ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.117.620/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake het te laat betalen van het griffierecht

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Kreutzkamp, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de betaling van het griffierecht, dat door appellant te laat is voldaan. De eerste uitroeping van de zaak vond plaats op 4 december 2012, terwijl het griffierecht pas op 15 januari 2013 is betaald. Volgens artikel 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (WGBZ) is de eiser verplicht het griffierecht binnen vier weken na de eerste uitroeping te betalen. Het hof oordeelt dat de betaling te laat is geschied, wat leidt tot de ontslag van de geïntimeerden van de instantie en veroordeling van appellant in de proceskosten.

Het hof benadrukt dat in hoger beroep partijen altijd door een advocaat moeten worden vertegenwoordigd, die geacht wordt op de hoogte te zijn van de relevante termijnen en de gevolgen van overschrijding daarvan. De advocaat kan niet afwachten op een nota, maar moet proactief handelen om tijdige betaling van het griffierecht te waarborgen. De omstandigheden dat de financiële vordering van appellant in eerste aanleg is afgewezen en dat het griffierecht inmiddels is betaald, zijn niet voldoende om artikel 127a lid 2 Rv buiten toepassing te laten. Het hof bevestigt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ook al heeft de advocaat mogelijk geen nota ontvangen.

De beslissing van het hof is dat de geïntimeerden van de instantie worden ontslagen en dat appellant in de proceskosten wordt veroordeeld, die aan de zijde van de geïntimeerden op nihil zijn begroot. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2013.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.117.620/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 505097 / HA ZA 11-2776
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 februari 2013
inzake:
[ Appellante ],
wonend te [ A ],
appellant,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp, te Valkenburg aan de Geul,
tegen:
1. de stichting
STICHTING TOT BEHOUD VAN MONUMENTEN LAURENTIUS EN PETRONELLA,
gevestigd te Amsterdam,
2. [ Geïntimeerde sub 2 ],
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
geïntimeerden,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 oktober 2012, hersteld bij exploot van 22 november 2012, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen onder bovengenoemd nummer gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2012, met dagvaarding van geïntimeerden voor dit hof.
Appellant heeft de zaak aangebracht op de rol van 4 december 2012.
Geïntimeerden zijn niet verschenen. Bij rolbeslissing van 4 december 2012 is de zaak verwezen naar de rol van 8 januari 2013 voor een herstelexploot. Het herstelexploot is niet uitgebracht. Er is geen verstek verleend.
Het griffierecht is op 15 januari 2013 betaald.
Appellant heeft op de rol van 29 januari 2013 een akte genomen.
Arrest is bepaald op heden.
2. Motivering
2.1 Artikel 3 lid 3 WGBZ bepaalt dat eiser (in hoger beroep: appellant) het griffierecht is verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting en dat eiser zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient. Artikel 127a lid 2 Rv bepaalt dat, indien eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat, met veroordeling van eiser in de kosten. Artikel 127a lid 3 Rv bepaalt dat de rechter artikel 127a lid 2 Rv geheel of ten dele buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van betrokkene bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2 De eerste uitroeping van de zaak was op 4 december 2012. Het griffierecht is betaald op 15 januari 2013. Gelet op het voorgaande is dat te laat.
2.3 Als uitgangspunt moet worden genomen dat in hoger beroep partijen in alle gevallen worden vertegenwoordigd door een advocaat en dat deze op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in hoger beroep zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dit brengt mee dat de advocaat niet kan afwachten totdat hem een nota wordt toegestuurd, maar zo nodig actie moet ondernemen teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht. Dat de advocaat van de appellant mogelijk geen nota heeft ontvangen, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (zie onder meer: HR 18 januari 2013, LJN BY6024).
2.4 De aanduiding op de rol van 15 januari 2013 "afwachten griffierecht appellant" duidt erop dat de zaak is verwezen naar de rol van die datum opdat op die datum zou worden gecontroleerd of het griffierecht binnen de wettelijke termijn was betaald. Die aanduiding wijst er niet op dat een buitenwettelijk betalingsuitstel tot 15 januari 2013 werd verleend. De advocaat van appellant mocht het redelijkerwijs ook niet in laatstbedoelde zin begrijpen.
2.5 Ook de omstandigheden dat in eerste aanleg een aanmerkelijke financiële vordering van appellant geheel is afgewezen en dat het griffierecht inmiddels is betaald nopen niet tot het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van artikel 127a lid 2 Rv op de in artikel 127a lid 3 Rv genoemde grond.
3. Beslissing
Het hof:
ontslaat geïntimeerden van de instantie,
veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin, en op 12 februari 2013 uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer.