arrest
___________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.090.216/01
kenmerk rechtbank Amsterdam: CV 10-29104
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 februari 2013
[ APPELLANT ],
wonend te Amsterdam,
APPELLANT,
advocaat: mr. L.Chr. Kranendonk te Amsterdam,
de stichting WOONSTICHTING LIEVEN DE KEY,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E. van der Hoeden te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ appellant ] en Lieven de Key genoemd.
[ appellant ] is bij dagvaarding van 29 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 30 mei 2011, gewezen tussen Lieven de Key als eiseres en [ appellant ] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[ appellant ] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog Lieven de Key haar vorderingen zal ontzeggen, met beslissing over de proceskosten.
Lieven de Key heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.10, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1 Bij schriftelijke huurovereenkomst van 5 juli 2006 huurt [ appellant ] van Lieven de Key de woning aan de [ adres ] te [ woonplaats ]. De huur bedraagt vanaf 1 juli 2010 € 427,87 per maand.
3.1.2 In de huurovereenkomst is opgenomen dat de huurder de woning daadwerkelijk, behoorlijk, overeenkomstig de bestemming en zelf als hoofdverblijf dient te gebruiken en dat het in gebruik geven aan een derde, dan wel onderverhuren zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Key niet is toegestaan.
3.1.3 In oktober 2008 is [ appellant ] naar Pakistan vertrokken.
3.1.4 Sedert februari 2009 heeft Lieven de Key getracht contact te krijgen met [ appellant ] maar zij is daarin niet geslaagd.
3.1.5 In april 2009 heeft een neef van [ appellant ], genaamd [B], bij de balie van Lieven de Key meegedeeld dat [ appellant ] in Pakistan is.
3.1.6 Op 14 juli 2009 tijdens een huisbezoek van Lieven de Key worden in de woning [ X ] en [ Y ]aangetroffen. In de woning staan ongeveer 50 kartonnen dozen.
3.1.7 Op 16 november 2009 heeft [ appellant ] telefonisch contact met Lieven de Key opgenomen en meegedeeld in Pakistan te zijn.
3.1.8 Bij faxbrief van 28 januari 2010 heeft [ appellant ] aan Lieven de Key meegedeeld dat verlenging van zijn verblijf in Pakistan voor minimaal twee maanden nodig is en dat [ X ] wordt gemachtigd om zaken met betrekking tot de woning voor hem te behartigen.
3.1.9 Bij brief van 18 juni 2010 heeft Lieven de Key [ appellant ] verzocht de huur op te zeggen omdat [ appellant ] de woning al lange tijd niet heeft bewoond en aan derden in gebruik heeft gegeven. Hierop heeft [ appellant ] niet gereageerd.
3.1.10 Op 19 november 2010 heeft [ appellant ] aangifte gedaan van diefstal van een portemonnee uit zijn woning in de periode 15 oktober 2010 tot en met 22 oktober 2010.
3.2. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen per 31 juli 2011 ontbonden op grond van, samengevat, het niet door [ appellant ] gebruiken van de woning als hoofdverblijf en [ appellant ] veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot ontruiming van de woning en betaling van de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering komt [ appellant ] met zijn grieven op. In afwachting van de beslissing in beroep is Lieven de Key niet tot ontruiming overgegaan.
3.3. Met zijn grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, maakt [ appellant ] bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter dat hij, [ appellant ], op geen enkele wijze nader heeft toegelicht dat hij niet in staat was om (vanuit Pakistan) terug te reizen naar Nederland en tijdens zijn afwezigheid aan Lieven de Key nimmer openheid van zaken heeft gegeven en slechts wisselende verklaringen heeft verstrekt.
3.3.1 Ter toelichting voert [ appellant ] aan dat zijn gemachtigde in de procedure in eerste aanleg heeft moeten afgaan op de uitlatingen van [ Y ] die volgens [ appellant ] onwaarheid heeft gesproken en hem voor een grote som geld heeft benadeeld. Volgens [ appellant ] werd hij, zoals [B] aan Lieven de Key heeft verteld, tijdens zijn vakantie in Pakistan geconfronteerd met een diefstal en kon hij gelet op zijn gezondheidstoestand niet op korte termijn naar Nederland terugkeren. Het is juist dat hij geruime tijd niet in de woning heeft verbleven maar dit is te wijten aan omstandigheden die hem niet zijn aan te rekenen, aldus [ appellant ]. Hij verwijst daartoe naar de door hem in beroep overgelegde verklaring van Dr. S. Mumtaz (Productie 1) alsmede naar een vijftal andere verklaringen (Producties 3 tot en met 7) en stukken (Producties A tot en met C).
3.3.2 Het hof stelt voorop dat [ appellant ] geen grief heeft gericht tegen r.o. 4 van het bestreden vonnis waarin de kantonrechter overweegt dat [ appellant ] in ieder geval gedurende 1,5 jaar niet in de woning woonachtig is geweest. Onderzocht dient derhalve te worden of [ appellant ] voor zijn verblijf in Pakistan gedurende een zo lange periode een voldoende rechtvaardigingsgrond kan aanvoeren. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.3.3 De stelling van [ appellant ] dat zijn gemachtigde in de procedure in eerste aanleg heeft moeten afgaan op de uitlatingen van [Y] snijdt geen hout. In de conclusie van antwoord, het eerste processtuk van [ appellant ], dat op 18 oktober 2010 bij de rechtbank is ingediend, staat in alinea 14 vermeld: “[ appellant ] is inmiddels in Nederland teruggekeerd en hoopt zijn pensioen op zijn laatste dagen te slijten op het adres waar hij nu woonachtig is en reeds sedert 2006 van De Key huurt”. Nu [ appellant ] volgens zijn eigen stelling (in ieder geval) in oktober 2010 weer in Nederland was teruggekeerd en voorts in zijn aangifte van 19 november 2010 heeft verklaard dat hij [Y] “enige maanden geleden” was tegengekomen en op 12 oktober 2010 in diens bijzijn geld had gepind, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom de gemachtigde van [ appellant ] op dat moment niet met [ appellant ] overleg heeft kunnen plegen over de reden van diens langdurige verblijf in Pakistan en was aangewezen op verklaringen en uitlatingen van derden.
3.3.4 De door [ appellant ] opgevoerde redenen voor zijn langdurige verblijf in Pakistan - diefstal van € 16.000,--, de weersomstandigheden aldaar, zijn zwakke gezondheidstoestand - zijn ook in hoger beroep niet eenduidig en bieden zowel afzonderlijk als tezamen onvoldoende steun voor [ appellant ]’s stelling dat hij niet in staat was eerder dan na 1,5 jaar naar Nederland terug te vliegen. Voor de eerst in beroep door [ appellant ] betrokken stelling dat hem was afgeraden de vliegreis aan te gaan vanwege zijn zwakke gezondheid valt geen onderbouwing te vinden in de eerdergenoemde verklaring van Mumtaz, die vermeldt: “His heart, however, was well compensated”. Evenmin blijkt uit het Echocardiografie Rapport van VU medisch centrum (Productie B) van enig beletsel voor [ appellant ] om te vliegen, nog daargelaten dat [ appellant ] op enig moment in 2010 naar Nederland is teruggevlogen terwijl niet is gesteld of gebleken dat zich daarbij gezondheidsproblemen hebben voorgedaan.
3.3.5 De overige in beroep overgelegde verklaringen en stukken brengen het hof evenmin tot een ander oordeel. Afgezien van het feit dat [ appellant ] verzuimt toe te lichten welke stukken en/of passages relevant zijn voor de door hem betrokken stellingen, wordt in geen van deze stukken een verklaring gegeven voor het feit dat [ appellant ] niet in staat was eerder dan na 1,5 jaar naar Nederland terug te reizen.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat [ appellant ] ook in beroep geen toereikende verklaring heeft gegeven waarom hij in strijd met zijn verplichting uit de huurovereenkomst de woning gedurende anderhalf jaar niet als hoofdverblijf heeft gebruikt. Derhalve heeft de kantonrechter op goede gronden overwogen dat een zo langdurig en voortdurend niet gebruiken van de woning als hoofdverblijf een ernstige tekortkoming oplevert die de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. De grieven falen.
3.5 Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [ appellant ] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het door [ appellant ] gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat dit niet is gebaseerd op voldoende geconcretiseerde stellingen die, indien al bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [ appellant ] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Lieven de Key begroot op € 649,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, J.C.W. Rang en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2013.