parketnummer: 23-001751-12
datum uitspraak: 22 april 2013
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-800059-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2012, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 24.200 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven. Het hof komt weliswaar ook tot een bewezenverklaring, maar gedeeltelijk op grond van andere bewijsoverwegingen dan de rechtbank.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep - primair – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Volgens de raadsvrouw kan door het nalaten van de Koninklijke marechaussee nader onderzoek te verrichten naar het telefoonnummer van [betrokkene 1] in de telefoon van de verdachte, niet (meer) gesteld worden dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte heeft geweten dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Bij een douanecontrole bleek dat in de rolkoffer van de verdachte zich, naast wat gewone reizigersbagage, een paar suède schoenen bevonden die beiden waren gevuld met een paar sokken. Na verwijdering van de sokken werden drie verschillende enveloppen aangetroffen met daarin meerdere eurobiljetten van 50, 100 en 500 euro. Het totale geldbedrag bedroeg € 24.200,00 (dossierpagina’s 6, 7 en 8).
Mede in aanmerking genomen dat het van algemene bekendheid is dat de luchthaven Schiphol niet zelden wordt gebruikt voor de in-, uit- of doorvoer van voorwerpen (waaronder grote contante geldbedragen), die onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit misdrijf, volgt uit de wijze waarop de verdachte is verzocht om het geld in Nederland op te halen, de omstandigheden waaronder het geld is verkregen en zou worden vervoerd, niet alleen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, maar ook dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft genomen dat het geld uit misdrijf afkomstig zou zijn.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De opdracht tot het halen van het geld
De verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 1] hem heeft verzocht het geld te halen. De achternaam van [betrokkene 1] weet de verdachte niet, [betrokkene 1] heeft het ticket betaald en de verdachte heeft [betrokkene 1] maar eenmaal eerder ontmoet (dossierpagina’s 54, 55, verklaring verdachte van 24 januari 2012, pagina 2).
De ontvangst van het geld
Op 16 januari 2012 is de verdachte vanuit Malaga op Schiphol aangekomen. Op Schiphol heeft de verdachte, ongeveer een half uur na de landing, het geld van ene [betrokkene 2] in ontvangst genomen, die hij niet kent. De verdachte heeft geen ontvangstbewijs ontvangen voor het geld en de verdachte zou nog diezelfde dag omstreeks 16.00 uur terugvliegen naar Spanje (dossierpagina 7, verklaring verdachte van 24 januari 2012, pagina 2).
De verdachte heeft op de vlucht van Malaga naar Spanje geen bagage ingecheckt als ruimbagage en is met handbagage het vliegtuig ingegaan (verklaring verdachte van 24 januari 2012, pagina 1). Op advies van [betrokkene 2] heeft de verdachte het geld in de bagage gedaan en deze ingecheckt als ruimbagage. Het geld heeft hij in zijn schoenen gestopt, die hij op de heenvlucht had gekocht (dossierpagina’s 47, 55, verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, pagina 2 van het proces-verbaal terechtzitting).
De wisselende en tegenstrijdige verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de vlucht van Schiphol naar Spanje, over het uiterlijk van [betrokkene 1] en over de wijze waarop de verdachte het geld in zijn bagage heeft opgeborgen.
De verklaring omtrent de herkomst van het geld
Het hof volgt niet het betoog van de raadsvrouw dat het verschaffen van een telefoonnummer van [betrokkene 1] moet worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van het geld, waardoor er noodzaak aanwezig was voor het instellen van nader onderzoek. De verklaring van de verdachte is juist als zeer onwaarschijnlijk aan te merken, gelet op de feiten en omstandigheden als hiervoor genoemd en het feit dat de verdachte de verdachte in het geheel niet kan aangeven wat hij met het geld moest doen bij terugkomst in Spanje (verklaring verdachte van 24 januari 2012, pagina 2).
Gelet op het voorgaande worden de verweren van de raadsvrouw verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 januari 2012, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag van 24.200 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door een aanzienlijke hoeveelheid contant geld te vervoeren in zijn ruimbagage, in opdracht van een persoon die de verdachte niet goed kende. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 maart 2013 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht mede gelet op de ernst van het feit, de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van 80 dagen passend. Er zijn geen omstandigheden gebleken, noch aangevoerd, die tot een andere straf zou moeten leiden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. R.C.P. Haentjens en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. D. Hwang, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2013.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.