeft voor zover thans van belang gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Nederlands erfrecht de vereffening van de nalatenschap van [x] Sr. beheerst en dat hij zijn wettelijk erfdeel geldend kan maken. Op 11 december 2008 heeft het T.M.C. Asser Instituut advies uitgebracht aan de rechtbank. Bij vonnis van 17 juni 2009 heeft de rechtbank de gevorderde verklaringen voor recht uitgesproken en de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden. [y] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
3.2. De grieven stellen de vraag naar het op de erfopvolging van [x] Sr. toepasselijke recht aan de orde en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.3. Het Haags Erfrechtverdrag 1989 (hierna: HEV) bepaalt welk recht van toepassing is op erfopvolging, aldus artikel 1 lid 1 HEV. Niet in geschil is dat erflater geen rechtskeuze heeft gemaakt als bedoeld in artikel 5 HEV. Het op de erfopvolging toepasselijke recht dient dan aan de hand van artikel 3 HEV te worden bepaald. Het aldus bepaalde erfrechtstatuut beheerst in beginsel de vererving van de gehele nalatenschap, waaronder het beschikbare deel, het wettelijk erfdeel en andere beperkingen van de testeervrijheid, zie artikel 7 lid 2 onder d HEV.
3.4. Artikel 3 HEV luidt als volgt:
1. De erfopvolging wordt beheerst door het recht van de Staat waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij op dat tijdstip de nationaliteit van die Staat bezat.
2. De erfopvolging wordt eveneens beheerst door het recht van de Staat waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij daar gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan zijn overlijden zijn verblijfplaats had. Echter, in uitzonderlijke omstandigheden, indien de overledene op het tijdstip van zijn overlijden kennelijk nauwere banden had met de Staat waarvan hij op dat tijdstip de nationaliteit bezat, is het recht van die Staat van toepassing.
3. Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht van de Staat waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden de nationaliteit bezat, tenzij hij op dat tijdstip nauwere banden had met een andere Staat, in welk geval het recht van laatstbedoelde Staat van toepassing is.
3.5. [y] stelt feiten en omstandigheden waaruit volgens haar afgeleid dient te worden dat erflater op het tijdstip van zijn overlijden niet zijn gewone verblijfplaats in Nederland had (en biedt ook bewijs aan van deze feiten en omstandigheden), zodat volgens haar op grond van lid 1 van artikel 3 HEV niet bij Nederlands recht kan worden uitgekomen. [x] heeft deze feiten betwist, en biedt eveneens bewijs aan. Het hof kan deze bewijsvraag in het midden laten. Indien juist is dat erflater op 26 oktober 2005 zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland had, maar in [land 1] (zoals de [y] stelt), wordt niet toegekomen aan de verwijzingsregel van lid 1, nu in dat geval niet is voldaan aan het tweede bestanddeel van deze bepaling, te weten dat erflater de nationaliteit bezat van de staat waar hij (volgens [y]) zijn gewone verblijfplaats had.
3.6. Ook de verwijzingsregel van lid 2 van artikel 3 HEV mist toepassing. De door [y] gestelde feiten en omstandigheden aangaande de woning te [b], de frequentie van het verblijf aldaar en de activiteiten (bedrijfsmatig en privé, waaronder het ondergaan van medische behandelingen) van erflater te [land 1] kunnen – indien bewezen – niet het oordeel dragen dat erflater gedurende ten minste vijf jaren onmiddellijke voorafgaande aan zijn overlijden onafgebroken zijn gewone verblijfplaats in [land 1] heeft gehad. Aan dit oordeel staan in elk geval de volgende – vaststaande - feiten en omstandigheden in de weg:
- erflater verbleef op grond van een tijdelijk visum (voor maximaal zes maanden) telkens voor maximaal vijf maanden in [land 1] en verbleef dan telkens (tenminste) één maand buiten [land 1], om vervolgens weer op een tijdelijk visum [land 1] binnen te reizen;
- erflater stond sedert 31 januari 2002 bij de GBA in Nederland ingeschreven en was vanaf 16 februari 2004 eigenaar een woning in Nederland (te [a]) waar hij regelmatig (met [y]) verbleef; ook de akte van overlijden vermeldt als woonplaats [a];
- ook zijn echtgenote [y] beschikte niet over een permanente verblijfsvergunning in [land 1] (wel over een verblijfsvergunning in Nederland).
3.7. Het op de nalatenschap toepasselijk recht dient derhalve aan de hand van lid 3 van artikel 3 HEV te worden bepaald. Lid 3 verwijst als hoofdregel naar Nederlands recht als erfstatuut, nu erflater (uitsluitend) de Nederlandse nationaliteit bezat. [y] beroept zich op de uitzondering op deze aanknoping op de grond dat erflater op 26 oktober 2005 nauwere banden had met [land 1] dan met Nederland. De door [y] daartoe gestelde feiten zijn – indien al juist – echter ontoereikend voor de toepassing van deze uitzondering. Op grond van (in elk geval) de volgende (vaststaande) feiten en omstandigheden neemt het hof aan dat erflater op 26 oktober 2005 een zodanig reële band met Nederland had dat bij zijn nationaliteit kan worden aangeknoopt:
- erflater stond sedert 31 januari 2002 bij de GBA in Nederland ingeschreven;
- erflater beschikte sedert februari 2004 weer over een eigen woning in Nederland (te [a]) en verbleef daar ook regelmatig (met [y]);
- erflater noch [y] beschikten over een permanente verblijfsvergunning in [land 1];
- erflater had familiebanden in Nederland (zijn zoon en diens kinderen) alsmede kennissen/vrienden en uit de overgelegde correspondentie blijkt dat er sprake was van (enig) contact;
- erflater was in Nederland verzekerd tegen ziektekosten en ontving een Nederlandse AOW-uitkering en pensioen.
Hiertegenover leggen de door [y] gestelde feiten en omstandigheden aangaande de binding aan [land 1], onder andere het huis in [b], het regelmatige – maar niet onafgebroken - verblijf (vanaf 1978) in dat huis, de bedrijfsmatige activiteiten, het ondergaan van medische behandelingen, het opmaken van een testament aldaar, niet een zodanig gewicht in de schaal dat een nauwere band van erflater met [land 1] dient te worden aangenomen. Het hof komt dan ook niet aan bewijslevering toe.
3.8. Het voorgaande brengt mee dat Nederlands erfrecht van toepassing is op de erfopvolging. Naar Nederlands erfrecht heeft [x] een wettelijk erfdeel. Evenals de rechtbank zal het hof zich niet uitlaten over de vraag of is voldaan aan de voorwaarden op grond van Nederlands erfrecht om dit wettelijk erfdeel ook geldend te kunnen maken.
3.9. [y] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [x]. voor een proceskostenveroordeling in eerste aanleg bestaat geen aanleiding, nu de rechtbank de behandeling van de overige geschilpunten heeft aangehouden en nog geen beslissing over de proceskosten heeft genomen.
4. Slotsom en kosten
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [y] zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [y] in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [x] begroot op € 262,- aan vast recht en € 894,- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, C.G. Kleene-Eijk, W.J. van den Bergh, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2013.