ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.105.524/01 en 200.114.858/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanpassing van een balkonkast door de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een eigenaar van een appartement in het flatgebouw 'Vogelhof' te Bussum tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De eigenaar, aangeduid als [appellant], heeft een kast op zijn balkon geplaatst die zichtbaar is vanaf de openbare ruimte. De Vereniging van Eigenaren (VVE) heeft toestemming gevraagd om deze kast aan te passen, wat door de kantonrechter is toegewezen. De VVE stelt dat het uiterlijk van het gebouw in stand moet worden gehouden en dat de kast niet boven de balustrade mag uitsteken. De appellant heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen deze beslissing, waarbij hij stelt dat de VVE hem onterecht benadeelt en dat de besluiten van de VVE nietig of vernietigbaar zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten, en zijn er verschillende getuigen van de VVE aanwezig. Het hof heeft de feiten vastgesteld die niet in geschil zijn en heeft de belangen van de appellant en de VVE tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelt dat de VVE in redelijkheid kan verlangen dat de kast wordt aangepast, omdat het belang van de VVE om het uiterlijk van het gebouw te behouden zwaarder weegt dan het belang van de appellant om de kast te behouden zoals deze is.

Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van een bepaling die in strijd was met het reglement van splitsing. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de appellant, die als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummers : 200.105.524/01 en
200.114.858/01
zaak-/rolnummers rechtbank Amsterdam : 1298161 EA VERZ 11-335
1345527 EA VERZ 12-99
beschikking van de meervoudige kamer van 19 maart 2013
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. T. Teke te Amsterdam,
tegen
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAREN VAN HET FLATGEBOUW "VOGELHOF"
TE BUSSUM,
gevestigd te Bussum,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. B.N. Haecker te Naarden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 De partijen worden hierna [appellant] en de VVE genoemd.
in zaak 200.105.524/01
1.2 [appellant] is bij beroepschrift van 17 april 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum, van
18 januari 2012, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 1298161 EA VERZ 11-335 gewezen tussen de VVE als verzoekster en [appellant] als verweerder. Bij dit beroepschrift heeft [appellant] vier grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, het verzoek van de VVE alsnog zal afwijzen en de VVE zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van beide instanties.
1.3 De VVE heeft bij verweerschrift de grieven bestreden, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
1.4 Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [appellant] bescheiden toegezonden bij brieven van 26 apil 2012, 27 april 2012, 11 juni 2012 en 5 november 2012.
in zaak 200.114.858/01
1.5 [appellant] is bij beroepschrift van 9 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum, van
10 september 2012, in deze zaak onder kenmerk EA VERZ 12-99 gewezen tussen [appellant] als verzoeker en de VVE als verweerster. Bij dit beroepschrift heeft [appellant] zes grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk zal vernietigen, en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, zijn verzoeken geheel zal toewijzen en de VVE zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
1.6 De VVE heeft bij verweerschrift de grieven bestreden, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
1.7 Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [appellant] bescheiden toegezonden bij brieven van 26 oktober 2012 en 5 november 2012. Voorts heeft L. Liewes, lid van de VVE, een brief van 9 november 2012 aan het hof gezonden.
in beide zaken
1.8 De beide zaken zijn gelijktijdig mondeling behandeld op 13 november 2012.
Daarbij zijn verschenen: [appellant], [A.], voorzitter van het bestuur van de VVE,
[B.], vice-voorzitter van het bestuur van de VVE, [C.], administrateur van de VVE, [D.], voormalig administrateur van de VVE en [E.], [G.], [F.], [H.] en
[I.], leden van de VVE, alsmede de advocaten van partijen, mrs. Teke en Haecker voornoemd.
Beide advocaten hebben het standpunt van hun cliënten bepleit. Mr. Teke heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd. Alle aanwezigen zijn in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Bij de mondelinge behandeling heeft mr. Teke foto's overgelegd.
De zaak is aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden schikkingsonderhandelingen te voeren.
1.9 Bij brief van 10 januari 2013 heeft het bestuur van de VVE bescheiden aan het hof gezonden.
1.10 Bij berichten van 15 januari 2013 hebben de advocaten van partijen het hof laten weten alsnog beschikking te wensen. Uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2. Beoordeling
in beide zaken
2.1 De brief van 10 januari 2013 met bijlagen blijft buiten beschouwing, nu deze bij de mondelinge behandeling niet aan de orde is geweest.
2.2 De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking van 18 januari 2012 onder
rov. 1 sub a tot en met i en in de bestreden beschikking van 10 september 2012 onder rov. 1.1 tot en met 1.17 een aantal feiten vastgesteld. Die feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
2.3 Tussen partijen staat het volgende vast.
a. Het flatgebouw Vogelhof te Bussum is bij splitsingsakte van 14 juli 1969 gesplitst in appartementen. Bij de splitsingsakte is een modelreglement van toepassing verklaard, met aanvullingen en wijzigingen (hierna met inbegrip van de aanvullingen en wijzigingen: het reglement van splitsing).
b. Het reglement van splitsing bepaalt onder meer het volgende:
"Art. 17 lid 6. Indien een eigenaar niet binnen veertien dagen na de vervaldag het door hem verschuldigde aan de administrateur heeft voldaan, is hij hierover een boete verschuldigd van twee procent per maand van het verschuldigde, een gedeelte van een maand voor een volle gerekend, met dien verstande dat deze boete minimaal vijf gulden is.
Art. 22 lid 4. Het maximum aantal stemmen in de vergadering bedraagt: driehonderd vierenveertig. (...)
Art. 25 lid 2. (...) Blanco stemmen zijn van onwaarde.
Art. 26 lid 3. Besluiten tot het doen van uitgaven, een bedrag van duizend gulden te boven gaande, zullen slechts kunnen worden genomen met een meerderheid van ten minste drie/vierde van het aantal uitgebrachte stemmen, in een vergadering, waarin een aantal eigenaren tegenwoordig of vertegenwoordigd is, dat tezamen ten minste twee/derde van het totaal der stemmen kan uitbrengen. In deze vergadering zal eventueel tevens bepaald worden de extra voorschotbijdrage, welke door de administrateur te dier zake van de eigenaren gevorderd kan worden.
Art. 27 lid 1. Tot het aangaan van overeenkomsten, waaruit regelmatig terugkerende verplichtingen voortvloeien, kan slechts door de vergadering worden besloten, voor zover de mogelijkheid hiertoe uit dit Reglement blijkt.
Lid 2. Van deze bepaling kan zelfs niet met algemene stemmen worden afgeweken.
Art. 34 lid 1. De administrateur beheert de kasmiddelen van de vereniging.
Lid 2. Hij is verplicht de kasmiddelen te plaatsen op een giro- en/of bankrekening ten name van de vereniging."
c. Sinds 11 november 2008 is [appellant] eigenaar van het appartementsrecht, recht gevende op het gebruik van een appartement op de vierde verdieping met berging in het souterrain in het flatgebouw, plaatselijk bekend [adres]. Uit dien hoofde is hij lid van de VVE.
d. Begin 2009 heeft [appellant] op het balkon van zijn appartement een houten balkonkast laten timmeren tegen de zijwand van het balkon. De kast kwam boven de balkonrand uit en was zichtbaar vanaf de openbare ruimte.
e. Bij besluit van de vergadering van de VVE van 23 november 2009 (hierna: besluit I) is het huishoudelijk reglement van de VVE aangevuld met de volgende bepaling (artikel 3 sub b):
"Men mag geen voorwerpen zoals rekken, kisten, kasten e.d. op de balkons plaatsen, die boven de balustrade van het balkon uitsteken (...)".
f. Bij beschikking van 7 mei 2010 heeft de kantonrechter een verzoek van [appellant] om besluit I nietig te verklaren of te vernietigen, afgewezen. De beschikking bevat de volgende overweging:
"[appellant] voert aan dat het besluit tot aanvulling van artikel 3 van het Huishoudelijk Reglement (HR) kort gezegd een aantasting vormt van het privé gebruik van het bij de woning behorende balkon, waartoe het Splitsings Reglement (SR) geen ruimte laat. [appellant] wordt in die stelling niet gevolgd."
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 mei 2010.
Op 7 september 2010 heeft hij dat hoger beroep ingetrokken.
g. Bij besluiten van de vergadering van de VVE van 26 maart 2012 zijn de jaarrekening 2011 en de begroting 2012 goedgekeurd (agendapunt 6, hierna: besluit II), is decharge verleend aan de administrateur (agendapunt 7, hierna: besluit III) en is het huishoudelijk reglement gewijzigd (agendapunt 12, hierna: besluit IV), waardoor het, voor zover thans van belang, als volgt is komen te luiden:
"Artikel 3. Uiterlijk aanzien van het gebouw
De gebruikers van de flats zijn verplicht het uiterlijk aanzien van het gebouw in goede staat te houden. Ontsiering van het gebouw kan niet worden toegestaan. In verband hiermede gelden de volgende bepalingen:
(...)
f. kasten, kisten e.d. die op de balkons worden geplaatst, los of vast, mogen niet hoger zijn dan de balkonrailing en niet breder dan de tussenschotten. Kasten, kisten e.d. mogen vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn.
Artikel 4. Duplicaat-sleutel appartement
Elke eigenaar heeft de mogelijkheid om een duplicaatsleutel van zijn of haar appartement af te geven aan de commissie van onderhoud. (...) De commissie van onderhoud dient de sleutels als een goed huisvader te beheren. (...)
Artikel 7. Huisdieren
(...) Huisdieren die door geluid en/of gedrag hinder opleveren voor de medebewoners van het flatgebouw moeten na besluit van de Algemene Ledenvergadering binnen een maand na het desbetreffende besluit verwijderd zijn. (...)
Artikel 9. Tekenbevoegdheid
De financiële commissie kan ten behoeve van noodzakelijke betalingen per opname een bedrag van maximaal € 500,00 opnemen. Voor grotere bedragen is medeondertekening van een van de bestuursleden vereist.
Artikel 10. Servicekosten
De bijdragen in de exploitatiekosten dient in maandelijkse termijnen bij vooruitbetaling te worden voldaan. Deze termijnen vervallen op de eerste van elke maand. De eigenaren zijn verplicht binnen 7 dagen na het vervallen van de betalingstermijn de gelden over te maken op reknr [nr.] van de ABN-AMRO bank te Bussum ten name van "Vereniging van Eigenaren Flatgebouw "Vogelhof". Bij te late betaling zal een boete van 2 % per maand berekend worden.
Artikel 12. Parkeren
De parkeerruimte achter de flat is uitsluitend bestemd voor de bewoners. Eigenaren en gebruikers van een garage wordt dringend verzocht hun auto's in ieder geval 's avonds en 's nachts daarin te stallen. Het is verboden voertuigen op het bij het flatgebouw behorende terrein te parkeren, anders dan op de aangegeven parkeerstroken (dus niet naast de garagemuren en andere met "niet parkeren" (NP) aangegeven plaatsen). Het is niet toegestaan caravans, vrachtwagens en aanhangwagens op het terrein te parkeren."
in zaak 200.105.524/01
2.4 De VVE heeft de kantonrechter, zakelijk weergegeven, verzocht haar te machtigen om de balkonkast op het balkon van [appellant] zelf te doen aanpassen aan het voorschrift van artikel 3 sub b, zoals bij besluit I in het huishoudelijk reglement is opgenomen.
De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.5 De kantonrechter heeft geoordeeld dat de beschikking van 7 mei 2010 onherroepelijk is geworden en dat daarom niet meer ter discussie staat dat besluit I niet in strijd is met het reglement van splitsing of met de redelijkheid en billijkheid. Voor zover de grieven I en II tegen dit oordeel zijn gericht, falen zij. Het betreffende oordeel in de beschikking van 7 mei 2010 heeft tussen partijen gezag van gewijsde. Dit brengt mee dat in het onderhavige geding ervan moet worden uitgegaan dat het reglement van splitsing ruimte laat voor het opnemen in het huishoudelijk reglement van een bepaling als artikel 3 sub b, zoals bij besluit I is gebeurd. Het brengt ook mee dat in dit geding ervan moet worden uitgegaan dat het niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat de VVE van de eigenaren verlangt dat zij ervan afzien voorwerpen op het balkon te plaatsen die boven de balustrade uitsteken.
2.6 Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het voorgaande niet zonder meer meebrengt dat het niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid kan zijn om in dit concrete geval te verlangen dat de balkonkast van [appellant] wordt aangepast aan de eisen van artikel 3 sub b van het huishoudelijk reglement, zoals hij bij de grieven I en II heeft aangevoerd. Hij heeft echter onvoldoende aangevoerd om dat verlangen in dit geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid te achten. Tegenover het op zichzelf reële belang van [appellant] om - kort gezegd - als appartementseigenaar en als eigenaar van de balkonkast gebruik te kunnen maken van de reeds geplaatste balkonkast en het balkon op de wijze die hem het beste bevalt, staat het belang van de VVE om het uiterlijk aanzien van het flatgebouw in een staat te houden of te brengen die de overgrote meerderheid van de leden wenselijk acht, dat wil zeggen in een staat waarbij geen voorwerpen boven de balustrade uitsteken. Dat is ook een reëel belang. Indien de balkonkast boven de balustrade uitsteekt, is deze zichtbaar vanaf de openbare weg en is de kast dus van invloed op het uiterlijk aanzien van het flatgebouw.
De VVE kon in redelijkheid tot het besluit komen dat laatstbedoeld belang zwaarder weegt. Dat geldt ook indien wordt meegewogen dat [appellant] de balkonkast al geplaatst had voordat artikel 3 sub b van het huishoudelijk reglement werd ingevoerd en dat de VVE geen compensatie heeft aangeboden aan [appellant]. Daarom is het in dit geval niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de VVE van [appellant] verlangt dat de balkonkast aldus wordt aangepast dat deze niet boven de balustrade uitsteekt.
2.7 Met de grieven I en II voert [appellant] verder nog aan dat artikel 3 sub b van het huishoudelijk reglement is vervallen door besluit IV. Op zichzelf is juist dat artikel 3 sub b van het huishoudelijk reglement is vervallen. Niettemin kan de VVE ook thans nog van [appellant] verlangen dat de balkonkast aldus wordt aangepast dat deze niet boven de balustrade uitsteekt, aangezien het thans ingevoerde artikel 3, aanhef en sub f (dat niet nietig of vernietigbaar is, zie hierna onder rov. 2.21 en 2.22), bepaalt dat de voorwerpen niet hoger mogen zijn dan de balkonrailing. Een verdergaande machtiging heeft de VVE in dit geding niet verzocht. Met name heeft de VVE geen machtiging verzocht om de balkonkast aldus aan te passen dat deze niet breder is dan de tussenschotten (ook al heeft een van de leden bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij meent dat de kast achter het "schotje" verscholen moet gaan).
Bij de mondelinge behandeling is tevens naar voren gekomen dat [appellant] de balkonkast inmiddels op zijn kant heeft geplaatst, zodat deze thans niet boven de balkonrailing uitsteekt. Dit doet het belang aan de verzochte machtiging niet ontvallen, nu [appellant] tevens heeft verklaard dat hij de balkonkast weer rechtop zal zetten, indien de machtiging in hoger beroep niet in stand blijft.
2.8 De grieven I en II missen doel.
2.9 Grief III is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De grief faalt. [appellant] heeft gesteld dat de VVE besluit I heeft genomen met geen ander doel dan om hem te benadelen vanwege het feit dat hij zich een kritisch lid van de VVE heeft betoond. Dat is echter niet aannemelijk. De VVE heeft immers het hiervoor omschreven reële belang bij het besluit: het belang om het uiterlijk aanzien van het flatgebouw in de door de VVE gewenste staat te houden of te brengen. De bevoegdheid om een besluit als het onderhavige te nemen is mede gegeven om een dergelijk belang te dienen. Daarom kan niet worden aangenomen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.
2.10 Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de overige grieven.
in zaak 200.114.858/01
2.11 [appellant] heeft de kantonrechter, zakelijk weergegeven, verzocht de besluiten II, III en IV nietig te verklaren of te vernietigen. De kantonrechter heeft [appellant]
niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek met betrekking tot art. 3, aanhef en sub f van het huishoudelijk reglement, art. 7 van het huishoudelijk reglement nietig verklaard en de overige verzoeken afgewezen. Het hoger beroep is erop gericht dat de verzoeken van [appellant] alsnog geheel worden toegewezen.
2.12 Grief I is gericht tegen de afwijzing van de verzoeken met betrekking tot de besluiten II (goedkeuring van de jaarrekening 2011 en de begroting 2012) en III (dechargeverlening aan de administrateur).
2.13 [appellant] heeft betoogd dat over deze besluiten schriftelijk gestemd had moeten worden op grond van artikel 25 van het reglement van splitsing. De kantonrechter heeft dat betoog verworpen op de grond dat artikel 25 geen schriftelijke stemming vereist. Hiertegen heeft [appellant] in grief I aangevoerd dat de leden voorafgaande aan de vergadering een stembriefje ontvangen en dat in artikel 25 sprake is van blanco stemmen. Dit betoog faalt. [appellant] heeft niet gesteld dat de ontvangst van een stembriefje is voorgeschreven en geen bepaling genoemd waarin dat voorschrift zou zijn opgenomen. Het hof heeft dit voorschrift ook niet ambtshalve aangetroffen. Blanco stemmen kunnen ook bij een stemming door handopsteken worden uitgebracht, namelijk door noch bij de vraag "Wie is vóór?", noch bij de vraag "Wie is tegen?" de hand op te steken. Ook overigens verzet geen rechtsregel zich ertegen dat besluiten als de besluiten II en III worden genomen door middel van stemming door handopsteken.
2.14 [appellant] heeft voorts betoogd dat voor de in de jaarrekening opgenomen uitgavenpost van € 17.920,00 voor advocaatkosten niet de goedkeuring van de vergadering is verkregen die artikel 26 en 27 van het reglement van splitsing vereisen. De kantonrechter heeft het betoog verworpen op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellant] een beroep doet op die bepalingen van het reglement van splitsing.
2.15 Indien het besluit van de VVE om een uitgave te doen van € 17.920,00 voor advocaatkosten, niet rechtsgeldig is, brengt dat niet mee dat een jaarrekening waarin die uitgave is opgenomen niet rechtsgeldig kan worden goedgekeurd. Daarop stuit het betoog van [appellant] reeds af. Bovendien verenigt het hof zich met het oordeel van de kantonrechter dat de omstandigheid dat [appellant] het enige lid is dat tegen deze uitgave bezwaar heeft gemaakt, terwijl het kosten van rechtsbijstand in procedures tussen de VVE en [appellant] betreft, meebrengt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellant] in dit verband een beroep doet op artikel 26 en 27 van het reglement van splitsing. Hierbij is van belang dat weliswaar niet uitdrukkelijk aan de leden van de VVE of aan de vergadering de vraag is voorgelegd of zij akkoord gaan/gaat met het doen van de uitgave, maar dat wel de jaarrekening ter goedkeuring aan de vergadering is voorgelegd waarin de uitgave staat vermeld. De omstandigheid dat het [appellant] vrij staat om te procederen en daarbij binnen ruime grenzen zijn processtrategie te bepalen, doet er niet aan af dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij op de hier besproken wijze tracht tegen te gaan dat de VVE advocaatkosten maakt ten behoeve van haar procesvoering in de procedures tegen [appellant]. Ook daarop stuit het betoog van [appellant] af.
2.16 Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over art. 3:13 BW en art. 3:303 BW kan onbesproken blijven, aangezien de kantonrechter die wetsbepalingen niet aan zijn beslissingen ten grondslag heeft gelegd en het hof dat ook niet doet.
2.17 Indien het besluit van de VVE om een uitgave te doen van € 17.920,00 voor advocaatkosten, niet rechtsgeldig is, brengt dat niet mee dat aan de administrateur die de jaarrekening heeft opgesteld waarin die uitgave is opgenomen, niet rechtsgeldig decharge (ontslag van aansprakelijkheid jegens de VVE) kan worden verleend. Indien het besluit om die uitgave te doen, niet rechtsgeldig is, maakt de enkele omstandigheid dat de administrateur die uitgave in de jaarrekening heeft opgenomen nog niet dat hij is tekortgeschoten in een behoorlijke taakvervulling. Indien hij daarin wel zou zijn tekortgeschoten, maakt die omstandigheid nog niet dat hem niet rechtsgeldig decharge kan worden verleend.
2.18 Er is dus geen reden om aan te nemen dat de besluiten II en III nietig of vernietigbaar zijn, zodat grief I faalt.
2.19 Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek met betrekking tot art. 3, aanhef en sub f van het huishoudelijk reglement. Aan dit oordeel heeft de kantonrechter het gezag van gewijsde van de beschikking van 7 mei 2010 ten grondslag gelegd.
2.20 De omstandigheid dat het bij het besluit van 23 november 2009 ging om een aanvulling op het huishoudelijk reglement en bij het besluit van 26 maart 2012 om een modernisering van het huishoudelijk reglement, staat er niet aan in de weg dat het gezag van gewijsde van de beschikking van 7 mei 2010 beperkingen oplegt aan wat nog in dit geding beoordeeld kan worden. Tussen een aanvulling en een modernisering bestaat in dit verband geen juridisch relevant verschil.
2.21 Art. 3, aanhef en sub f van het huishoudelijk reglement van 26 maart 2012, voor zover inhoudende dat op de balkons geplaatste voorwerpen niet hoger mogen zijn dan de balkonrailing, komt inhoudelijk overeen met art. 3 sub b van het huishoudelijk reglement van 23 november 2009, voor zover inhoudende dat op de balkons geplaatste voorwerpen niet boven de balustrade van het balkon mogen uitsteken. De bezwaren die [appellant] tegen dat gedeelte van art. 3, aanhef en sub f van het huishoudelijk reglement heeft, stuiten daarom af op het gezag van gewijsde van de beschikking van 7 mei 2010.
2.22 Voor zover art. 3, aanhef en sub f van het huishoudelijk reglement van
26 maart 2012 inhoudt dat op de balkons geplaatste voorwerpen niet breder mogen zijn dan de tussenschotten, geldt het volgende. Deze bepaling beperkt [appellant] verder in zijn mogelijkheden om gebruik te maken van de balkonkast en het balkon op de wijze die hem het beste bevalt, terwijl de invloed op het uiterlijk aanzien van het flatgebouw geringer is (maar, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, niet afwezig). Bij de belangenafweging is het belang van [appellant] in die zin dus wat groter en dat van de VVE wat kleiner. Niettemin kon de VVE ook wat dit gedeelte van de bepaling betreft in redelijkheid tot het besluit komen dat het belang van het uiterlijk aanzien van het flatgebouw zwaarder weegt. Daarom is het besluit om dit in het huishoudelijk reglement op te nemen niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De overige argumenten die [appellant] tegen dit gedeelte van de bepaling heeft aangevoerd, komen overeen met de argumenten die hij ook al had aangevoerd tegen art. 3 sub b van het huishoudelijk reglement van 23 november 2009, zodat die argumenten afstuiten op het gezag van gewijsde van de beschikking van 7 mei 2010.
2.23 De bezwaren die [appellant] heeft tegen de overige onderdelen van art. 3 van het huishoudelijk reglement van 26 maart 2012 heeft hij onvoldoende toegelicht, zodat die worden verworpen.
2.24 Grief II faalt.
2.25 Grief III is gericht tegen de verwerping van de kantonrechter van het standpunt van [appellant] dat besluit IV betreffende de artikelen 4 en 9 van het huishoudelijk reglement nietig of vernietigbaar is, omdat daarin een commissie van onderhoud en een financiële commissie in het leven zijn geroepen.
2.26 Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat in een vereniging van eigenaren bij huishoudelijk reglement commissies in het leven worden geroepen en aan die commissies werkzaamheden en taken worden opgedragen. Dergelijke commissies zijn geen organen van de vereniging van eigenaren in de zin van de wet en het splitsingsreglement, en zij laten de uit de wet en het splitsingsreglement voortvloeiende taken en verantwoordelijkheden van die organen onverlet.
2.27 Art. 4 van het huishoudelijk reglement, betreffende het beheer van duplicaatsleutels, is dus niet in strijd met de wet of met enige bepaling van het splitsingsreglement.
2.28 Art. 9 van het huishoudelijk reglement, betreffende de tekenbevoegdheid voor opnamen van maximaal € 500,00, laat onverlet dat besluiten met betrekking tot uitgaven overeenkomstig art. 26 en 27 van het reglement van splitsing dienen te worden genomen. Als dat in de praktijk niet gebeurt, maakt dat art. 9 van het huishoudelijk reglement nog niet nietig of vernietigbaar. Art. 9 van het huishoudelijk reglement laat ook onverlet dat de administrateur de verantwoordelijkheden heeft die uit art. 34 van het reglement van splitsing voor hem voortvloeien. De administrateur kan dus erop worden aangesproken als bij het gebruik van de tekenbevoegdheid door de financiële commissie fouten worden gemaakt van zodanige omvang dat sprake is van onzorgvuldig beheer van de kasmiddelen van de VVE. Als dergelijke fouten worden gemaakt, maakt ook dat art. 9 van het huishoudelijk reglement niet nietig of vernietigbaar.
2.29 De grief faalt.
2.30 Grief IV is gericht tegen de verwerping van de kantonrechter van het standpunt van [appellant] dat besluit IV betreffende artikel 10 van het huishoudelijk reglement (servicekosten) nietig of vernietigbaar is. Anders dan [appellant], heeft de kantonrechter die bepaling niet in strijd met artikel 17 van het reglement van splitsing geacht.
2.31 Artikel 10 van het huishoudelijk reglement is in zoverre in strijd met artikel 17 van het reglement van splitsing, dat eerstgenoemde bepaling uitgaat van een betalingstermijn van zeven dagen en laatstgenoemde bepaling van een betalingstermijn van veertien dagen, hetgeen verschil maakt voor de ingangsdatum van de verbeurte van een boete. In zoverre is het besluit tot invoering van dit gedeelte van artikel 10 van het huishoudelijk reglement nietig en slaagt de grief.
Voor het overige verenigt het hof zich met het oordeel van de kantonrechter dat artikel 10 van het huishoudelijk reglement niet in strijd is met artikel 17 van het reglement van splitsing, maar slechts kan worden gezien als een wijze van uitvoering van artikel 17 van het reglement van splitsing.
2.32 [appellant] heeft aangevoerd dat artikel 10 van het huishoudelijk reglement ook in strijd is met artikel 15 van het reglement van splitsing, maar zonder toelichting, die ontbreekt, valt dit niet in te zien.
2.33 Artikel 5:112 lid 1 BW verzet zich er niet tegen dat de onderwerpen waarover het reglement van splitsing een (voldoende uitgewerkte) regeling moet inhouden, (nog) nader geregeld worden in een huishoudelijk reglement, zij het dat deze nadere regeling niet in strijd mag komen met het reglement van splitsing.
2.34 Grief IV slaagt gedeeltelijk.
2.35 Grief V is gericht tegen de verwerping van de kantonrechter van het standpunt van [appellant] dat besluit IV betreffende art. 12 van het huishoudelijk reglement (parkeren) nietig of vernietigbaar is. [appellant] klaagt dat de kantonrechter eraan is voorbijgegaan dat de parkeerruimte en de garages geen onderdeel zijn van het gebouw.
2.36 Blijkens art. 5:106 lid 1 BW heeft een splitsing in appartementsrechten niet slechts betrekking op een gebouw, maar op een gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond. [appellant] heeft ook niet (voldoende duidelijk) betwist dat het parkeerterrein deel uitmaakt van de gemeenschap die bij de akte van splitsing is ontstaan, zoals de kantonrechter heeft overwogen. Het huishoudelijk reglement kan daarom rechtsgeldig bepalingen bevatten over het gebruik van het parkeerterrein. In het midden kan blijven of het huishoudelijk reglement ook bepalingen kan bevatten over het gebruik van de garages, want dienaangaande bevat art. 12 van het huishoudelijk reglement niet meer dan een dringend verzoek, hetgeen geen verplichtingen in het leven roept.
2.37 Grief VI kan bij gebrek aan zelfstandig belang onbesproken blijven.
in beide zaken
2.38 De grieven tegen de beschikking van 18 januari 2012 falen. Deze beschikking dient te worden bekrachtigd. De beschikking van 10 september 2012 is niet aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover deze het dictum inhoudt dat de kantonrechter artikel 7 van het huishoudelijk reglement nietig verklaart. Over dat dictum zal het dictum van de onderhavige beschikking van het hof dus geen oordeel inhouden. Het hof zal alsnog verklaren dat het besluit van 26 maart 2012 nietig is, voor zover daarbij is besloten dat artikel 10 van het huishoudelijk reglement aldus wordt gewijzigd dat de betalingstermijn zeven dagen is in plaats van veertien dagen. In verband daarmee zal de beschikking van 10 september 2012 gedeeltelijk worden vernietigd. Voor het overige zal die beschikking worden bekrachtigd. [appellant] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide hoger beroepen, waarbij het hof er rekening mee houdt dat een gezamenlijke mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgehad.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 18 januari 2012;
vernietigt de bestreden beschikking van 10 september 2012 voor zover daarbij niet is verklaard dat het besluit van 26 maart 2012 in zoverre nietig is dat daarbij is besloten dat artikel 10 van het huishoudelijk reglement aldus wordt gewijzigd dat de betalingstermijn zeven dagen is in plaats van veertien dagen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het besluit van 26 maart 2012 nietig, voor zover daarbij is besloten dat artikel 10 van het huishoudelijk reglement aldus wordt gewijzigd dat de betalingstermijn zeven dagen is in plaats van veertien dagen;
bekrachtigt de bestreden beschikking van 10 september 2012 voor het overige, met dien verstande dat de nietigverklaring van artikel 7 van het huishoudelijk reglement niet aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van beide gedingen in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de VVE gevallen in de zaak 200.105.524/01 op € 666,00 aan verschotten en € 1.341,00 voor salaris van de advocaat en in de zaak 200.114.858/01 eveneens op € 666,00 aan verschotten en € 1.341,00 voor salaris van de advocaat;
verklaart deze beschikking, voorzover deze de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, W.J. Noordhuizen en
M.W.E. Koopmann en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op
19 maart 2013.