ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5384

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.108.528-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van partneralimentatie afgewezen wegens gebrek aan bewijs van inkomensterugval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vrouw tot verlenging van de partneralimentatie. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek tot verlenging van de alimentatie was afgewezen. De vrouw stelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een verlenging rechtvaardigden, waaronder een hartritmestoornis en zorg voor haar broer. De man, daarentegen, betwistte de stellingen van de vrouw en stelde dat zij niet had aangetoond dat er sprake was van een ingrijpende inkomensterugval na de beëindiging van de alimentatie.

Het hof overwoog dat de wetgever als uitgangspunt heeft gesteld dat de verplichting tot levensonderhoud na twaalf jaar eindigt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging rechtvaardigen. De bewijslast voor deze bijzondere omstandigheden ligt bij de alimentatiegerechtigde, in dit geval de vrouw. Het hof concludeerde dat de vrouw niet voldoende bewijs had geleverd van haar financiële situatie en dat zij geen relevante documenten had overgelegd om haar stellingen te onderbouwen. Hierdoor was het voor het hof niet mogelijk om vast te stellen of er sprake was van een ingrijpende inkomensterugval.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw afgewezen. De man werd niet veroordeeld in de proceskosten, aangezien het hof deze kosten op de gebruikelijke wijze compenseerde. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijs in alimentatiezaken en de rol van de alimentatiegerechtigde in het aantonen van bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht, team III familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 januari 2013
Zaaknummer: 200.108.528/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 485883 FA RK 11-2433 (FH/MD)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B.W.M. Zegers te Volendam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen,
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 19 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 maart 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 485883 FA RK 11-2433 (FH/MD).
1.3. De man heeft op 2 augustus 2012 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 14 september 2012 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5. De man heeft op 7 november 2012 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 21 november 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
1.8. De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1971 gehuwd. Hun huwelijk is op 22 december 1998 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 oktober 1998 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn drie inmiddels meerderjarige kinderen geboren.
Bij beschikking van 14 februari 2011 van de rechtbank Amsterdam is een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald van fl. 550,- per maand met ingang van 22 december 1998.
Bij beschikking van 29 augustus 2002 van dit hof is bepaald dat de man over de periode van 22 december 1998 tot 1 januari 2001 een bedrag van fl. 825,- per maand dient te betalen, over de periode van 1 januari 2001 tot 1 januari 2002 een bedrag van fl 900,- per maand en met ingang van 1 januari 2002 € 640,- per maand.
2.3. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1951. Zij woont samen met haar broer.
Zij is eigenaar van een woning in [a] en voor 50% eigenaar van een woning in Frankrijk.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw te bepalen dat de wettelijke termijn van twaalf jaren zoals bedoeld in artikel 1:157 lid 4 en 5 BW wordt verlengd van 22 december 2010 tot het moment dat de vrouw 65 jaar wordt, afgewezen. Daarnaast is het verzoek van de man de vrouw in de proceskosten te veroordelen afgewezen.
3.2. De vrouw verzoekt in principaal appel, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De man verzoekt in principaal appel het hoger beroep van de vrouw af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt hij de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover het verzoek van de vrouw is afgewezen en met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
3.4. De vrouw verzoekt het verzoek van de man in incidenteel appel af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is het verzoek van de vrouw tot verlenging van de partneralimentatie op grond van artikel 1: 157 lid 5 Burgerlijk Wetboek. De vrouw stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot verlenging van de alimentatie heeft afgewezen en voert hiertoe aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan dient te worden afgeweken van de hoofdregel dat de alimentatietermijn na 12 jaar eindigt.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist en stelt in incidenteel appel dat de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond dat aan haar zijde sprake is van een ingrijpende inkomensterugval na beëindiging van de alimentatie en dat alleen om deze reden al haar verzoek dient te worden afgewezen.
4.2. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is dat de verplichting van een ex-echtgenoot om te voorzien in het levensonderhoud van de andere ex-echtgenoot in beginsel definitief eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren. Indien de beëindiging van de onderhoudsbijdrage ten gevolge van het verstrijken van deze termijn van twaalf jaren van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd, kan de rechter ingevolge artikel 1:157 lid 5 BW op verzoek van de alimentatiegerechtigde een nieuwe termijn vaststellen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van voornoemde bijzondere omstandigheden ligt bij de alimentatiegerechtigde.
Het hof dient eerst de vraag te beantwoorden of beëindiging van de alimentatie voor de vrouw valt aan te merken als een een ingrijpende inkomensterugval.
Volgens de vrouw is dit het geval, zij stelt dat zij geen ander inkomen heeft dan de partneralimentatie. De man heeft dit, bij gebrek aan wetenschap, betwist.
Het hof stelt vast dat de vrouw geen relevante stukken met betrekking tot haar inkomen (en vermogen) heeft overgelegd, zoals belastingaangiften. De door de vrouw in eerste aanleg overgelegde financiële stukken betreffen voornamelijk (onvertaalde) Franse facturen en geven geen inzicht in haar inkomenspositie. Het had op de weg van de vrouw gelegen haar stelling dat beëindiging van de alimentatie ingrijpend is voldoende met stukken te onderbouwen, temeer nu het gebrek aan financiële informatie door de man in incidenteel appel expliciet aan de orde is gesteld.
Nu de vrouw geen inzicht in haar financiële situatie heeft gegeven, is het voor het hof niet mogelijk vast te stellen of er sprake is van een ingrijpende inkomensterugval, hetgeen voor rekening en risico van de vrouw komt. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het verzoek van de vrouw in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Ten overvloede overweegt het hof dat de vrouw evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verlenging van de partneralimentatie rechtvaardigen. De door haar gestelde hartritmestoornis en daaruit volgende arbeidsongeschiktheid is op geen enkele wijze onderbouwd. Ook de zorg voor haar broer valt niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die kan leiden tot verlenging van de partneralimentatie, nu de broer over inkomsten en vermogen beschikt en de vrouw niet heeft onderbouwd waaruit de zorg voor haar broer bestaat en waarom dit in de weg heeft gestaan aan het verrichten van arbeid, nog daargelaten dat de vrouw twaalf jaar de tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op het eindigen van de alimentatie.
4.3. Er is onvoldoende aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. R.G. Kemmers en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2013.