ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6963

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.093.009/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leaseauto als arbeidsvoorwaarde en wijzigingsbeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van leaseauto's aan werknemers van Heineken. De zaak betreft een geschil tussen Heineken en een groep juristen die werkzaam zijn op de afdeling Juridische Zaken. De juristen, aangeduid als [ geïntimeerden ], hebben in eerste aanleg gevorderd dat het recht op gebruik van een leaseauto als arbeidsvoorwaarde wordt erkend, ongeacht het aantal zakelijke kilometers dat zij rijden. De kantonrechter had in het eerdere vonnis geoordeeld dat de leaseauto's aan de juristen waren toegekend als onderdeel van hun arbeidsvoorwaarden, en dat Heineken niet eenzijdig de voorwaarden voor toekenning kon wijzigen.

Heineken heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd, waarbij zij betoogde dat de leaseautoregeling geen arbeidsvoorwaarde is en dat zij het recht heeft om het omvangcriterium voor het gebruik van leaseauto's aan te passen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de leaseauto's op individuele basis zijn toegekend door een daartoe bevoegde directeur van Heineken, en dat de juristen er redelijkerwijs van mochten uitgaan dat zij recht hadden op een leaseauto, ongeacht het aantal zakelijke kilometers dat zij reden.

Het hof heeft de grieven van Heineken verworpen en bevestigd dat de leaseauto's als arbeidsvoorwaarde moeten worden beschouwd. De beslissing van de kantonrechter om de vorderingen van de juristen toe te wijzen, werd bekrachtigd. Heineken werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van goede communicatie en duidelijke afspraken tussen werkgever en werknemer over arbeidsvoorwaarden, en de beperkingen die werkgevers hebben bij het eenzijdig wijzigen van dergelijke voorwaarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.093.009/01
zaaknummer rechtbank : 1159860/CV EXPL 10-20574
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEINEKEN NEDERLANDS BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam,
tegen:
1. [ GEÏNTIMEERDE SUB 1 ],
wonend te [ woonplaats ],
2. [ GEÏNTIMEERDE SUB 2 ],
wonend te [ woonplaats ],
3. [ GEÏNTIMEERDE SUB 3 ],
wonend te [ woonplaats ],
4. [ GEÏNTIMEERDE SUB 4 ],
wonend te [ woonplaats ],
5. [ GEÏNTIMEERDE SUB 5 ],
wonend te [ woonplaats ],
6. [ GEÏNTIMEERDE SUB 6 ],
wonend te [ woonplaats ],
7. [ GEÏNTIMEERDE SUB 7 ],
wonend te [ woonplaats ],
8. [ GEÏNTIMEERDE SUB 8 ],
wonend te [ woonplaats ],
9. [ GEÏNTIMEERDE SUB 9 ],
wonend te [ woonplaats ]
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.W. Kingma te Leeuwarden.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Heineken en [ geïntimeerden ] (geïntimeerden gezamenlijk) genoemd. Afzonderlijk zullen geïntimeerde met hun achternaam worden aangeduid.
Bij dagvaarding van 19 augustus 2011 is Heineken in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 mei 2011 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, (verder: de kantonrechter) in deze zaak onder zaak/rolnummer 1159860/CV EXPL 10-20574 gewezen tussen Heineken als gedaagde en [ geïntimeerde ] als eisers.
Heineken heeft bij memorie vier grieven aangevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [ geïntimeerden ] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [ geïntimeerden ] in de kosten van beide instanties en nakosten.
[ geïntimeerden ] hebben bij memorie de grieven bestreden, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Heineken in de kosten van (naar het hof begrijpt:) het hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten op de zitting van het hof van 18 september 2012, Heineken door haar voornoemde advocaat en mr. T. Huijg, advocaat te Amsterdam en [ geïntimeerden ] door hun voornoemde advocaat en mr. D. Kingma, advocaat te Leeuwarden. Van beide zijden zijn daarbij pleitnotities aan het hof overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.12) een aantal feiten als tussen partijen vaststaand vermeld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1. [ geïntimeerden ] zijn allen als jurist werkzaam op de afdeling Juridische Zaken van Heineken. Zij zijn ingedeeld in functiegroep 30 of lager. [ geïntimeerden ] hebben voorafgaand aan hun indiensttreding ieder een arbeidsvoorwaardenvoorstel van Heineken ontvangen, waarin bij het vakje ‘leaseauto’ is ingevuld: ‘ja’. In hun aanstellingsbrief is vermeld dat zij in aanmerking komen voor een leaseauto of voor de leaseautoregeling ‘gezien het karakter van de functie’.
3.1.2. [ geïntimeerden ] hebben allen vanaf hun indiensttreding daadwerkelijk de beschikking gekregen over een leaseauto die zij ook in privé mochten gebruiken. Zij hoefden niet bij te houden hoeveel zakelijke kilometers zij reden.
3.1.3. Binnen Heineken geldt een leaseautoregeling. Artikel 1 van die regeling zoals die van 1 oktober 2005 tot 15 juli 2009 gold, luidt, voor zover van belang:
‘1. Verstrekking
• Een werknemer in functiegroep 30 of lager komt in aanmerking voor een lease-auto, indien per jaar minimaal 15.000 km zakelijk wordt gereden (excl. woon-werkverkeer).
(…)
• Voorts kan een Direkteur de lease-autoregeling op een onder hem ressorterende medewerker van toepassing verklaren.
(…)
14. Tussentijdse wijziging c.q. beëindiging
Deze regeling kan door de werkgever tussentijds worden beëindigd, dan wel geheel of gedeeltelijk worden herzien.’.
3.1.4. Heineken heeft [ geïntimeerden ] bij brieven van 6 juli 2009 bericht:
‘Recent is de uitvoering van de lease-autoregeling binnen Heineken NL geëvalueerd. Niet alleen is een check gedaan of de deelnemers nog voldoen aan de criteria voor toekenning van een lease-auto, maar is de regeling ook op een aantal punten aangepast. De aangepaste regeling treft u als bijlage aan.
Met ingang van 15 juli 2009 gelden de volgende criteria om voor een lease-autoregeling in aanmerking te komen:
(…)
2. Een werknemer in functiegroep 30 of lager komt in aanmerking voor een lease-auto:
a. indien een functie wordt vervuld waarvan door het Directieteam Heineken NL is vastgesteld dat de functiehouder (vanwege de aard van de functie) voor een lease-auto in aanmerking komt. De lijst van functies (zie bijlage) wordt jaarlijks in januari geactualiseerd; of
b. indien per jaar minimaal 20.000 km (was 15.000) zakelijk wordt gereden (excl. woon-werkverkeer).
(…)
In het kader van bovengenoemde aanpassingen hebben wij alle huidige deelnemers opnieuw getoetst aan de nieuwe toekenningscriteria en daarbij is gebleken dat u hieraan niet voldoet. Dit impliceert dat u uw lease-auto (op termijn) zult moeten inleveren.’
De functie van [ geïntimeerden ] komt niet voor op de bij de brief gevoegde lijst.
3.1.5. [ geïntimeerden ] hebben Heineken herhaaldelijk verzocht om van haar besluit terug te komen, maar Heineken heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven.
3.2. [ geïntimeerden ] hebben in eerste aanleg, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd:
(a) voor recht te verklaren dat het recht op gebruik van een leaseauto voor hen een tot hun functie behorende arbeidsvoorwaarde vormt, ongeacht het aantal te rijden zakelijke kilometers per jaar dan wel ongeacht eventueel andere binnen Heineken geldende toekenningcriteria en
(b) Heineken te veroordelen tot het daadwerkelijk aan hen ter beschikking stellen van een leaseauto met toebehoren onder gelijke voorwaarden als voorheen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat, gelet op de inhoud van de arbeidsvoorwaardenvoorstellen en de aanstellingsbrieven en gelet op het handelen van Heineken na de aanstellingen van [ geïntimeerden ], een desgewenst ook privé te gebruiken leaseauto is toegekend ongeacht het aantal te rijden kilometers en ongeacht het in artikel 1 van de leaseautoregeling bepaalde althans dat [ geïntimeerden ] daar in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van mochten uitgaan. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat in het midden kan blijven of sprake is van een - via de leaseautoregeling - in de individuele arbeidsovereenkomsten doorwerkend eenzijdig wijzigingsbeding omdat de door Heineken voorgestane wijziging niet de toets van de artikelen 6:248, 6:258 en 7:613 BW kan doorstaan. De kantonrechter heeft de vorderingen van [ geïntimeerden ], voor zover hiervoor weergegeven, toegewezen, met veroordeling van Heineken in de proceskosten.
3.3. De grieven 1 en 2 richten zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat het ter beschikking stellen van een leaseauto tot de arbeidsvoorwaarden en beloning van [ geïntimeerden ] behoort ongeacht het door hen te rijden aantal zakelijke kilometers. Heineken betoogt, kort samengevat, dat het de bedoeling van partijen is geweest dat het ter beschikking stellen van een leaseauto een zakelijk doel dient als middel om de bedongen arbeid te verrichten, dat het omvangcriterium daarbij bepalend is en dat er geen sprake is van een arbeidsvoorwaarde of sui generis regeling voor de juristen van Heineken. De grieven 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grieven het volgende.
3.4. [ geïntimeerden ] voeren aan dat tijdens de arbeidsvoorwaardengesprekken die vóór indiensttreding met hen zijn gevoerd namens Heineken op wervende wijze naar voren werd gebracht dat zij recht zouden krijgen op het gebruik van een leaseauto. Daarbij is niet over eventuele voorwaarden voor toekenning van een leaseauto gesproken. [ geïntimeerden ] brengen ter ondersteuning van hun stellingen diverse schriftelijke getuigenverklaringen in het geding. Heineken weerspreekt niet voldoende dat op wervende wijze is gesproken over het ter beschikking stellen van een leaseauto en dat daarbij niet over eventuele voorwaarden voor toekenning is gesproken. Zij wijst slechts op een inconsistentie in een van de overgelegde verklaringen op een ander punt en verzoekt daarom de verklaringen buiten beschouwing te laten. Dat ziet het hof niet als een voldoende duidelijke betwisting. Heineken heeft bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep tegenbewijs aangeboden: uit verklaringen van door haar voor te brengen getuigen zal blijken dat in de gesprekken niet aan de orde is gesteld dat de leaseautoregeling niet van toepassing is. [ geïntimeerden ] stellen echter niet dat is besproken dat de leaseautoregeling niet van toepassing is. Er is dan ook geen aanleiding Heineken toe te laten tot deze door haar aangeboden bewijslevering. Het hof gaat gelet op het voorgaande ervan uit dat voorafgaand aan indiensttreding van [ geïntimeerden ] namens Heineken op wervende wijze over het ter beschikking stellen van een leaseauto is gesproken en dat daarbij niet is gewezen op nadere voorwaarden voor toekenning van die leaseauto.
3.5. Tijdens bedoelde gesprekken werden de arbeidsvoorwaardenvoorstellen overhandigd, of deze werden nagezonden, zoals [ geïntimeerden ] onweersproken hebben gesteld. In die voorstellen is het vakje ‘leaseauto’ met ‘ja’ ingevuld. [ geïntimeerden ] hebben vervolgens een aanstellingsbrief ontvangen waarin staat dat zij in aanmerking komen voor een leaseauto of voor de leaseautoregeling. [ geïntimeerden ] hebben – zo oordeelt het hof - beide stukken kunnen en mogen zien als een bevestiging van hetgeen zij al mondeling hadden vernomen, namelijk dat zij bij het aanvaarden van de dienstbetrekking de beschikking zouden krijgen over een leaseauto. In beide stukken worden geen nadere voorwaarden gesteld aan de toekenning van die leaseauto. Ook daarvan mochten en mogen [ geïntimeerden ] dan ook uitgaan. Dit wordt niet anders omdat in het arbeidsvoorwaardenvoorstel is vermeld dat ‘aan deze berekening’ geen rechten kunnen worden ontleend, zoals Heineken heeft gesteld. Er was immers geen sprake van een berekening maar van het zonder nadere voorwaarden toekennen van een leaseauto. Dat in de aanstellingsbrief is vermeld dat de auto ter beschikking werd gesteld wegens het karakter van de functie maakt dit evenmin anders. [ geïntimeerden ] hebben daaraan niet de conclusie hoeven verbinden dat Heineken – zoals zij aanvoert - verwachtte dat zij gelet op hun functie aan het omvangcriterium zouden voldoen maar dat desalniettemin dat omvangcriterium doorslaggevend zou blijven voor toekenning van de leaseauto. [ geïntimeerden ] hebben daaruit eerder mogen afleiden dat het ter beschikking krijgen van een leaseauto onvoorwaardelijk was verbonden aan hun functie, zoals zij blijkens hun stellingen ook hebben gedaan.
3.6. Heineken wijst nog erop dat in de aanstellingsbrieven diverse afwijkende teksten voorkomen, zoals bij [ geïntimeerde sub 4 ]: ‘In deze functie kunt u gebruik maken van de lease-auto regeling. Voor het aanvragen van een lease-auto gelieve contact op te nemen met (…)’, en bij [ geïntimeerde sub 6 ]: ‘Gezien de aard van uw functie komt u in principe in aanmerking voor een lease-auto’. Bij [ geïntimeerde sub 7 ] en [ geïntimeerde sub 9 ] ontbreekt in de aanstellingsbrief elke verwijzing naar een leaseauto of naar de leaseautoregeling, aldus Heineken. Het hof is van oordeel dat, gelet op de overige vaststaande feiten en omdat een uitdrukkelijke verwijzing naar het omvangcriterium ook in deze aanstellingsbrieven ontbreekt, in deze gevallen eveneens vaststaat dat is overeengekomen dat een leaseauto ter beschikking zou worden gesteld ongeacht het aantal te rijden zakelijke kilometers.
3.7. Aan het voorgaande doet niet af dat in de arbeidsovereenkomsten de bedrijfsregels van toepassing zijn verklaard en dat [ geïntimeerden ] telkens bij de jaarlijkse aanvraag van hun leaseauto hebben verklaard akkoord te gaan met de leaseautoregeling. Heineken wijst erop dat [ geïntimeerden ], zeker omdat zij juridisch geschoold zijn, zelf in die regeling hebben kunnen lezen dat voor hen het omvangcriterium van toepassing is. [ geïntimeerden ] betwisten op zichzelf niet dat de leaseautoregeling van toepassing is. Zij voeren echter aan dat zij hun situatie zo hebben mogen begrijpen dat de auto hen ingevolge artikel 1 van die regeling door een daartoe bevoegde directeur was toegekend. Het hof gaat daarin mee. [ geïntimeerden ] mochten immers ervan uitgaan dat de toezeggingen over de leaseauto bij hun indiensttreding door een daartoe bevoegde persoon zijn gedaan. Dit geldt te meer omdat [ geïntimeerden ] allen de beschikking over een leaseauto kregen en de aanstellingsbrieven veelal waren ondertekend door [ X ], directeur van Heineken Nederland, dan wel, voordat deze directeur werd, door een ander hoog geplaatst persoon binnen Heineken of een andere directeur. Heineken heeft met betrekking tot de stelling dat sprake is geweest van toezeggingen op individuele basis van een leaseauto door een directeur van Heineken in de zin van de leaseautoregeling in hoger beroep (tegen)bewijs aangeboden (zie memorie van grieven onder 54, tweede gedachtestreepje, en pleitaantekeningen Heineken onder 23). Het hof overweegt dat in het licht van wat partijen over en weer hebben gesteld en voorts blijkt uit de door [ geïntimeerden ] overgelegde verklaringen, van Heineken had mogen worden verwacht dat zij (gemotiveerd) had gesteld dat en waarom – ondanks de daarin besloten conclusies – niettemin zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is geweest van enigerlei toezegging in vorenbedoelde zin door een directeur van Heineken. Dit heeft zij echter niet althans onvoldoende gedaan, met name heeft zij niet uitgelegd namens wie de toezeggingen omtrent de leaseauto bij de indiensttreding van [ geïntimeerden ] dan wel zijn gedaan. Hoewel aan het aanbod tot het leveren van tegenbewijs in het algemeen geen hoge eisen mogen worden gesteld, brengt het aldus niet althans onvoldoende voldoen aan deze stelplicht mee dat Heineken te dezer zake niet zal worden toegelaten tot het leveren daarvan.
3.8. Dat partijen de bedoeling hadden overeen te komen dat [ geïntimeerden ] de beschikking zouden krijgen over een leaseauto, onafhankelijk van het aantal door hen te rijden zakelijke kilometers, wordt bevestigd door de wijze waarop de arbeidsovereenkomst en met name de daarin opgenomen voorziening dat een leaseauto beschikbaar zou worden gesteld, is uitgevoerd. [ geïntimeerden ] kregen de beschikking over een leaseauto zonder dat aan hen werd gevraagd het aantal zakelijk gereden kilometers bij te houden. Heineken kon aldus niet toetsen of zij aan het omvangcriterium voldeden, wat niet voor de hand ligt indien – zoals Heineken stelt - het recht van [ geïntimeerden ] op een leaseauto daarvan afhankelijk is.
3.9. Heineken voert ter weerlegging van het voorgaande nog aan dat de leaseauto niet moet worden gezien als arbeidsvoorwaarde maar als middel ter uitvoering van de bedongen arbeid waarbij het aan Heineken is te bepalen welk middel het meest efficiënt is. Heineken dient niet te worden gestraft voor het toestaan van privégebruik, mede omdat dit in financiële zin van ondergeschikte betekenis is, zo stelt zij. Heineken betoogt hiermee, zo begrijpt het hof deze stellingen, dat het ter beschikking stellen van een leaseauto naar zijn aard niet kan worden gezien als een arbeidsvoorwaarde. Dat is echter in tegenspraak met de eigen stelling van Heineken dat zij de leaseauto wel kent als arbeidsvoorwaarde maar dan alleen voor de functiegroepen 35-45 waartoe [ geïntimeerden ] niet behoren. Heineken gaat met haar stellingen bovendien voorbij aan het materiële belang dat [ geïntimeerden ] stellen te hebben bij het ter beschikking hebben van een leaseauto: zij hoeven immers geen privéauto aan te schaffen en te onderhouden en kunnen de leaseauto onbeperkt in privé gebruiken. Heineken heeft dat belang onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof komt daarop terug bij de bespreking van grief 4. De conclusie is dat de stellingen van Heineken niet ertoe leiden dat de leaseauto naar zijn aard niet als arbeidsvoorwaarde kan worden gezien.
3.10. Aldus is vast komen te staan dat Heineken krachtens besluit van een daartoe bevoegde directeur met [ geïntimeerden ] op individuele basis als arbeidsvoorwaarde is overeengekomen dat zij een leaseauto ter beschikking krijgen. De stellingen van Heineken over het ontbreken van een sui generis regeling voor de juristen bij Heineken hoeven dan ook niet te worden besproken. De grieven 1 en 2 falen.
3.11. Heineken betoogt met grief 3 dat zowel indien de leaseautoregeling – waarmee Heineken kennelijk (in elk geval mede) bedoelt: de toekenning van de leaseauto’s – als arbeidsvoorwaarde moet worden gekwalificeerd als wanneer dit niet het geval is, de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat Heineken onder de gegeven omstandigheden gerechtigd was het zogenoemde omvangcriterium eenzijdig aan te passen. Daarbij stelt Heineken primair dat de leaseautoregeling geen arbeidsvoorwaarde is, dat daarom bij de vraag of Heineken het omvangcriterium mocht aanpassen de norm uit artikel 7:611 BW van toepassing is (met inachtneming van artikel 7:660 BW) – zodat de artikelen 7:613, 6:248 en 6:258 niet relevant zijn – en dat zij goede (nader door haar gespecificeerde) redenen had tot wijziging van de regeling. Voorts stelt Heineken dat als de leaseautoregeling wel als arbeidsvoorwaarde moet worden aangemerkt of sprake is van een sui generis-afspraak, het haar eveneens had vrijgestaan het omvangcriterium – om dezelfde redenen – aan te passen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.12. De onder 3.10 getrokken conclusie dat een daartoe bevoegde directeur van Heineken de leaseautoregeling op [ geïntimeerden ], althans telkens op een ieder van hen afzonderlijk, van toepassing heeft verklaard vanwege de aard van de functie, impliceert dat de vraag of zij elk voor zich voldeden aan het omvangcriterium uit de regeling, irrelevant is, en dat dit derhalve eveneens geldt voor een wijziging van dat criterium. Voor zover Heineken (mede) heeft willen betogen dat, ook als de toepasselijkheid van de leaseautoregeling berust op een beslissing van een daartoe bevoegde directeur, [ geïntimeerden ], door wijziging van de leaseautoregeling in dier voege dat de functie van [ geïntimeerden ] niet langer behoorde tot de lijst van functies die recht geven op het gebruik van een leaseauto, het recht hebben verloren op gebruik van de leaseauto, overweegt het hof als volgt. Artikel 14 van de leaseautoregeling bepaalt dat Heineken die regeling kan beëindigen dan wel kan wijzigen. Dat geeft Heineken, dat moet haar worden toegegeven, het recht de inhoud van die regeling te wijzigen. [ geïntimeerden ] voeren echter aan dat bedoeld artikel van de leaseautoregeling Heineken niet het recht geeft de (reeds plaats gevonden hebbende) toekenning van leaseauto’s als zodanig ongedaan te maken. Het hof gaat daarin mee. Het wijzigingsbeding zoals in artikel 14 van de leaseautoregeling geformuleerd, geeft Heineken het recht de voorwaarden die gelden voor toegekende leaseauto’s en de criteria voor toekenning van leaseauto’s in de toekomst te wijzigen. Het wijzigingsbeding kan echter, gelet op de bij uitleg van de regeling in acht te nemen objectieve maatstaf, niet zo worden uitgelegd dat de ten aanzien van [ geïntimeerden ] in het verleden genomen besluiten tot toekenning van een leaseauto met een beroep op dat beding ongedaan kunnen worden gemaakt. Daartoe bieden de inhoud van het beding en de formulering van de overige bepalingen geen ruimte, terwijl een dergelijk ingrijpend rechtsgevolg ook weinig aannemelijk mag worden geacht. De besluiten tot toekenning zijn genomen gedurende de totstandkoming van de arbeidsovereenkomsten, waarmee de toekenning van de leaseauto, zoals reeds overwogen, een individuele arbeidsvoorwaarde is geworden die losstaat van de voorwaarden zoals in de leaseautoregeling vermeld. Een wijziging van de voorwaarden voor toekenning in de leaseautoregeling regardeert [ geïntimeerden ] dan ook niet, omdat deze weliswaar de grondslag voor in de toekomst (nieuw) toe te kennen leaseauto’s kan wijzigen maar niet de grondslag van een reeds toegekende leaseauto. Daaraan voegt het hof ten overvloede het volgende toe.
3.13. Indien artikel 14 van de leaseautoregeling, anders dan onder 3.12 reeds werd overwogen, zo moet worden uitgelegd dat artikel 7:613 BW Heineken wel de ruimte geeft tot wijziging van de arbeidsvoorwaarde van [ geïntimeerden ], zoals door haar voorgestaan, zou haar betoog op het volgende gestrand zijn. Heineken heeft aangevoerd dat zij de arbeidsvoorwaarde wenst te wijzigen uit het oogpunt van actualisering en wegens haar streven naar fairness. Zij stelt inzake die actualisering het volgende. De leaseautoregeling is, voor werknemers in functiegroep 30 en lager, bedoeld als instrument om zakelijke reiskosten efficiënt en kostenbewust te vergoeden. Uit onderzoek is gebleken dat het uit kostenoogpunt thans niet meer aantrekkelijk is boven 15.000 zakelijk gereden kilometers per jaar, zoals eerder het geval was, een feitelijke reiskostenvergoeding te vervangen door een leaseauto maar pas indien meer dan 20.000 zakelijke kilometers per jaar worden gereden. De stellingen van Heineken komen er volgens het hof op neer dat het voor haar goedkoper is geworden om [ geïntimeerden ] – voor zover zij niet aan het gewijzigde omvangcriterium voldoen – feitelijke reiskosten te vergoeden volgens de bij haar geldende regeling dan om aan hen een leaseauto te verstrekken. Heineken heeft in het verleden echter nooit gecontroleerd of [ geïntimeerden ] aan het toen andersluidende omvangcriterium voldeden en heeft dus nooit geweten of zij misschien goedkoper uit was met een reiskostenvergoeding. Heineken laat bovendien na te kwantificeren hoeveel kosten zij op deze wijze kan besparen, zodat niet beoordeeld kan worden hoe zwaarwegend haar belang is. Met fairness doelt Heineken op het streven naar een transparante en eenduidige toepassing van de regeling. Ook op dat punt maakt Heineken niet duidelijk waarom dat, terwijl zij dat in het verleden kennelijk niet beoogde, als een zwaarwegend belang moet worden gezien. Heineken heeft aldus onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat zij een zwaarwegend belang had tot wijziging van de arbeidsvoorwaarde, terwijl uit het hierna onder 3.16 en 3.17 overwogene volgt dat [ geïntimeerden ] een helder te omschrijven belang hebben bij handhaving van de toekenning van de leaseauto’s, zodat de in het kader van artikel 7:613 BW te maken belangenafweging niet tot het door Heineken beoogde resultaat had kunnen leiden.
3.14. Voor zover Heineken met grief 3 nog heeft willen betogen dat zij wegens de door haar aangevoerde, hiervoor reeds weergegeven, redenen op grond van artikel 7:611 BW de ruimte heeft tot wijzing van de arbeidsvoorwaarden van [ geïntimeerden ] (zie met name de pleitnotities van Heineken voor dit hof onder 25 en 27), heeft te gelden dat dit slechts het geval zou kunnen zijn, indien sprake is van een wijziging van omstandigheden waarin zij als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het voorstellen van een dergelijke wijziging, indien het door haar gedane voorstel redelijk is en indien aanvaarding van dat voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd. In de door Heineken aangevoerde redenen kan echter, gelet op het onder 3.13 overwogene, in onvoldoende mate een dergelijke wijziging van omstandigheden worden gezien. De conclusie is dat grief 3 faalt.
3.15. Grief 4 behelst dat de kantonrechter ten onrechte heeft geconstateerd dat [ geïntimeerden ] een respectabel belang hebben bij behoud van hun leaseauto. Deze grief behoeft, gelet op het lot van grief 3 en het hierna onder 3.16 en 3.17 overwogene, geen verdere bespreking voor zover deze is geformuleerd in verband met het beroep van Heineken op de artikelen 7:611 en 7:613 BW.
3.16. Voor zover Heineken met deze grief beoogt te stellen dat [ geïntimeerden ] geen belang hebben bij hun vordering, overweegt het hof het volgende. Heineken voert aan dat de reiskostenvergoedingen die [ geïntimeerden ] zullen krijgen, de nadelen van het inleveren van de leaseauto volledig dan wel voldoende opheffen. Heineken vergelijkt bij wijze van voorbeeld de (netto) kosten van een eigen auto met de kosten van een leaseauto in de situaties van [ geïntimeerde sub 8 ] en van [ geïntimeerde sub 6 ] en concludeert dat [ geïntimeerde sub 8 ] erop vooruit zal gaan en [ geïntimeerde sub 6 ] er marginaal op achteruit zal gaan. [ geïntimeerden ] bestrijden deze rekenvoorbeelden. Volgens hen is sprake van een groot financieel nadeel. Zij voeren bovendien – onbestreden - aan dat het hebben van een leaseauto gebruiksgemak meebrengt, dat zeker voor degenen die weinig zakelijke kilometers rijden de kosten van een eigen auto nauwelijks worden gecompenseerd en dat het aantal te rijden zakelijke kilometers in de toekomst per persoon kan wijzigen. Het hof is van oordeel dat het belang van [ geïntimeerden ] bij hun vordering daarmee voldoende vast is komen te staan.
3.17. Heineken voert tenslotte ter toelichting op deze grief aan dat [ geïntimeerde sub 2 ], [ geïntimeerde sub 6 ] en [ geïntimeerde sub 9 ], en mogelijk [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 8 ], gelet op het aantal door hen gereden zakelijke kilometers nog steeds in aanmerking komen voor een leaseauto en dat zij reeds om die reden geen belang hebben bij hun vordering. [ geïntimeerden ] stellen – onbestreden - dat het niet ondenkbaar is dat de door Heineken genoemde personen in de toekomst minder zakelijke kilometers zullen rijden en aldus onder het omvangcriterium komen of dat het omvangcriterium weer wordt gewijzigd. Het hof is van oordeel dat daarmee het belang van de door Heineken genoemde personen bij hun respectieve vorderingen is gegeven. Zij krijgen immers bij toewijzing van die vorderingen zekerheid over hun recht op een leaseauto. Ook grief 4 faalt.
3.18. Heineken heeft overigens geen bewijs aangeboden van enig voldoende bepaald feit dat, indien bewezen, tot andere beslissingen zou kunnen leiden dan hiervoor genomen.
3.19. De slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Heineken zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst Heineken in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ geïntimeerden ] gevallen, op € 284,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en A.M.A. Verscheure en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2013.