ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.110.614-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van bestreden beschikking inzake afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van de vrouw om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een beschikking van de rechtbank Amsterdam te schorsen. De vrouw had op 26 juli 2012 een verzoekschrift ingediend om de werking van de beschikking van de rechtbank, genomen op 11 juli 2012, te schorsen totdat het hof op haar hoger beroep zou beslissen. De rechtbank had in haar beschikking geoordeeld dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding zou plaatsvinden op basis van een eerder vastgesteld uitgangspunt, waartegen de vrouw bezwaar had gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 1994 waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, met uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap, en dat hun huwelijk op 2 juni 2008 was ontbonden. De peildatum voor de verrekening was vastgesteld op 1 juli 2006. Het hof oordeelde dat de rechtbank onterecht had aangenomen dat er een gemeenschappelijke partijbedoeling was, zonder dat dit voldoende was onderbouwd. Het hof concludeerde dat er sprake was van een kennelijke misslag in de beschikkingen van de rechtbank en schorste de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van 11 juli 2012 totdat het hof definitief zou beslissen op het hoger beroep van de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 februari 2013
Zaaknummer: 200.110.614/02
Zaaknummer eerste aanleg: 366894 / FA RK 07-2431 (EV / HH)
[…],
wonende te […],
verzoekster,
advocaat: mr. F. van der Meij te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
verweerder,
advocaat: mr. H. van Schuppen te Amsterdam.
1. Het verzoek
1.1. Verzoekster en verweerder worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 26 juli 2012, verzocht de schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2012, genomen met kenmerk 366894/FA RK 07-2431 (EV/HH) totdat het hof op het door haar ingestelde hoger beroep heeft beslist.
1.3. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 20 februari 2013 tegelijk met het door de vrouw ingestelde hoger beroep tegen de onder 1.2 genoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam.
1.4. Ter terechtzitting zijn partijen verschenen, beiden bijgestaan door hun advocaten.
2. De feiten
Partijen zijn [in] 1994 gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap. Voorts is in de huwelijkse voorwaarden een zogenaamd Amsterdams Verrekenbeding opgenomen. Hun huwelijk is op 2 juni 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 oktober 2007 in de registers van de burgerlijke stand. De peildatum voor de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden is door de rechtbank vastgesteld op 1 juli 2006.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1. De rechtbank heeft in de in deze zaak gewezen tussenbeschikking van 23 maart 2011 onder 3 overwogen dat ter zitting van 27 oktober 2010 is gebleken dat partijen het er in beginsel over eens zijn dat (de waarde van) alle bestanddelen die aan hen afzonderlijk dan wel gezamenlijk toebehoorden ten tijde van de peildatum tussen hen zullen worden verdeeld als waren zij gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Nadat de vrouw bezwaar maakte tegen deze overweging, heeft de rechtbank in de beschikking van 11 juli 2012 overwogen dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding zal plaatsvinden op basis van het hiervoor omschreven uitgangspunt, omdat hetgeen de vrouw in haar bezwaar heeft gesteld naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is om terug te komen op het vermelde in de beschikking van 23 maart 2011. De vrouw stelt in haar verzoek dat het door de rechtbank gestelde onjuist is. Zij betwist dat tijdens de zitting van 27 oktober 2010 een afspraak is gemaakt met de door de rechtbank tot uitgangspunt genomen strekking. Zij wijst er op dat ook geen proces-verbaal van die zitting is opgemaakt. In het door haar ingestelde hoger beroep tegen voornoemde beschikkingen heeft de vrouw dan ook een grief gericht tegen het door de rechtbank in aanmerking genomen uitgangspunt als omschreven in de eerste zin van deze overweging.
3.2. Het hof overweegt als volgt. De vrouw betwist de door de rechtbank tot uitgangspunt genomen gemeenschappelijke partijbedoeling. Wat daarvan zij, volgens vaste rechtspraak dient een tussen ex-echtgenoten gesloten overeenkomst waarbij zij de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen hen als echtgenoten hebben bestaan regelen in afwijking van wat tussen hen zonder die overeenkomst zou gelden, te worden aangemerkt als huwelijkse voorwaarde in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW). Huwelijkse voorwaarden dienen zowel voor als tijdens het huwelijk op straffe van nietigheid bij notariële akte te worden aangegaan of gewijzigd. Daarnaast kunnen partijen bij echtscheidingsconvenant een van hun huwelijkse voorwaarden afwijkende regeling overeenkomen. In het onderhavige geval is noch sprake van een notariële akte waarbij partijen hun huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk hebben gewijzigd, noch van een echtscheidingsconvenant waarin van de huwelijkse voorwaarden afwijkende afspraken zijn vastgelegd. Onvoldoende is de enkele constatering van de rechter in eerste aanleg dat “ter zitting van 27 oktober 2010 is gebleken dat partijen het er in beginsel over eens zijn” op deze – van de huwelijkse voorwaarden afwijkende wijze – af te rekenen. De rechtbank had derhalve, gelet op het bezwaar van de vrouw na de beschikking van 23 maart 2011, niet zonder meer van een van hun huwelijkse voorwaarden afwijkende partijbedoeling mogen uitgaan. Aannemelijk is dat er sprake is van een kennelijke misslag in de beschikkingen waarvan beroep, omdat de maatstaf die de rechtbank heeft toegepast, onjuist is. Om die reden zal het hof de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van 11 juli 2012 schorsen tot het hof op het door de vrouw ingestelde hoger beroep heeft beslist.
4. Beslissing
Het hof:
schorst de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2012 met kenmerk 366894/FA RK 07-2431 totdat het hof op het door de vrouw tegen deze beschikking ingestelde hoger beroep definitief zal hebben beslist.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, mr. C.G. Kleene-Eijk en mr. W.J. van den Bergh in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.