ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.105.563/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst en ontbinding in verband met samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een huurovereenkomst tussen RVC&E en Hewi B.V. De huurovereenkomst, die op 30 oktober 2008 werd gesloten, betrof een bedrijfsruimte in Amsterdam. RVC&E, dat zich bezighoudt met catering en evenementen, heeft de samenwerking met Almere Culinair beëindigd en heeft op 11 juni 2010 de huurovereenkomst met Hewi opgezegd, met een einddatum van 1 juli 2011. De zaak kwam voor het Gerechtshof Amsterdam na een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van beide partijen tot ontbinding van de huurovereenkomst werden afgewezen. Hewi vorderde betaling van huurderving en andere kosten, terwijl RVC&E een verklaring voor recht vroeg dat de huurovereenkomst was ontbonden.

Het hof oordeelde dat er geen sprake was van toerekenbaar tekortschieten door Hewi, waardoor de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was. De wijziging van de sloten door Hewi werd niet als een tekortkoming beschouwd, aangezien dit gebeurde in het kader van de escalatie van de verhoudingen tussen partijen. Het hof concludeerde dat de huurovereenkomst pas op 1 juli 2011 eindigde en dat Hewi recht had op betaling van de huur tot die datum. De grieven van RVC&E in het principaal appel faalden, terwijl de eerste grief in het incidenteel appel slaagde, maar dit leidde niet tot wijziging van het dictum van het vonnis. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde RVC&E in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en documentatie in huurovereenkomsten en de gevolgen van beëindiging van samenwerkingsverbanden voor bestaande contractuele verplichtingen.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.105.563/01
rolnummer rechtbank Amsterdam: CV 10-35190
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 maart 2013
inzake
1. [ Appellant sub 1 ],
2. [ Appellant sub 2 ],
beiden wonende te [ plaatsnaam ],
3. V.O.F. [ X ] CATERING & EVENTS,
gevestigd te [ plaatsnaam ],
APPELLANTEN,
tevens INCIDENTEEL GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. J.G. Mahn te Amsterdam.
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOUDSTERMAATSCHAPPIJ HEWI B.V.,
GEÏNTIMEERDE,
tevens INCIDENTEEL APPELLANTE,
gevestigd te Naarden,
advocaat: mr. B. Verschuren te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna (gezamenlijk) [ Appellanten ] dan wel (individueel) [ Appellant sub 1 ], [ Appellant sub 2 ] en RVC&E alsmede Hewi genoemd.
[ Appellanten ] zijn bij dagvaarding van 11 april 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, van 3 april 2012, gewezen tussen Hewi als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [ Appellanten ] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
[ Appellanten ] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, samengevat, de vorderingen van Hewi zal afwijzen en hun vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Hewi heeft, samengevat, geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover in reconventie gewezen, vernietiging van dat vonnis voor zover in conventie gewezen en veroordeling van [ Appellanten ], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 47.883,42, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 1 juli 2011, met beslissing over de proceskosten.
[ Appellanten ] hebben in het incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van het incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
2.1 De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 29 maart 2011 onder 1.1 tot en met 1.20 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1 RVC&E drijft een onderneming die zich bezighoudt met catering en de organisatie van evenementen en de eigen productie van (koshere) patisserie. RVC&E heeft zich gespecialiseerd in de organisatie van feesten binnen de joodse gemeenschap. [ Appellant sub 1 ] en [ Appellant sub 2 ] zijn de vennoten van RVC&E.
2.1.2 Op 30 oktober 2008 is door RVC&E als huurder een huurovereenkomst gesloten met Hewi als verhuurder, met betrekking tot een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW aan [ adres ] te [ plaatsnaam ] (verder: de bedrijfsruimte). [ Y ] (hierna: [ Y ]) is directeur en enig aandeelhouder van Hewi. In die tijd verhuurde Hewi in [ adres ] tevens een bedrijfsruimte aan de Cuisionair (hierna: de Cuisionair), een cateringbedrijf waarmee RVC&E op dat moment al geruime tijd samenwerkte en waarvan Hewi een van de aandeelhouders was.
2.1.3 In artikel 1 lid 1 van de huurovereenkomst tussen RVC&E en Hewi wordt voor de omschrijving van het gehuurde verwezen naar de bijlagen bij de huurovereenkomst. Bij de huurovereenkomst is geen bijlage gevoegd.
2.1.4 Bij aanvang van de huurovereenkomst is een huurprijs overeengekomen van € 48.000,-- op jaarbasis, te vermeerderen met btw. De huurprijs vermeerderd met btw dient betaald te worden per periode van een kalendermaand. Indexering van de huurprijs vindt jaarlijks plaats per 1 januari.
2.1.5 In de huurovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“Voorwaarden
2.1. Van deze overeenkomst maken deel uit de “ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE”en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW, gedeponeerde bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 11 juli 2003 en aldaar ingeschreven onder nummer 72/2003[…].
Duur, verlenging en opzegging
3.1. Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode tot en met 30 juni 2011 en derhalve gelijktijdig eindigend aan de huurperiode van “Cuisionair”. […]
3.3 Beëindiging van deze overeenkomst vindt plaats door opzegging tegen het eind van een huurperiode met inachtneming van en termijn van tenminste een jaar. […]“
2.1.6 Tussen Cuisionair en RVC&E bestond sinds geruime tijd een informeel samenwerkingsverband. Op 15 februari 2010 is de besloten vennootschap Almere Culinair opgericht, handelend onder de naam Food Facilities, met Hewi als enig aandeelhouder en bestuurder. RVC&E heeft de samenwerking voortgezet met Almere Culinair in de plaats van Cuisionair. Op 23 februari 2010 is Cuisionair failliet verklaard.
2.1.7 In april 2010 vond tussen Almere Culinair en RVC&E een bespreking plaats, waarvan het resultaat door Almere Culinair is vastgelegd in een zogenaamd praatstuk. In dit praatstuk is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“PRAATSTUK
samenwerkingsovereenkomst, voor het verzorgen van de productie van gerechten (voor cateringdoeleinden) en patisserie, door Almere Culinair B.V., handelend onder de naam Food Facilities (FF) ten behoeve van [ X ] Catering & Events (RVC&E)
datum: April 2010
Deze overeenkomst is opgesteld met de gedachtegang dat FF de samenwerking aangaat voor het verzorgen van het onderdeel Food aan RVC&E (niet meer en niet minder).
1. Productie wordt door FF opgezet als voor een reguliere opdrachtgever.
2. De inkoop van alle ingrediënten die nodig zijn voor genoemde productie wordt door FF gedaan. […]
5. […]
b. Ten behoeve van punt 1 krijgt RVC&E 2 rolcontainerplaatsen ter beschikking in dan wel de vriezer, dan wel de overige koelruimtes die FF tot haar beschikking heeft. […]
13. Deze overeenkomst is van voorlopige aard en duurt in ieder geval niet langer dan de periode dat RVC&E de huidige productieruimtes inneemt. […]”
2.1.8 Bij aangetekend schrijven van 11 juni 2010 heeft RVC&E de huurovereenkomst met Hewi opgezegd tegen 1 juli 2011.
2.1.9 Op 20 september 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [ Appellant sub 1 ], [ Y ] en [ G ], financieel manager bij Almere Culinair. Bij die gelegenheid heeft [ Appellant sub 1 ] namens RVC&E laten weten dat de samenwerking met Almere Culinair per direct werd beëindigd en dat hij de productie zelf ter hand zou nemen. RVC&E heeft toen twee medewerkers van Almere Culinair overgenomen.
2.1.10 Op 21 september 2010 zijn op initiatief van RVC&E verscheidene recepten van de computer van Almere Culinair gekopieerd naar de computer van RVC&E. Vervolgens zijn de verhoudingen tussen partijen geëscaleerd. [ Y ] heeft op 30 september 2010 bij de politie aangifte gedaan van diefstal van computerbestanden.
2.1.11 Partijen zijn op 22 september 2010 bijeengekomen om de verrekening van door Almere Culinair voor RVC & E ingekochte voorraden te bespreken. [ Appellant sub 1 ] heeft zich daarbij door [ S ] van PS Security laten bijstaan. Partijen zijn zonder afspraken te maken uiteen gegaan.
2.1.12 [ Y ] heeft [ Appellanten ] op 22 september 2010 medegedeeld dat aan hen geen toegang meer zal worden verleend tot de koeling, de vriescel, de afwaskeuken en de vuilniscontainers.
2.1.13 RCV&E heeft op 22 september 2010 in een e-mail aan vrienden en bekenden laten weten op 24 september 2010 te zullen verhuizen naar een ander pand en verzocht dit nieuws niet te laten uitlekken. De e-mail is per abuis ook aan een medewerker van Almere Culinair verzonden.
2.1.14 Op 24 september 2010 hebben [ Appellanten ] een mailbericht gestuurd naar het mailadres henk.[ Y ]@worldonline.com en daarin onder meer bericht:
“ De wijze waarop u zich manifesteert ten opzichte van ons als correcte huurders slaat inmiddels nergens meer op en leidt ertoe dat onze exploitatie en bedrijfsvoering onder druk komt te staan. U begrijpt dat wij de gang van zaken niet kunnen tolereren en derhalve besloten hebben het gehuurde te verlaten.
Over de afwikkeling van onze huurovereenkomst alsmede over de andere zaken die u stelt, zal onze advocaat u in de loop van de komende week berichten.”
2.1.15 Bij brief van 24 september 2010 heeft Almere Culinair RVC&E onder meer bericht:
“ Op maandag, 20 september 2010 heeft u mij aangezegd de samenwerking met mijn productiebedrijf per onmiddellijk te willen beëindigen, dit - naar u liet weten - wegens ontevredenheid met ons product. U wenste in uw deel van het pand - dat door ons aan u ten behoeve van uw activiteiten wordt verhuurd - zelf de productie ter hand te nemen. Merkwaardig genoeg wenste u ondanks uw gestelde ontevredenheid wel de twee medewerkers van ons over te nemen, die immer verantwoordelijk zijn geweest voor de uitvoering van uw opdrachten. U had deze twee medewerkers - buiten ons medeweten - reeds benaderd en was met hen de “overname” reeds overeengekomen. Aangezien ik het onverstandig acht medewerkers te dwingen bij ons bedrijf te blijven, heb ik - noodzakelijkerwijs - moeten instemmen met de onmiddellijke overname. Dit laat echter onverlet dat ik uw handelwijze in deze onrechtmatig acht. […]
5. Het staken van het gebruik van het pand
Dat u om u moverende redenen het aanstaand wekend “in alle rust” met stille trom wenst te vertrekken uit het pand naar uw nieuwe behuizing in Amstelveen, is in strijd met de huurovereenkomst en komt geheel voor uw rekening. Uw vertrek ontslaat u niet van uw verplichtingen uit de huurovereenkomst, waaronder de betaling van de huurtermijnen. Uit artikel 2 van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst volgt bovendien, dat u het gehuurde daadwerkelijk overeenkomstig de bestemming dient te gebruiken. Indien u uw plannen om uit het gehuurde te vertrekken realiseert, stel ik u reeds nu voor alsdan aansprakelijk voor alle schade die dit ten gevolge zal hebben.[…]
Indien u persisteert bij uw aangekondigde vertrek uit het pand dit weekend, kan er geen sprake van zijn dat u zonder enig toezicht mijnerzijds en met medeneming van alle zaken die u goeddunken vertrekt, met name nu gebleken is dat u het met de eigendomsverhoudingen in het algemeen niet erg nauw neemt.[…] Ter voorkoming van escalaties heb ik met ingang van heden en gedurende het weekend de sloten van de toegangsdeuren tot het pand gewijzigd. Mochten u of een der uwen in het weekend onverhoopt toegang wensen tot het pand, dan zal ik op uw eerste verzoek aanwezig zijn om u toegang te verschaffen. […]
Ik wijs erop dat veel problemen voorkomen kunnen worden indien u niet als een dief in de nacht uit het pand verdwijnt, maar eerst na behoorlijke aanzegging en na afhandeling van alle lopende zaken die tussen ons spelen, zoals het inventariseren van de eigendommen, een correcte afhandeling van de huurovereenkomst en een correcte afwikkeling van de wederzijds openstaande facturen.”
2.1.16 Almere Culinair heeft per 24 september de sloten van het bedrijfspand veranderd en RVC&W ook per sms laten weten hun op eerste verzoek toegang te zullen verschaffen.
2.1.17 Op 24 september 2010 is RVC&E met haar medewerkers uit de bedrijfsruimte getrokken. [ Y ] heeft, nadat door [ Appellanten ] was aangebeld, hun de toegang tot de bedrijfsruimte verleend en heeft toezicht gehouden op de verhuizing.
2.1.18 Hewi heeft ter verzekering van haar vordering conservatoir beslag laten leggen op de woning van [ Appellant sub 1 ] en [ Appellant sub 2 ].
3. Beoordeling
3.1 Hewi heeft in eerste aanleg gevorderd een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst per 24 september 2010 is ontbonden, althans ontbinding daarvan met onmiddellijke ingang. Voorts vorderde zij veroordeling van [ Appellanten ] tot betaling van € 56.803,86 aan hoofdsom ter zake van huurderving, beveiligingskosten, kosten vanwege terugbrengen in oude staat en juridische kosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en kosten. [ Appellanten ] vorderden op hun beurt verklaring voor recht dat de huurovereenkomst op 24 september 2010 is ontbonden, althans ontbinding met bepaling dat [ Appellanten ] geen nadere huurpenningen verschuldigd zijn, schadevergoeding nader op te maken bij staat, opheffing van het conservatoire beslag en een kostenveroordeling.
3.2 De kantonrechter heeft de vorderingen van zowel Hewi als [ Appellanten ] die strekken tot ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen. Daartoe overwoog hij dat Hewi noch [ Appellanten ] zodanig jegens de andere partij is tekortgeschoten dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het gevolg daarvan is dat de huurovereen-komst eerst op 1 juli 2011 is geëindigd. Hewi’s vorderingen voor zover strekkend tot betaling van de gederfde huurpenningen zijn, met wettelijke handelsrente, toegewezen en voor het overige afgewezen. De resterende vorderingen van [ Appellanten ] zijn eveneens afgewezen. Laatstgenoemde vorderingen zijn in dit hoger beroep niet meer aan de orde.
3.3 Met hun eerste grief richten [ Appellanten ] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij geen schriftelijk stuk hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij verklaren de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang buitengerechtelijk te ontbinden. Volgens hen moeten de hiervoor onder 2.1.13 en 2.1.14 bedoelde stukken als zodanig worden beschouwd. De grief faalt. Het e-mailbericht van 22 september 2010 (r.o. 2.1.13) was niet aan Hewi gericht en is slechts abusievelijk bij Hewi in handen gekomen (het was juist bedoeld voor Hewi geheim te blijven). Reeds op die grond kan het niet als ontbindingsverklaring jegens Hewi gelden. Ook de aan [ Y ] gerichte e-mail van 24 september 2010 (r.o. 2.1.14) kan niet als ontbindingsverklaring worden aangemerkt, nu Hewi het bericht niet zo heeft opgevat en naar ’s hofs oordeel ook niet hoefde op te vatten. Uit de tekst volgt veeleer dat [ Y ] (kennelijk in zijn positie als directeur van Hewi) op de hoogte werd gesteld van het aanstaande vertrek van [ Appellanten ], waarbij in een later stadium door de advocaat van [ Appellanten ], mededelingen zouden worden gedaan over de juridische consequenties daarvan voor de huurovereenkomst. Blijkbaar bevat het mailbericht van 24 september 2010 die mededelingen ook naar mening van [ Appellanten ] destijds dus niet.
3.4 Met grief II voeren [ Appellanten ] aan dat Hewi wel degelijk zodanig jegens haar is tekortgeschoten dat dit ontbinding rechtvaardigt en dat daarbij geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende aan [ Y ] gelieerde entiteiten. Zij verwijst in het bijzonder, maar niet uitsluitend, naar het feit dat [ Y ] [ Appellanten ] de toegang heeft ontzegd tot de koelcellen e.d. terwijl het medegebruik van deze ruimten, zoals de kantonrechter heeft geoordeeld, onderdeel vormde van de huurovereenkomst. Met grief I in incidenteel appel voert Hewi aan dat medegebruik van deze ruimten geen onderdeel van de huurovereenkomst vormde, maar deze ruimten door Almere Culinair aan [ Appellanten ] ter beschikking waren gesteld in het kader van hun samenwerkingsovereenkomst. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
3.5 De huurovereenkomst bevat geen bijlage waarin het gehuurde nader is omschreven. In zoverre valt aan de tekst van de huurovereenkomst geen directe steun te ontlenen voor de stelling van [ Appellanten ] dat het medegebruik van de koelcellen en dergelijke deel uitmaakte van de huurovereenkomst. Het praatstuk (zie r.o. 2.1.7), dat de voorwaarden omschreef voor de samenwerking tussen Almere Culinair en [ Appellanten ], rept daar wel over, waar concreet wordt bepaald dat [ Appellanten ] rolcontainerplaatsen krijgt in de koel- dan wel vriescellen die Almere Culinair ter beschikking heeft. Dat vormt voor het hof een belangrijke aanwijzing voor de juistheid van de stelling van Hewi. Indien medegebruik van koelcellen e.d. reeds in de bestaande huurovereenkomst zou zijn voorzien, valt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet in te zien wat de aanleiding was om [ Appellanten ] in het (van latere datum zijnde) praatstuk aanspraak op gebruik van die ruimten te geven. Nu [ Appellanten ] ook geen bewijs van hun stellingen hebben aangeboden, zal het hof als vaststaand aannemen dat het medegebruik van koelcellen e.d. geen deel uitmaakte van de huurovereenkomst.
3.6 Dat [ Y ] [ Appellanten ] de toegang tot deze ruimten heeft ontzegd, moet daarom worden beschouwd als gevolg van de opzegging door [ Appellanten ] van de samenwerking met Almere Culinair op 20 september 2010, en kan niet worden beschouwd als tekortschieten door Hewi onder de huurovereenkomst met [ Appellanten ] Dat [ Y ] ook directeur van Hewi is maakt dat niet anders.
3.7 De overige gedragingen die [ Appellanten ] Hewi verwijten betreffen in wezen de escalatie van de verhoudingen tussen partijen die optrad sedert de opzegging door [ Appellanten ] van de samenwerking met Almere Culinair. Die opzegging met onmiddellijke ingang, gevolgd door de poging daags daarna van medewerkers van [ Appellanten ] om - zonder voorafgaande toestemming van Almere Culinair of [ Y ] - recepten uit de computer van Almere Culinair te kopiëren, zijn gedragingen aan de zijde van [ Appellanten ] die de reactie van [ Y ] in belangrijke mate hebben veroorzaakt. In zoverre hebben [ Appellanten ] dat gedrag mede aan zichzelf te wijten. Ook indien de gedragingen van [ Y ] aan Hewi zouden moeten worden toegerekend, is daarmee naar ’s hofs oordeel geen sprake van toerekenbaar tekortschieten dat de ontbinding door [ Appellanten ] rechtvaardigt.
3.8 Dat geldt ook voor het feit dat [ Y ] de sloten van het bedrijfspand heeft gewijzigd, nadat hij op de hoogte raakte van het voornemen van [ Appellanten ] om op 24 september uit het bedrijfspand te trekken en de, mede door de tekst van de e-mail van 22 september 2010 gevoede, vrees ontstond dat [ Appellanten ] zich daarbij niet als een goed huurder zouden gedragen. Vooropgesteld dient te worden dat de vrije toegang tot het gehuurde een essentieel recht van de huurder betreft, zodat schending van dat recht door de verhuurder normaal gesproken toerekenbaar tekortschieten oplevert. Uit de brief van [ Y ] van 24 september 2010 kan echter worden afgeleid dat het incident met de computer alsmede de gerezen onduidelijkheden over de eigendom van voorraden hem ertoe hebben gebracht tijdelijk de sloten aan te passen maar ook dat hij steeds bereid is gebleven [ Appellanten ] toegang tot het gehuurde te verlenen, zij het, ter bescherming van zijn en andermans eigendommen, in zijn aanwezigheid. Hoewel dat niet als “vrije toegang” kan worden beschouwd, kan wel enig begrip worden opgebracht voor de houding van [ Y ]. Daar komt bij, dat gesteld noch gebleken is dat [ Appellanten ] het gehuurde niet hebben kunnen betreden: integendeel heeft [ Y ] [ Appellanten ], toen zij uit het bedrijfspand wilden verhuizen, daadwerkelijk toegang verleend. Ook het vervangen van de sloten van het gehuurde door Hewi levert onder de omstandigheden van dit geval daarom geen toerekenbare tekortkoming op die ontbinding rechtvaardigt.
3.9 [ Appellanten ] voeren tevergeefs aan dat uit artikel 13 van het praatstuk, in samenhang met artikel 3.1. van de huurovereenkomst, zou volgen dat de huurovereenkomst eindigt wanneer de samenwerkingsovereenkomst eindigt. Uit bedoelde stukken en bepalingen kan het hof dat niet afleiden, nu daarin slechts is bepaald dat de samenwerkings-overeenkomst niet langer duurt dan de huurovereenkomst en dat laatstgenoemde overeenkomst in ieder geval tot 30 juni 2011 duurt.
3.10 De slotsom luidt dat grief I in het incidenteel appel slaagt en grief II in het principaal appel faalt. Grief III van [ Appellanten ] bouwt voort op de eerste twee grieven en faalt eveneens.
3.11 Grief IV van [ Appellant sub 1 ] cs. betreft het oordeel van de kantonrechter dat [ Appellanten ] niet zijn ontslagen van hun betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst. Waar zij in dat verband verwijzen naar de escalatie van de verhoudingen tussen partijen is het hof van oordeel, mede gezien het onder r.o. 3.6-3.8 overwogene, dat geen sprake was van schuldeisersverzuim. Dat de sfeer tussen partijen gespannen was en er sprake was van ruzie staat buiten kijf maar niet, dat dat uitsluitend dan wel in overwegende mate aan Hewi te wijten was. Dat door Hewi bedreigingen zijn geuit die het voor [ Appellanten ] onmogelijk maakten in het gehuurde te blijven, hebben [ Appellanten ] voorts onvoldoende concreet gesteld. Ook de door [ Appellanten ] overgelegde verklaringen van medewerkers geven van die bedreigingen onvoldoende blijk. [ Appellanten ] waren daarom niet gerechtigd hun betalingsverplichting op te schorten. De gevolgen van het besluit van [ Appellanten ] om direct naar een ander pand te verhuizen, moeten daarom voor hun risico blijven. Grief IV faalt. Hetzelfde geldt voor grief VII, die daarop voortbouwt.
3.12 Bij bespreking van grief V bestaat geen belang meer.
3.13 Grief VI kan, wat daar verder van zij, niet tot vernietiging van het dictum van het bestreden vonnis leiden en faalt daarom eveneens. Daartoe wordt overwogen dat Hewi de vordering tot betaling van de huurpenningen tot en met 30 juni 2011 in hoger beroep heeft gegrond op nakoming van de huurovereenkomst. Of Hewi aan de opvolgend huurder wel of niet een huurvrije periode heeft gegund is voor een vordering tot nakoming - behoudens bijzondere omstandigheden, waarop geen beroep is gedaan - niet van belang.
3.14 Voornoemde oordelen leiden ertoe dat [ Appellanten ] terecht zijn veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg. Ook grief VIII faalt.
3.15 In hoger beroep heeft Hewi, met haar grief II, haar eis en de grondslag van haar vordering tot huurbetaling gewijzigd. Het feit dat zij deze eiswijziging niet als zodanig in de kop van haar memorie heeft aangekondigd maakt niet dat die wijziging, zoals [ Appellanten ] aanvoeren, in strijd is met de goede procesorde. [ Appellanten ] hebben van de eiswijziging kennis kunnen nemen en hebben daarop gereageerd.
3.16 Hewi vordert in hoger beroep dat haar vordering wordt vermeerderd met zowel contractuele als wettelijke handelrente. De grief faalt. Hewi baseert haar vordering op toepasselijkheid van de Algemene Bepalingen 34/1996. Niet deze bepalingen zijn blijkens artikel 2.1 op de huurovereenkomst van toepassing, doch de Algemene Bepalingen met nummer 72/2003. Hewi heeft niet gesteld op welke bepaling uit die Algemene Bepalingen zij zich baseert. Nu uit de huurovereenkomst verder geen grondslag voor contractuele rente is gebleken zal de vordering als ongegrond worden afgewezen.
3.17 De grieven in het principaal appel falen. De eerste grief in het incidenteel appel slaagt, maar dat leidt niet tot wijziging van het dictum van het vonnis waarvan beroep, terwijl de tweede grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [ Appellanten ] zullen worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel, Hewi in de kosten van in het incidenteel appel.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis van 3 april 2012;
veroordeelt [ Appellanten ] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Hewi begroot op € 1.891,17 aan verschotten en € 1.631,-- voor salaris;
veroordeelt Hewi in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [ Appellanten ] begroot op € 815,50 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, J.C.W. Rang en W.J. Noordhuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2013.