GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 5 februari 2013
Zaaknummer eerste aanleg: 450565 / FA RK 10-994 (FH/NW)
in de zaak met zaaknummer: 200.108.069/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: M. Amrani te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer: 200.108.197/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: M. Amrani te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in de zaak met zaaknummer 200.108.069/01 tevens geïntimeerde in de zaak met zaaknummer 200.108.197/01, en geïntimeerde in de zaak met zaaknummer 200.108.069/01 tevens appellante in de zaak met zaaknummer 200.108.197/01 worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. In de zaak met zaaknummer 200.108.069/01 is de man op 8 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 450565 / FA RK 10-994 (FH/NW).
1.3. In de zaak met zaaknummer 200.108.197/01 is de vrouw op 11 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 450565 / FA RK 10-994 (FH/NW).
1.4. De vrouw heeft op 12 oktober 2012 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaken zijn op 25 oktober 2012 gelijktijdig ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.1. Partijen zijn [in] 2007 in Marokko gehuwd zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Hun huwelijk is op 2 september 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 mei 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is [kind] geboren [in] 2008.
2.2. Op het huwelijksgoederenregime van partijen is Nederlands recht van toepassing.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
In verband daarmee is aan de man toegedeeld:
- de voormalig echtelijke woning (hierna: de woning) en de daarop rustende hypothecaire lening, met een onderwaarde van € 10.816,55;
- de contante waarde van de aan de hypothecaire lening gekoppelde levensverzekering bij Reaal met nr 3561590;
- de Samsung tv, het bed, de koelkast en de wasmachine ad € 1.000,-;
- de schuld aan de ABN AMRO bank N.V. (hierna: ABN AMRO) met rekeningnummer [1] ad € 33.243,44;
- de schuld aan ABN AMRO met rekening nummer [2] ad € 8.609,43;
- de schuld aan ABN AMRO met rekeningnummer [3] ad € 1.310,86;
- de schuld aan Defam ad € 11.904,-:
- de nota onroerende zaakbelasting 2009 ad € 735,-;
en aan de vrouw toegedeeld:
- de verkoopopbrengst van de auto ad € 3.425,-.
Daarbij is bepaald dat de man de hypothecaire lening en de overige hiervoor genoemde schulden als zijn eigen schulden zal voldoen, dat hij de helft van de contante waarde op de peildatum van de aan de hypothecaire lening gekoppelde levensverzekering bij Reaal aan de vrouw is verschuldigd, dat de vrouw ten titel van overbedeling aan de man een bedrag van € 34.032,- zal voldoen en dat partijen krachtens voormelde verdeling over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.2. In de zaak met zaaknummer 200.108.069/01 verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
- de schulden aan ABN AMRO, Defam en de nota onroerende zaakbelasting 2009 bij helfte zullen worden verdeeld en toegerekend aan partijen;
- de sieraden tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren en bij de verdeling dienen te worden betrokken;
- de vrouw een bedrag van € 13.328,- (naar het hof begrijpt: aan de gemeenschap) dient te vergoeden in verband met door haar toegebrachte vernielingen aan de woning.
3.3. In de zaak met zaaknummer 200.108.197/01 verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij niet (meer) gehouden is tot betaling van enige bedragen aan de man op grond van de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap van partijen.
Ter terechtzitting heeft de vrouw te kennen gegeven dat haar verzoek aldus dient te worden opgevat dat, indien het hof haar verzoek als bovengenoemd afwijst, zij het hof verzoekt een zodanige beslissing te nemen als het juist zal achten.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De man heeft ter zitting zijn eerste grief ingetrokken. Dit leidt ertoe dat zijn verzoek te bepalen dat de schulden aan ABN AMRO, Defam en de nota onroerende zaakbelasting bij helfte zullen worden verdeeld en toegerekend aan partijen, zal worden afgewezen.
4.2. De vrouw klaagt harerzijds ook over de beslissing van de rechtbank dat de man de schulden aan ABN AMRO als zijn eigen schulden zal voldoen, onder de verplichting van de vrouw om de helft van de saldi van voornoemde schulden aan de man te vergoeden. De vrouw heeft die beslissing in hoger beroep ter discussie gesteld en daartoe kort gezegd - aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de regeling die zij met ABN AMRO heeft getroffen. De man heeft daartegen verweer gevoerd.
4.3. Het hof overweegt als volgt.
Bij de stukken bevindt zich een brief van 27 augustus 2012 van mr. H.J. Veenendaal van deurwaarderskantoor Van der Hoeden/Mulder aan de advocaat van de man, waarin onder meer het navolgende is vermeld.
“AbnAmro bank is aan de heer [de man] geen verantwoording verschuldigd over de reden dat zij mevrouw [de vrouw] kwijting heeft verleend. Voor de aansprakelijkheid van de heer [de man] ten opzichte van de bank maakt die kwijting geen verschil, hij is en blijft voor 100% aansprakelijk. Een onderlinge verhouding tussen de heer [de man] en mevrouw [de vrouw] -waaruit mogelijk anders kan worden geconcludeerd- is voor eiseres niet van belang, zij staat daar buiten.
Geheel onverplicht kunnen wij u informeren dat wij een voorstel hebben ontvangen van de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam met een omschrijving van de huidige, slechte financiële situatie van mevrouw [de vrouw]. Op basis daarvan heeft eiseres besloten om akkoord te gaan met het door de kredietbank geformuleerde voorstel om genoegen te nemen met betaling ineens tegen finale kwijting van een bedrag ad € 6.478,27. Dat kwijtingsbedrag is ontvangen en verwerkt in de dagvaarding vermelde ontvangsten op de gemeenschappelijke schuld van de heer [de man] en mevrouw [de vrouw]. De rechten van de bank ten opzichte van de heer [de man] zijn hij de kwijting uitdrukkelijk voorbehouden.”
Uit de brief blijkt dat ABN AMRO, na ontvangst van de vrouw van een bedrag van € 6.478,27, afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht jegens haar en dat de man hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de resterende schulden aan ABN AMRO. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat hieruit volgt dat zij eveneens is gekweten voor haar bijdrageplicht jegens de man, als bedoeld in art. 6:10 Burgerlijk Wetboek, volgt het hof haar daarin niet. Tussen partijen is immers niet in geschil dat zij onderling ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden aan ABN AMRO en dat die schulden tegen een waarde van € 43.163,73 in de verdeling zijn betrokken, zodat zij in de onderlinge verhouding met de man tot een bedrag van € 21.581,87 draagplichtig is. Dit betekent dat, na bovengenoemde betaling door de vrouw aan ABN AMRO, haar resterende draagplicht € 15.103,60 (zijnde € 21.581,87 -/- € 6.478,27) bedraagt.
Het hof zal in navolging van de rechtbank bepalen dat de schulden aan ABN AMRO door de man als zijn eigen schulden zullen worden voldaan. Gezien de gebleken slechte financiële situatie van de vrouw en de hierdoor te verwachten beperkte verhaalsmogelijkheden voor de man ziet het hof aanleiding af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat de man eerst regres op de vrouw heeft, indien en voor zover hij meer dan ter hoogte van zijn eigen draagplicht (van eveneens € 21.581,87) op de schulden aan ABN AMRO heeft afgelost. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval mee dat, indien en voor zover de man meer dan € 6.478,27 op de schulden aan ABN AMRO heeft afgelost, hij voor de helft van dit meerdere regres heeft op de vrouw.
4.4. De rechtbank is voorbij gegaan aan de stelling van de man dat de vrouw in het bezit is van tijdens het huwelijk verkregen sieraden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet gemotiveerd is weersproken dat de sieraden die de vrouw vóór het huwelijk heeft verkregen, aan haar zijn verknocht en dat, nu partijen daarover geen nadere stellingen hebben ingenomen, die sieraden buiten de boedelverdeling worden gelaten.
In zijn beroepschrift heeft de man betoogd dat uit de door hem overgelegde kwitanties blijkt dat de vrouw in het bezit is van tijdens het huwelijk verkregen sieraden en dat die sieraden bij de verdeling dienen te worden betrokken. Uit deze proceshouding leidt het hof af dat de man in elk geval tot en met het beroepschrift het uitgangspunt van de rechtbank heeft onderschreven dat de sieraden die voor het huwelijk al in het bezit van de vrouw waren niet in de verdeling behoeven te worden betrokken. Tegen deze achtergrond legt het hof het verzoek van de man zoals verwoord in zijn beroepschrift aldus uit dat dit geen betrekking heeft op de sieraden die de vrouw vóór het huwelijk heeft verkregen. De wijziging van dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling aldus dat nu ook verdeling van voorhuwelijkse sieraden wordt verzocht is niet tijdig geschied en overigens ook niet gedaan in de in art. 130 Rv voorgeschreven (schriftelijke) vorm. Het hof zal dit gewijzigde verzoek dan ook buiten beschouwing laten.
Het hof stelt vast dat de door de man overgelegde kwitanties die betrekking hebben op de huwelijkse periode op naam staan van […]. Verder is als onweersproken komen vast te staan dat de vrouw tijdens het huwelijk steeds haar eigen achternaam heeft gebruikt. In het licht daarvan kan uit voornoemde kwitanties niet worden afgeleid dat de vrouw tijdens het huwelijk sieraden heeft verkregen. Uit de foto’s waarop de vrouw met sieraden is afgebeeld, valt evenmin af te leiden dat het sieraden betreft die tijdens het huwelijk van partijen zijn verkregen. De man heeft derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de sieraden tijdens huwelijk zijn verkregen.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek van de man op dit punt zal worden afgewezen.
4.5. In navolging van de rechtbank gaat het hof voorbij aan het betoog van de vrouw dat de man inboedelzaken heeft meegenomen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in dat verband en maakt deze tot de zijne. Voorts acht het hof niet aannemelijk geworden dat de Samsung TV, het bed, de koelkast en de wasmachine tegen een te lage waarde aan de man zijn toegedeeld. De door de vrouw op de aankoop van die zaken betrekking hebbende betaalbewijzen maken dat niet anders, nu niet de aankoopwaarde, doch de huidige (rest)waarde bepalend is. Het verzoek van de vrouw zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
4.6. De vrouw heeft betoogd dat zij de auto voor een bedrag van € 3.000,- heeft verkocht en dat dit de waarde is waartegen de auto aan haar dient te worden toegedeeld. Het hof volgt de vrouw daarin niet. Bij gebrek aan nadere onderbouwing is niet aannemelijk geworden dat de door de vrouw gestelde verkoopprijs overeenkomt met de daadwerkelijke waarde van de auto, die in het kader van de onderhavige verdeling bepalend is. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking in zoverre zal worden bekrachtigd.
4.7. Partijen hebben elkaar over en weer ervan beschuldigd schade aan de woning te hebben toegebracht. Het hof gaat aan die beschuldigingen voorbij, bij gebrek aan voldoende onderbouwing. De door de vrouw overgelegde foto’s maken dat niet anders. Voor zover uit die foto’s al blijkt dat sprake is van vernielingen, valt daaruit niet af te leiden dat die vernielingen aan de man zijn toe te schrijven. De door haar overgelegde verklaringen leiden evenmin tot een ander oordeel. Dit brengt met zich dat de verzoeken van partijen in zoverre zullen worden afgewezen.
Schuld aan Defam en de nota onroerende zaakbelasting 2009
4.8. De vrouw heeft geen afzonderlijke grief gericht tegen de wijze waarop de schuld aan Defam en de nota onroerende zaakbelasting in de verdeling zijn betrokken, zodat de bestreden beschikking op dit punt zal worden bekrachtigd.
4.9. Het voorgaande en de bij de bestreden beschikking in aanmerking genomen onderwaarde van de woning, leidt ertoe dat de vrouw, naast hetgeen onder 4.3 is overwogen ten aanzien van de schulden aan ABN AMRO, ten titel van overbedeling een bedrag van € 12.817,78 aan de man is verschuldigd.
in de zaak met zaaknummer 200.108.197/01
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de schulden aan ABN AMRO betreft en voor zover daarin is bepaald dat de vrouw ten titel van overbedeling aan de man een bedrag van € 34.032,- zal voldoen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man de schulden aan ABN AMRO bank met rekeningnummers [1], [2] en [3] als zijn eigen schulden zal voldoen, dat indien en voor zover hij meer dan € 6.478,27 op die schulden heeft afgelost, hij voor de helft van dit meerdere regres heeft op de vrouw;
bepaalt voorts dat de vrouw ten titel van overbedeling een bedrag van € 12.817,78 (TWAALFDUIZEND ACHTHONDERD ZEVENTIEN EURO EN ACHTENZEVENTIG EUROCENT) aan de man zal voldoen;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten tussen partijen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, W.J. van den Bergh en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013.