parketnummer: 23-001467-12
datum uitspraak: 15 februari 2013
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-710170-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 december 2012, 15 en 18 januari 2013, en 1 februari 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij
artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank ter terechtzitting van 20 februari 2012 toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 74.000,- euro op 27 oktober 2010 (zijtak 6.4 [zijtak]);
- een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,- euro op 30 november 2010 (wasserette [naam wasserette]);
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.830,- euro op 30 november 2010 (woning [verdachte]);
- een geldbedrag van (ongeveer) 35.000,- euro op 12 september 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588),
(heeft) verworven en/of voorhanden (heeft) gehad en/of (heeft) overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 1 subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) een of meerdere voorwerp(en), te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 74.000,- euro op 27 oktober 2010 (zijtak 6.4 [zijtak]);
- een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,- euro op 30 november 2010 (wasserette [naam wasserette]);
- een geldbedrag van (ongeveer) 7.830,- euro op 30 november 2010 (woning [verdachte]);
- een geldbedrag van (ongeveer) 35.000,- euro op 12 september 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van (een) derde(n) een of meerdere geldtransactie(s) uitgevoerd en/of is verdachte en/of zijn mededader(s) beroepsmatig en/of bedrijfsmatig werkzaam geweest bij de totstandkoming van een of meerdere geldtransactie(s);
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- (gewoonte)witwassen, althans schuldwitwassen, van een of meerdere voorwerp(en), te weten: het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen van een of meer geldbedrag(en) uit enig misdrijf afkomstig (artikelen 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 1 sub a jo artikel 3 lid 1 Wet inzake de Geldtransactiekantoren jo artikel 1 sub 2, 2 en 6 Wet op de economische delicten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beoordeling komt dan de rechtbank.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat (zo begrijpt het hof) de verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, behoudens het in de woning van de verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 7.830,00. Te dien aanzien acht de advocaat-generaal het primair ten laste gelegde (opzet)witwassen bewezen. Voorts heeft de advocaat-generaal vrijspraak voor het onder 2 ten laste gelegde gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte eveneens vrij te spreken van het witwassen van het geldbedrag van € 7.830,00.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 7.830,00 overweegt het hof daarbij als volgt. De verdachte wordt, zoals hierna zal blijken, weliswaar veroordeeld voor deelname aan de criminele organisatie die, door ondergronds bankieren, het witwassen van geldbedragen tot oogmerk had, maar mede gelet op de relatief beperkte omvang van het aangetroffen geldbedrag, kan niet zondermeer worden aangenomen dat dit (in voormelde zin, of anderszins) van misdrijf afkomstig is.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 3
hij in de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
(gewoonte)witwassen van voorwerpen, te weten:
het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen van geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig.
Hetgeen onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het hof acht bewezen dat de in de bewezenverklaring genoemde personen, zich centrerend rond de op de [adres wasserette] te Amsterdam gevestigde wasserette [naam wasserette], een organisatie vormden die stelselmatig grote contante geldbedragen aan derden verstrekte, en wel op een wijze die aansluit bij wat hawala- of ondergronds bankieren wordt genoemd. Dit betreft een systeem waarbij (hoofdzakelijk) contante geldbedragen in een bepaalde valuta bij een (buitenlandse) ‘bankier’ worden ingeleverd teneinde in een andere valuta door een andere ‘bankier’ (veelal in een ander land) aan de begunstigde te worden uitgekeerd. De inschuld die zodoende ontstaat bij de uitkerende bankier wordt (veelal) niet voldaan door fysiek transport van gelden, maar door onderlinge verrekening van geldtransacties tussen bankiers.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 5], leden van deze organisatie, waren beide vennoten van voornoemde wasserette en kunnen, tezamen met [medeverdachte 2], de schoonzoon van [medeverdachte 1], worden beschouwd als bestuurders van de organisatie. Met name deze personen hadden contact met Pakistaanse bankiers en stuurden geldkoeriers als [medeverdachte 3] aan. De verdachte en [medeverdachte 7] waren in de wasserette werkzaam. Zij hadden een ondergeschikte rol binnen de organisatie. De verdachte (wiens rol hierna nog nader zal worden geduid) hield in zijn woning administratie die zag op het ondergronds bankieren en [medeverdachte 7] had telefoons onder zich die daarbij gebruikt werden. Voorts heeft de verdachte hand- en spandiensten verricht voor de organisatie en is in de woning van [medeverdachte 7] een groot contant geldbedrag aangetroffen. [medeverdachte 4] is voormalig werknemer van de wasserette en kwam daar, volgens zijn eigen verklaring, vier tot vijf keer per week. Ook hij heeft een telefoon en administratie die verband hielden met het ondergronds bankieren in zijn woning gehouden. Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en de overige in de bewezenverklaring genoemde personen, gericht op het (gewoonte)witwassen van geldbedragen.
Het hof heeft hierbij het volgende in ogenschouw genomen.
Bij de stukken van het dossier bevindt zich de verklaring van [getuige 1] van 25 maart 2011 (zaakdossier 1A, rubriek 2, deel 1, p. 126-132). In deze verklaring geeft hij in de kern een omschrijving van wat hiervoor als ondergronds bankieren is beschreven. Hij verklaart voorts dat hij in 2010 meerdere malen bij de wasserette in de [adres wasserette], waarvan [medeverdachte 1] ‘chef’ was, is geweest met twee ondergrondse bankiers uit Pakistan, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Deze [betrokkene 1] en [betrokkene 2] spraken bij deze bezoeken met [medeverdachte 1] of, bij diens afwezigheid, met [medeverdachte 5]. Het doel van deze bezoeken was geld ‘dealen’, aldus [getuige 1] (p. 128, 129). Voorts houdt de verklaring van [getuige 1] in dat zogenoemde tokennummers in het hele (naar het hof begrijpt: ondergronds bankiers-) netwerk worden gebruikt als betalingsbewijs bij een geldtransactie. Deze tokennummers bestaan volgens [getuige 1] (meestal) uit de letter en de laatste vier cijfers, of het hele cijfer, van een ‘geldbriefje’ (p. 130, 131). Het hof begrijpt dat [getuige 1] hier doelt op het serienummer van een bankbiljet.
Voorts bevindt zich bij de stukken van het dossier de verklaring van [getuige 2] (zaaksdossier 5, proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer [nummer], p. 33-49). Deze [getuige 2] is naar aanleiding van het politie-onderzoek naar ondergronds bankieren aangehouden en verklaart omtrent door hem verrichte leveringen van geldbedragen tussen honderd- en honderdvijftigduizend euro, waarbij hij gebruik maakte van tokennummers. Uit het dossier blijkt weliswaar niet dat [getuige 2] (rechtstreeks) handelde ten dienste van de bewezenverklaarde organisatie, maar mede gelet op de verklaring van [getuige 1] dat tokennummers in het hele ondergronds bankiersnetwerk worden gebruikt, zal het hof zijn -hierna uiteengezette- verklaring bezigen ter duiding van de (algemene) werkwijze binnen het ondergronds bankieren. De verklaring van [getuige 2] houdt in dat hij in relatie tot het door hem in opdracht aan derden verstrekken van geld, (hoofdzakelijk) een sms-bericht ontving inhoudende een telefoonnummer, een bedrag en een nummer van een bankbiljet dat hij in ontvangst moest nemen van de ontvanger van het geld. Dit biljet gold als betalingsbewijs, aldus [getuige 2] (p. 40). Omtrent een aan [getuige 2] voorgehouden, door hem ontvangen sms-bericht, inhoudende: ‘[06-nummer] tnn N4904 amt 16800’, verklaart hij dat dit het telefoonnummer van de ontvanger van het geld betreft, een tokennummer en een bedrag (p. 48).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat door leden van de criminele organisatie, met name door [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], een flink aantal sms-berichten zijn gestuurd en/of ontvangen die door het hof worden aangemerkt als tokenberichten. Deze berichten komen niet (telkens) geheel overeen met het aan [getuige 2] voorgehouden bericht, in die zin dat niet telkens het te leveren bedrag is vermeld, maar de berichten vertonen niettemin gelijkenis. Hierbij merkt het hof op dat in de door de organisatie verstuurde berichten veelal niet slechts de laatste vier cijfers van het token-bankbiljet zijn vermeld maar (overeenkomstig de verklaring van [getuige 1]) het gehele serienummer. Uit de hierna te bespreken door de criminele organisatie verrichte geldtransactie op 8 november 2010, blijkt ook dat deze berichten door [medeverdachte 5] (lid van de organisatie) als ‘token’ worden aangeduid.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat door leden van de organisatie, en personen met wie zij in contact stonden, telefonisch getallen werden doorgegeven. Hoewel hoofdzakelijk tien- of honderdtallen worden genoemd, acht het hof bewezen dat hiermee, op verbloemde wijze, in de regel geldbedragen in euro’s die het tien- of duizendvoudige daarvan beliepen, werden bedoeld. Uit de hierna te bespreken transactie op 27 oktober 2010 blijkt reeds dat het genoemde getal 7400, in werkelijkheid € 74.000,00 euro betrof. In telefoonverkeer betrekking hebbend op een transactie op 19 november 2010 wordt het getal 112.500 genoemd, terwijl in een in de wasserette aangetroffen paarskleurig schrift, 11.250 is genoteerd. Uit een telefoongesprek tussen [medeverdachte 5] en een onbekend gebleven persoon met een Pakistaans telefoonnummer, aangaande een geldtransactie van tweemaal € 100.000 -welke transactie in voornoemd paars schrift naar voren komt als ‘200’- geeft de gebruiker van het Pakistaanse nummer te kennen dat hij 99940 heeft ontvangen en dat dit 60 te kort is. Kennelijk ter verduidelijking zegt deze persoon daarna “nee, 60 is te kort en niet 60.000”.
In het vooronderzoek is, mede uit tactisch oogpunt, niet naar aanleiding van ieder van door leden van de organisatie verstuurd tokenbericht door de politie ingegrepen, waardoor niet telkens contante geldbedragen zijn aangetroffen. Naar aanleiding van de hierna te bespreken transacties op 27 november 2010 en 8 november 2010 zijn wel grote contante geldbedragen aangetroffen. Dit aantreffen van grote geldbedragen, acht het hof mede redengevend voor zijn oordeel dat ook andere tokenberichten zien op transacties van grote geldbedragen, waarbij het hof ook in ogenschouw heeft genomen dat zowel in de wasserette, als onder verschillende leden van de organisatie grote contante geldbedragen zijn aangetroffen. Zo is in de wasserette een bedrag van € 50.000,00 aangetroffen, en zijn in de woningen van [medeverdachte 5] onderscheidenlijk [medeverdachte 7] geldbedragen van € 100.000,00 respectievelijk € 20.000,00 aangetroffen. In de woning van [medeverdachte 3] is een bedrag van € 94.900,00 aangetroffen.
Transactie op 27 oktober 2010
Ten aanzien van de transactie op 27 oktober 2010 maakt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen op. Nadat door ene [betrokkene 3], die zich kennelijk in Pakistan bevindt, aan [medeverdachte 2] te kennen is gegeven dat ‘7400 is ontvangen’, belt [medeverdachte 2] om 11.40 uur met [medeverdachte 5]. In dit gesprek zegt [medeverdachte 5] dat (ook) hij [betrokkene 3] heeft gesproken, waarop [medeverdachte 2] zegt dat [medeverdachte 5] ‘hem’ (kennelijk een derde) mag bellen en ‘dan mag het geven’. Om 12.25 uur belt [medeverdachte 5] met [medeverdachte 3] en zegt hem dat hij met ‘dat’ moet komen, waarop [medeverdachte 3] zegt dat het een half uur in beslag gaat nemen. Om 13.00 uur parkeert [medeverdachte 3] zijn auto voor de wasserette, en belt naar [medeverdachte 1] dat hij iemand naar buiten kan sturen. Hierop komt [medeverdachte 5] uit de wasserette en pakt een gevulde blauw/witte plastic tas van [medeverdachte 3] aan, welke tas hij de wasserette inbrengt. Om 13.26 uur verlaten twee mannen de wasserette met de blauw/wit tas. Om 14.08 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2], en zegt dat ‘7400 al is gegeven’. Eén van de personen die de wasserette met de tas verlaat krijgt een sleutel aangereikt van ene [betrokkene 4] en gaat vervolgens de woning aan de [adres] te Amsterdam binnen. Nadat ook [betrokkene 4] de woning heeft betreden, verlaat deze persoon de woning zonder tas. Vervolgens opent [betrokkene 4] de deur van de woning voor ene [betrokkene 5] en [betrokkene 6], en verlaat [betrokkene 4] de woning met een blauwe plastic Albert Heijn-tas. Nadat [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] een stukje zijn opgelopen, overhandigt [betrokkene 4] de tas aan [betrokkene 5], waarna [betrokkene 5] wegloopt. Na aanhouding van die [betrokkene 5] om 14.30 uur, wordt in die tas een contant geldbedrag van € 74.000,00 aangetroffen.
Het hof overweegt voorts als volgt. De numerieke gelijkenis tussen het door de betrokken personen genoemde getal 7400 en het later aangetroffen geldbedrag van € 74.000,00, en de context waarbinnen dit getal wordt genoemd brengt het hof tot het oordeel dat hiermee kennelijk gedoeld wordt op een geldbedrag van € 74.000,00. Immers wordt door [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3] opgedragen met dit geldbedrag naar de wasserette te komen, nadat duidelijk is dat 7400 (al dan niet elders) is ontvangen, en wordt medegedeeld dat 7400 is gegeven nadat de derden met de tas met dit bedrag de wasserette hebben verlaten.
Transactie op 8 november 2010
Omtrent de transactie op 8 november 2010 leidt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen af.
Op 6 november 2010 staat ene [betrokkene 7] in contact met iemand die geld in ontvangst moet nemen en een persoon die met het geld ‘buiten’ staat. De eerste persoon wenst kennelijk het geld niet aan te nemen, de oorzaak waarvan is gelegen in onjuiste nummers of ‘token’. [betrokkene 7] wendt zich, na van [medeverdachte 5] een onjuist token te hebben ontvangen, tot [medeverdachte 5] ter verkrijging van een ander (kennelijk, juist) token. Om 20.13 uur stuurt [medeverdachte 5] een sms-bericht naar [betrokkene 7], inhoudende: “Jk.35465546janu.[nummer]”.
Op 8 november 2010 wenst ene [betrokkene 8] over een nummer te beschikken, waarna door [betrokkene 7] voornoemde token naar [betrokkene 8] wordt gestuurd. Later vindt tweemaal een ontmoeting plaats tussen [betrokkene 8], [betrokkene 7] en [medeverdachte 5]. Na afloop van de tweede ontmoeting wordt gezien dat [betrokkene 8] zijn auto parkeert nabij de woning op het adres aan de [adres 2] te Amsterdam, alwaar hij eerder die dag is binnen geweest. Een persoon die nadien de woning verlaat, ene [betrokkene 9], wordt aangehouden, naar aanleiding waarvan [betrokkene 8] gesprekken voert waaruit blijkt dat hij bang is dat het geld dat hij ‘net voor de broeders heeft gedaan’ door de politie wordt meegenomen. De politie treft in de woning aan de [adres 2] een contant geldbedrag van (totaal) € 119.850,00 aan.
Het hof overweegt voorts als volgt. Nu op 8 november 2010 door [betrokkene 7] een token aan [betrokkene 8] is gestuurd dat hij eerder had ontvangen van [medeverdachte 5], deze drie personen elkaar op die dag tweemaal hebben ontmoet, en [betrokkene 8] kennelijk bang is dat het geld dat hij ‘net heeft gedaan’ door de politie wordt meegenomen, acht het hof bewezen dat [medeverdachte 5], in nauwe en bewuste samenwerking met (ten minste) [betrokkene 7], het geldbedrag van € 119.850,00 aan [betrokkene 8] heeft overgedragen.
Van misdrijf afkomstig
De bewezenverklaarde criminele organisatie heeft, gelet op voorgaande, zonder vergunning het beroep van betalingsdienstverlener uitgeoefend, hetgeen een misdrijf oplevert. De hiermee gemoeide geldbedragen -waarvoor, overigens, al geen legale herkomst is gebleken- zijn derhalve van misdrijf afkomstig.
Rol van de verdachte
De deelneming van de verdachte aan deze organisatie moet evenwel als beperkt worden geduid. Uit enkele van de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken blijkt dat door met name [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] hand- en spandiensten van [verdachte] werden verlangd. Voorts zijn in verdachtes woning aan de [adres 3] te Amsterdam, schriften aangetroffen waarin, blijkens de daarin genoemde namen en getallen, administratie van het ondergronds bankieren werd bijgehouden. Op twee schriften is een sticker met daarop de naam [medeverdachte 1] (zijnde een lid van de criminele organisatie) aangetroffen. Dit alles brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Door het in zijn woning bewaren van voornoemde schriften heeft hij deze weggehouden van de wasserette en aldus verhuld dat van daaruit de door de organisatie beoogde misdaden werden ontplooid.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 162 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 162 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en verbeurdverklaring van € 7.830,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en is daarbij van oordeel dat de gevorderde straffen geen recht doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft opzettelijk deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had, het witwassen van grote contante geldbedragen. De wijze waarop dit geschiedde, wordt wel ondergronds bankieren genoemd. Reeds nu de bij deze organisatie betrokken personen zodoende zonder vergunning het beroep van betalingsdienstverlener hebben uitgeoefend, zijn de door hen verstrekte geldbedragen van misdrijf afkomstig. De geldstromen zijn hierdoor aan het zicht van toezichthouders onttrokken, waardoor te bieden waarborgen worden omzeild en het uitvoeren van controle onmogelijk wordt gemaakt. Dit klemt temeer nu zulke grote contante geldbedragen veelal dienen ter financiering van (ander) misdadig handelen. Het in ongecontroleerde omloop brengen en houden van dit geld heeft zodoende een sterk corrumperende werking. Door de organisatie waarvan de verdachte deel uitmaakte, is een groot aantal transacties uitgevoerd. Het hof houdt er evenwel rekening mee dat de verdachte binnen deze organisatie slechts een beperkte rol heeft gespeeld. Het hof heeft ten voordele van de verdachte voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden waarbij het voorwaardelijk strafdeel ertoe strekt de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te begaan.
Verbeurdverklaring
Het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard. Het betreffen in de woning van de verdachte aangetroffen schriftelijke bescheiden inhoudende administratie omtrent het door de organisatie begane ondergronds bankieren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. 1 schrift en div. papr mj. 4.1.2. (4046923);
2. 4 stk Schrift (4046919).
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nummers 3 tot en met 31 (totaal € 7.830,00) van de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. Nuis, mr. Paridaens-van der Stoel en mr. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2013.
Mr. Nuis is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.