ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3722

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.103.148-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aangifte en de gevolgen voor de eer en goede naam van de beschuldigde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van [ appellant ] tegen [ geïntimeerde ] wegens onrechtmatige aangifte. [ appellant ] was eerder vrijgesproken van verkrachting, maar stelde dat [ geïntimeerde ] hem onterecht had beschuldigd, wat zijn eer en goede naam had aangetast. De rechtbank had de vorderingen van [ appellant ] afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd dat de aangifte opzettelijk onjuist was. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de verklaringen van beide partijen en de context van de eerdere strafrechtelijke veroordelingen van [ appellant ]. Het hof concludeerde dat, hoewel de gedragingen van [ appellant ] als ongepast en bedreigend konden worden ervaren, er onvoldoende bewijs was dat [ geïntimeerde ] op de hoogte was van de onjuistheid van haar aangifte. De vordering van [ appellant ] werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Dit arrest benadrukt de complexiteit van zaken rondom onrechtmatige aangifte en de noodzaak van substantiële bewijsvoering in dergelijke claims.

Uitspraak

zaaknummer 200.103.148/01
22 januari 2013
GERECHTSHOF AMSTERDAM
AFDELING CIVIEL EN BELASTINGRECHT
TEAM II
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
De partijen worden hierna[ appellant ] en [ geïntimeerde ] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 27 februari 2012 is [ appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2012, in deze zaak onder
zaak-/rolnummer 495672 / HA ZA 11-2231 gewezen tussen hem als eiser en [ geïntimeerde ] als gedaagde.
1.2 Bij memorie van grieven heeft [ appellant ] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd, naar het hof verstaat, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [ geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft [ geïntimeerde ] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en [ appellant ] zal veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op 6 december 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten door hun advocaten aan de hand van pleitnotities, die zijn overgelegd. Ook [ geïntimeerde ] heeft bij die gelegenheid het woord gevoerd. [ appellant ] is verschenen en heeft te kennen gegeven de woordvoering aan zijn advocaat te willen overlaten.
1.5 Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank heeft onder rov. 2.1 tot en met 2.4 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Die feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Tussen partijen staat het volgende vast:
2.2.1 Op 13 april 2006 heeft [ geïntimeerde ] aangifte tegen [ appellant ] gedaan, welke aangifte, voor zover van belang, luidt als volgt.
"(...)
Ik heb inmiddels uit een persbericht op de televisie begrepen dat u [ appellant ] zoekt voor zedenmisdrijven. Ik heb een foto van hem gezien op de televisie en dat is de [ appellant ] over wie ik eerder heb verklaard tegen u. (...)
Ik heb deze jongen in de zomer, ergens in juni 2005, ontmoet.
Dat was op het Thorbeckeplein in Amsterdam.
(...)
De volgende dag belde [ appellant ] me op en wilde iets met me afspreken. (...) Die avond zijn we samen iets gaan drinken in de Thorbeckebar en dat was erg laat in de avond. [ appellant ] kon alleen maar rond twaalf uur (24:00 uur) afspreken. (...) [ appellant ] stelde me voor aan een blank meisje genaamd Leonie. Leonie was een vriendin en was een stagiaire bij [ appellant ]. [ appellant ] had samen met een vriend een bedrijfje vertelde hij. Dat was voor toeristen en ze organiseerden tripjes. We spraken met elkaar en wisselden ook telefoonnummers uit. Ik weet eigenlijk niet waarom. Leonie was daar alleen en ging later weer bij ons vandaan.
[ appellant ] haalde drankjes aan de bar. Hij haalde bier voor mij en cola voor zichzelf. (...) [ appellant ] vroeg regelmatig of ik nog een biertje wilde en hij haalde dat dan ook op voor me. Ik denk dat hij 3 à 4 keer een biertje voor me heeft opgehaald. Zelf dronk hij cola. Ik vroeg waarom hij geen bier dronk. [ appellant ] vertelde dat hij nooit alcoholische drank dronk en daar ook niet aan zou beginnen. Ook zei hij dat hij ook nog moest rijden. Ik had die avond voor mijn doen best wel veel biertjes gedronken. Normaal drink ik 2 biertjes of zo. Ik dronk die biertjes op omdat [ appellant ] het telkens voor me haalde. Ik voelde me dronken worden en licht in mijn hoofd. (...)
Rond 03:00 uur voelde ik me niet lekker van al die biertjes. Ik heb verder niets gebruikt. Ik was echt helemaal de weg kwijt. Ik weet eigenlijk niet meer wat ik deed. Ik zei tegen [ appellant ] dat ik naar huis zou gaan. Ik was op de fiets en [ appellant ] zou me niet laten gaan omdat dat onverantwoord was volgens hem. [ appellant ] gaf aan dat hij me met de auto naar huis zou brengen.
Eerst wilde hij nog zwemmen bij het IJsselmeer. Ik kon eigenlijk geen weerstand bieden omdat ik helemaal de weg kwijt was door die biertjes. [ appellant ] zou me naar huis brengen en daar vertrouwde ik hem ook in. Samen moesten we best wel een stukje lopen naar zijn auto toe. (...)
In de auto voelde ik me erg duf en ik heb ook niets gezegd. Ik wilde gewoon slapen. Toen [ appellant ] bijna stil hield met zijn auto herkende ik een weg waar ik eerder was geweest. Dat is een weg nabij het Almeerderstrand waar we vroeger veel kwamen als kind. (...) Ik zag dat [ appellant ] al zijn kleding uittrok. Ik weet niet of hij zijn onderbroek aanhield. Op dat strand heeft [ appellant ] me nog gezoend en ik liet dat toe. Hij liep toen het water in om te zwemmen.
Ik had geen zin omdat ik het koud had en naar huis wilde. [ appellant ] bleef maar doorzeuren dat ik ook in het water moest komen. Uiteindelijk gaf ik toe omdat ik van dat gezeur af wilde zijn van [ appellant ]. Ik heb mijn kleding toen uitgedaan en had alleen nog een onderbroekje aan. Ik liep het water in en vond het koud. Tegelijkertijd zei ik dat we terug moesten naar de auto. Ik zag dat [ appellant ] helemaal diep in het water zat. Ik liep naar de auto en [ appellant ] had de sleutels en de portieren waren op slot. Ik moest even op [ appellant ] wachten totdat hij uit het water kwam en de portier zou open doen van de auto. Ik ging met mijn kleding in mijn handen op de bijrijdersstoel in de auto zitten. (...)
Ik was op dat moment bang voor [ appellant ]. We waren helemaal alleen op dat strand en ik wilde naar huis. Ik was bang dat hij verder zou gaan omdat ik niets met hem wilde doen op seksueel gebied. [ appellant ] is erg lang en gespierd en ik wist niet hoe ver hij zou gaan. Ik had al een paar keer duidelijk nee gezegd. Op het strand had [ appellant ] me namelijk al een paar keer betast op mijn lichaam. [ appellant ] had me daarvoor namelijk al een paar keer betast met zijn beide handen over mijn borsten, billen en vagina. Ik wilde dat niet en zei dat ook. [ appellant ] stopte niet en ik liep van hem weg en ik zei dat ik echt weg wilde gaan en niets met hem wilde doen. Ik probeerde [ appellant ] op een nette manier af te wijzen omdat ik bang was dat hij anders agressief zou reageren op mijn afwijzing.
Terwijl we later in de auto zaten begon [ appellant ] me te zoenen. Ik liet dat toe omdat ik bang was voor zijn houding en gedrag. Ik had deels mijn kleding weer aan. Ik droeg een slipje welke nog nat was van het water. Verder droeg ik een topje en een bh eronder.
[ appellant ] deed de bijrijdersstoel in een stand waarbij de leuning naar achteren viel. Ik kwam daardoor half liggend in de bijrijdersstoel terecht. In de auto ging [ appellant ] verder met mij betasten op mijn lichaam. Hij streek met zijn handen over mijn billen en borsten. [ appellant ] ging boven op me liggen. Ik lag ruggelings op de stoel en hij kwam naakt op me liggen. Ik weet niet meer of hij toen wel of niet een onderbroek droeg. Terwijl [ appellant ] op me lag, zag en voelde ik, dat hij een vinger in mijn vagina deed. Ik zei: "Nee, ik wil dit niet." en "Ga weg!". Ik heb dit meerdere malen gezegd tegen [ appellant ]. Hij ging gewoon door. Ik probeerde me te verweren door hem van me af te duwen.
Maar dat lukte niet omdat hij te groot en te sterk was voor mij. Ik hoorde dat [ appellant ] zei: "Op je 18e mag je best wel van het leven genieten!" Ik voelde dat [ appellant ] op en neer ging met een vinger in mijn vagina. Dat deed erge pijn in mijn vagina omdat [ appellant ] scherpe nagels had. [ appellant ] probeerde hierop ook een vinger in mijn anus te stoppen. Dat wilde ik niet en zei dat ook. Ik duwde hem weer weg. Ik duwde hem met kracht tegen zijn borstkas aan met mijn beide handen.
Ik zag en voelde dat [ appellant ] een erectie had. [ appellant ] ging namelijk boven op me liggen met zijn onderbroek nog aan. Ik voelde zijn stijve pik tegen mijn vagina. Hij lag boven op me en maakte op en neer gaande bewegingen met zijn heupen tegen mijn vagina. Ik zag dat hij zijn onderbroek omlaag deed. Ik zag nu ook duidelijk dat [ appellant ] een erectie had. Ik zag namelijk zijn stijve pik. [ appellant ] probeerde mijn slipje opzij te duwen met een van zijn handen. Hij probeerde ook zijn penis, langs het slipje, in mijn vagina te stoppen.
Ik duwde hem telkens weg met mijn beide handen en ik hoorde dat hij zei: "Rustig ik doe hem er niet in!" Maar ondertussen probeerde hij het wel.
Dat ging even zo door en ik voelde dat de penis van [ appellant ] iets in mijn vagina kwam. Dat was een heel kort moment. Ik kon niet geloven dat hij dat toch deed omdat ik aangaf dat ik dat NIET wilde. Ik duwde hem weer met al mijn kracht van me af. Het lukte me ook.
Ik zag dat er een man aan kwam lopen welke naar binnen keek in de auto. Misschien is dat wel mijn redding geweest. Want [ appellant ] ging direct van me af. Ik heb die man niet om hulp gevraagd omdat ik me schaamde omdat ik daar zo half naakt in de auto zat. Ik vertrouwde die man ook niet helemaal omdat hij zo naar binnen gluurde.
[ appellant ] heeft zichzelf toen afgetrokken. (...)
Achteraf denk ik of [ appellant ] wel beseft heeft wat hij heeft gedaan. Ik vond hem zo gewetenloos naar mij toe. Hij deed net of er niets aan de hand was en hij vond zijn gedrag naar mij toe heel normaal. (...)
[ appellant ] heeft me toen afgezet bij mij thuis. (...)
Nadien heb ik een langere tijd niets meer van [ appellant ] vernomen. (...) Ik werd pas weer gebeld door [ appellant ] op 14 maart 2006. (...) [ appellant ] zei dat Leonie een bar ging openen in Amsterdam en ze had serveersters nodig. [ appellant ] zei tegen mij dat Leonie aan hem gevraagd had om me daarover te bellen. Leonie had het zelf erg druk met andere serveersters te regelen. [ appellant ] zei tegen mij dat alles wel uit zou leggen. Ze zou namelijk de week erop al een bar openen.
[ appellant ] belde me dus namens Leonie dacht ik. (...) Ik vond dat een beetje vreemd en ik dacht er zit een luchtje aan. Ik sms-te Leonie dat ik het leuk vond dat ze een bar zou openen en dat ik met [ appellant ] zou overleggen of ik er zou komen werken. Leonie sms-te me terug dat het klopte dat ze een bar ging openen. Ze zou het leuk vinden als ik bij haar kwam werken.
Ik heb toen met [ appellant ] afgesproken omdat ik dacht dat het van Leonie afkomstig was. [ appellant ] wilde om 24:00 uur afspreken omdat hij eerst een vergadering in Groningen had. Ik heb toen afgesproken op dezelfde plek op het Thorbeckeplein bij het podium. (...) [ appellant ] was alleen. (...) Het contact tussen [ appellant ] en mij was koel. Ik deed afstandelijk tegen hem omdat ik alleen geïnteresseerd was in die baan. [ appellant ] had het over allerlei dingen behalve die baan. Ik vroeg ernaar en [ appellant ] zei dat ik dat maar met Leonie moest bespreken. (...)
Leonie kwam, later, op verzoek van [ appellant ] naar een kroeg op het Leidseplein omdat ik anders weg zou gaan. Die kroeg heet de 'Lost Waterhole'. Ik ben daar lopend naar toe gegaan met [ appellant ]. Leonie kwam later naar die kroeg toe. Er was live muziek en [ appellant ] bestelde een bier voor me en die weigerde ik. Ik liet dat biertje staan. (...)
[ appellant ] liep naar buiten om te kijken waar Leonie bleef. Hij zei nog wel dat ik moest opletten dat niemand iets in zijn drankje zou doen. Ik had nog steeds niets gedronken. Leonie kwam later en vroeg hoe ik erbij kwam haar een sms te sturen. Ik ging daar verder niet op in. Leonie zei me dat ze een test met me wilde doen. Ze had net een meisje in dienst genomen waar ze erg blij mee was. Leonie kwam geloofwaardig over en ik vertrouwde Leonie in alles wat ze zei. Leonie vertelde zelf Iers te zijn en dat er veel toeristen zouden komen in haar kroeg. Ze sprak in het Iers en ik verstond dat niet. Leonie vroeg of ik drankjes kende van naam en smaak. Dat was erg belangrijk als werk voor serveerster. Ik zou volgens Leonie wel tegen drank moeten kunnen omdat je als serveerster drankjes aangeboden krijgt. Je kon volgens haar drankjes van klanten niet weigeren. Leonie besloot een test te doen met verschillende drankjes.
Ik zou diverse drankjes moeten testen en zeggen wat het was. [ appellant ] vroeg aan Leonie wie dat zou betalen. Leonie zei dat hij dat eerst maar voor moest schieten. Ik bleef zitten met Leonie en [ appellant ] haalde drankjes. [ appellant ] haalde twee biertjes. Een glas was donker van kleur en de ander was licht. De donkere gaf hij aan mij en ik dacht dat het om 2 verschillende soorten bier ging. Ik nam een slok en het bier was zoutig van smaak. [ appellant ] zei in mijn oor dat ik wel moest laten zien dat ik kon drinken om te laten zien dat ik geschikt was voor die baan. Ik nam nog een slokje en voelde me direct niet lekker. Ik werd erg duizelig. [ appellant ] en Leonie vroegen naar de smaak in het Engels en ik moest in de Engelse taal antwoorden. Ik vond het zout en bitter smaken en zei dat ook.
(...)
Terwijl ik naar buiten liep werd ik niet goed. Ik zei dat ook tegen [ appellant ] en Leonie. Ik zei dat ik niet goed werd en naar huis wilde. Het was volgens [ appellant ] en Leonie maar 5 minuten. Ik dacht dat het echt niet anders kon. Ilse zou op me blijven wachten. We liepen naar de blauwe auto van Leonie welke op de gracht stond. Bij de auto moest ik in de auto zitten omdat het warmer was. Ik ging achterin zitten en [ appellant ] en Leonie zaten voorin. Leonie was aan het zoeken naar papieren in de auto maar ik heb geen papieren gezien. Ik ben uitgestapt en ben vanaf die periode een stuk kwijt. Ik moest nog een klein flesje Flugel opdrinken. [ appellant ] zei tegen me dat ik drie keer moest tikken met dat flesje Flugel tegen een Amsterdammertje. Dat deed ik ook maar ik was al echt helemaal dizzy. Ik zag alles heel erg raar. Ik wist niet meer wat ik aan het doen was. Van de drie slokjes bier en die Flugel kreeg ik echt geheugenverlies. Ik weet niet wat ik aan het doen was.
Ik denk achteraf dat [ appellant ] iets in mijn drankje heeft gegooid.
Ik wilde weg en ik wilde niet meer in die auto zitten.
Ik werd gebeld door Ilse. Ilse zei later dat ik wartaal aan het uitslaan was. Ik wilde naar Ilse maar kon niet meer omdat ik me zo naar voelde. [ appellant ] pakte mijn telefoon uit mijn handen. Achteraf bleek dat [ appellant ] vermoedelijk een sms naar Ilse had verzonden dat het goed met me ging. Ik heb dat zelf niet verstuurd. Ik was daar niet bewust genoeg voor. Daarna herinner ik me niks en ik ben weggerend.
Ik herinner me half dat ik naar huis ben gebracht door Ilse en Farda en nog een vriend. Mijn vader werd wakker gebeld en die was geschrokken over mijn situatie. Ik was helemaal buiten westen toen ik thuis kwam. Ilse vertelde me dat ze me op straat hadden gevonden en dat ik half bewusteloos was. Mijn vader heeft alles op papier geschreven en dat zal ik bij deze aangifte laten voegen. (...)"
2.2.2 Bij vonnis van 19 juli 2007 heeft de rechtbank
Den Haag [ appellant ] strafrechtelijk veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van tien jaar wegens drie gevallen van verkrachting en een geval van aanranding en is hij vrijgesproken van de hem met betrekking tot
[ geïntimeerde ] ten laste gelegde (poging tot) verkrachting dan wel aanranding.
2.2.3 In het hoger beroep is [ geïntimeerde ] ter openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Den Haag van 3 november 2008 als getuige gehoord. Het proces-verbaal van die terechtzitting vermeldt over de verklaringen die [ geïntimeerde ] op vragen van respectievelijk de verdediging en de advocaat-generaal aflegde onder meer het volgende, voor zover thans van belang.
"(...)
Op 13 april 2006 heb ik tegenover verbalisante [X] aangifte gedaan tegen de verdachte.
Ik heb ook, in aanwezigheid van mr. Korvinus, een verklaring afgelegd tegenover de rechter-commissaris.
Ik heb zowel tegenover verbalisante [X] als tegenover de rechter-commissaris, telkens naar mijn beste herinnering, volledig en naar waarheid verklaard.
(...)
De eerste ontmoeting was, zoals gezegd, op het Thorbeckeplein in Amsterdam in de zomer van 2005.
De tweede of derde ontmoeting tussen [ appellant ] en mij vond plaats in de periode 1 juni 2005 - 1 augustus 2005. Die keer zijn wij naar het Muiderstrand in Almere gegaan.
De derde of de vierde - en tevens de laatste - ontmoeting vond plaats in The Last Waterhole, een bar aan het Leidseplein in Amsterdam. Dat was in maart 2006. [ appellant ] belde mij toen op en hij vroeg me of ik naar The Last Waterhole wilde komen. Leoni zou die bar gaan openen of overnemen en zij zocht serveersters, zo begreep ik van [ appellant ]. Ik ben toen naar die bar gegaan. Ik was daar nog niet eerder geweest. Toen ik daar binnen kwam, zag ik dat er kennissen van mij aanwezig waren. [ appellant ] en Leoni waren er ook. Ik heb daar maar één drankje gedeeltelijk opgedronken. Het was de bedoeling dat ik meerdere bieren en drankjes zou proeven, omdat een serveerster moet weten hoe verschillende dranken smaken. Ik dronk een glas bier. Daarna gingen Leoni, [ appellant ] en ik naar de auto van Leoni, die op 5 tot 10 minuten lopen van The Last Waterhole geparkeerd zou staan. Bij de auto zou ik - als onderdeel van de sollicitatie - wat papieren moeten tekenen en een zogenaamde Flügeltest moeten doen. Een Flügeltest houdt in dat je een klein flesje met een alcoholhoudend drankje, genaamd Flügel, in één teug opdrinkt.
Toen [ appellant ], Leoni en ik van the Last Waterhole naar Leoni's auto liepen voelde ik mij "wegzakken". Dat gevoel had ik al toen ik die bar verliet. Ik weet niet meer precies wat er gebeurde toen wij bij Leoni's auto aan kwamen. Ik weet nog dat ik daar verder "wegzakte" en dat ik dacht dat [ appellant ] iets in mijn bier moest hebben gedaan, waardoor ik "wegzakte". Ik kwam tot die gedachte, omdat ik had geproefd dat het bier dat ik in The Last Waterhole had gedronken een vreemde smaak had. Het bier smaakte zouter dan normaal. Ik bedoel daarmee te zeggen dat ik wist hoe bier mij voordien smaakte en dat dit bier mij anders smaakte.
Toen wij, [ appellant ], Leoni en ik bij Leoni's auto aangekomen waren, voelde ik me helemaal niet goed. Ik heb toen even in Leoni's auto gezeten. [ appellant ] heeft toen mijn telefoon uitgezet. Daarna rende ik weg, dacht ik. Kennissen van mij hebben mij naar het huis van mijn vader in het centrum van Amsterdam gebracht. (...)
U houdt mij voor dat ik tegenover de politie heb verklaard dat ik in The Last Waterhole op die bewuste avond, toen ik Leoni en [ appellant ] daar trof, meerdere glazen bier had gedronken. Dat kan ik me niet herinneren.
U vraagt mij of ik tegenover de politie naar waarheid heb verklaard. Ja.
U vraagt mij nogmaals naar de wijze waarop ik die avond, 14 maart 2006, naar huis ben gebracht vanaf de plek waar Leoni's auto stond en in welke toestand ik verkeerde. Ik ben naar het huis van mijn vader gestrompeld en gedragen door vrienden en kennissen. Ik kon mijn benen niet meer bewegen. Mijn ogen waren open. De vrienden hebben vervolgens aangebeld bij het huis van mijn vader. Zij en mijn vader hebben mij naar boven gebracht. Dat heeft mijn vader mij de volgende dag verteld.
(...)
Het klopt dat ik de volgende dag tegen mijn vader heb gezegd dat ik niet direct aangifte jegens de verdachte wilde doen. Ik voelde mij namelijk niet goed. Ik heb toen nog een bloedonderzoek ondergaan om te onderzoeken of er bedwelmende stoffen in mijn bloed konden worden aangetroffen. Helaas bleek dat er inmiddels te veel tijd was verstreken om dat te kunnen onderzoeken. De politie belde mij op en vroeg mij om aangifte te doen. Toen heb ik besloten toch aangifte te doen.
Het glas bier dat ik in The Last Waterhole heb gedronken, heb ik niet helemaal leeggedronken. U vraagt of ik het restant heb bewaard. Nee, daar heb ik niet aan gedacht.
(...)
De tweede of derde ontmoeting tussen [ appellant ] en mij vond plaats in de periode 1 juni 2005 - 1 augustus 2005. Het was volgens mij de dag na onze eerste ontmoeting. [ appellant ] belde mij op en wij spraken 's avonds af in een bar op het Thorbeckeplein in Amsterdam. [ appellant ] bleef maar bier voor mij bestellen. U vraagt mij waarom ik niet een glas wijn bestelde. [ appellant ] vroeg telkens of ik een biertje wilde en ik ging steeds in zijn aanbod. [ appellant ] zei tegen mij dat hij mij naar huis zou brengen. Eerst wilde hij echter nog naar het Muiderstrand om te zwemmen. Ik wilde dat niet. Toch ben ik bij hem in de auto gestapt. Dat deed ik, omdat ik aangeschoten was. Hoe een en ander is gebeurd, staat in de verklaringen die ik daarover eerder heb afgelegd.
Nadat wij op het Muiderstrand in Almere waren aangekomen, heb ik gezwommen. Ik had daar eigenlijk geen zin in, maar ik heb het toch gedaan. Ik ben weer heel snel uit het water gegaan, omdat ik het koud had.
Ik heb de gebeurtenissen een beetje verdrongen en ik heb geen zin om er over te praten. Ik raak daarover geëmotioneerd.
U vraagt mij of ik het nog wel aan kan.
Het is moeilijk voor mij.
U vraagt mij waarom ik na deze ontmoeting met de verdachte, die voor mij een nare ervaring is geweest, nogmaals met hem heb afgesproken.
De verdachte heeft mij toen niet verkracht op het Muiderstrand. De reden waarom ik een poosje daarna nogmaals met hem heb afgesproken was niet omdat ik hem zo graag nog eens wilde zien, maar omdat ik die baan als serveerster in de bar van Leoni wilde hebben en uit angst voor [ appellant ]. [ appellant ] belde mij om een afspraak te maken voor dat sollicitatiegesprek waar ik daarnet over verklaarde. Tussen de tweede of derde en de laatste ontmoeting, in The Last Waterhole, heb ik [ appellant ] niet gebeld en hij mij ook niet.
(...)
U vraagt mij waarom ik bang was voor [ appellant ]. U houdt mij voor dat tussen de vermeende gebeurtenissen op het Muiderstrand en de datum van het sollicitatiegesprek in The Last Waterhole immers al enkele maanden waren verstreken. Dat is juist. Ik had kunnen weigeren om nog eens met [ appellant ] af te spreken, maar ik was 18 jaar oud, jong, naïef en ik deed domme dingen.
(...)
In The Last Waterhole wilde ik het alleen hebben over die baan. Het ging me niet om [ appellant ].
U vraagt mij of ik volledig achter mijn aangifte sta.
Ja.
U vraagt mij nog eens te verklaren over de gebeurtenissen op het Muiderstrand te Almere, zoals omschreven op de telastelegging onder 5.
[ appellant ] en ik zaten op het Muiderstrand. De alcohol die ik had genuttigd, raakte uitgewerkt. [ appellant ] was naakt. Ik droeg alleen een string en een bh. [ appellant ] had een erectie en hij maakte seksuele avances in mijn richting. Hij begon tegen mij aan te rijden. Ik wilde dat niet. Hij wilde seks met mij door tegen mij aan te rijden. Toen hij met zijn volle gewicht op mij lag voelde ik zijn stijve penis tegen mijn onderlichaam aankomen. Het lukte mij om hem van mij af te duwen voordat hij me kon penetreren.
[ appellant ] trok zichzelf af, waarbij hij klaarkwam. Ik was blij dat hij dat zelf deed. Vervolgens kwam hij met zijn volle gewicht op mij liggen. [ appellant ] is toen niet bij mij binnengekomen, ook niet met zijn vingers. Het is mij wel gelukt om hem van mij af te duwen, ook al is hij groter en gespierder dan ik. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat ik niet wilde dat hij op mij ging liggen en mij probeerde te penetreren. Daarover kan bij [ appellant ] geen enkel misverstand zijn ontstaan.
(...)
Ik ben op het Muiderstrand niet verkracht door de verdachte. Onder verkrachten versta ik: het tegen de wil van de ander het lichaam van die ander seksueel binnendringen met de penis of een ander deel van het lichaam. Het is juist dat ik de verdachte van mij weg heb geduwd voordat hij zich aftrok."
2.2.4 Bij arrest van 18 januari 2010 is [ appellant ] in hoger beroep strafrechtelijk veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en acht maanden wegens twee gevallen van verkrachting en een geval van aanranding en is hij wederom vrijgesproken van hetgeen met betrekking tot
[ geïntimeerde ] ten laste was gelegd.
2.3 In dit geding heeft [ appellant ], samengevat weergegeven, gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [ geïntimeerde ] hem in zijn eer en goede naam heeft aangetast doordat zij hem in strijd met de waarheid ervan heeft beschuldigd dat hij haar zou hebben verkracht als omschreven in de aangifte van 13 april 2006, meer in het bijzonder door in strijd met de waarheid te verklaren dat [ appellant ] het lichaam van [ geïntimeerde ] seksueel zou zijn binnengedrongen en dat [ geïntimeerde ] mitsdien onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, en dat
[ geïntimeerde ] wordt veroordeeld tot schadevergoeding en rectificatie in een landelijk dagblad en op de website Wikipedia, op straffe van verbeurte van dwangsommen.
Aan deze vorderingen heeft [ appellant ] ten grondslag gelegd dat [ geïntimeerde ] hem in haar aangifte heeft beschuldigd van verkrachting, terwijl zij wist dat daarvan geen sprake was. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen op grond van haar oordeel, samengevat weergegeven, dat [ appellant ] onvoldoende zijn stelling heeft onderbouwd dat de aangifte opzettelijk onjuist was. Hiertegen is [ appellant ] in hoger beroep gekomen met drie grieven die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
2.4 [ appellant ] heeft de aangifte en de ten overstaan van de strafkamer van het hof Den Haag door [ geïntimeerde ] afgelegde verklaring op een groot aantal onderdelen niet betwist. Hij heeft in zijn memorie van grieven gesproken van de "juistheid van de uiteindelijke verklaring onder ede". Met name heeft [ appellant ] niet - in elk geval onvoldoende duidelijk - betwist dat hij op een nacht in de zomer van 2005 in de Thorbeckebar te Amsterdam drie of vier keer bier voor [ geïntimeerde ] is gaan halen, dat hij heeft aangeboden haar naar huis te zullen brengen, dat hij haar naar een strand aan het IJsselmeer heeft gebracht, dat hij haar daar heeft betast hoewel zij herhaaldelijk te kennen gaf dat zij dat niet wilde, dat hij met zijn lichaam tegen haar aanreed, dat hij met zijn volle gewicht naakt bovenop haar is gaan liggen, hoewel zij te kennen gaf dat zij dat niet wilde, dat hij heeft geprobeerd zijn vinger in haar anus te duwen, dat zij zijn stijve penis tegen haar onderlichaam heeft voelen aankomen, dat hij heeft geprobeerd zijn penis in haar vagina te stoppen, hoewel zij te kennen gaf dat zij dat niet wilde, en dat zij hem van zich heeft afgeduwd, waarna hij zichzelf heeft afgetrokken en is klaargekomen.
[ geïntimeerde ] was toen achttien jaar oud en [ appellant ] vierentwintig jaar.
2.5 Hoewel het voor de wettelijke strafbedreiging een groot verschil maakt of bij het iemand dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen al dan niet sprake is van het binnendringen van het lichaam, kan de feitelijke toedracht waarbij de vagina net wel met de penis en/of met een vinger wordt binnengedrongen dicht bij de feitelijke toedracht liggen waarbij dat net niet gebeurt.
Ook als het net niet gebeurt, kan - afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval - sprake zijn van een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een dergelijke gebeurtenis pleegt naar algemene ervaringsregels door het slachtoffer als bedreigend, respectloos en traumatiserend te worden ervaren.
2.6 Naar algemene ervaringsregels is het niet ongebruikelijk dat een slachtoffer van een dergelijke gebeurtenis, indien die strafrechtelijk net wel moet worden gekwalificeerd als verkrachting, gedurende een zekere periode of perioden in het verwerkingsproces niet onder ogen wil zien dat hetgeen haar is overkomen, die kwalificatie verdient. Andersom kan het naar algemene ervaringsregels voorkomen dat een slachtoffer van een dergelijke gebeurtenis, indien die strafrechtelijk net niet moet worden gekwalificeerd als verkrachting, gedurende een zekere periode of perioden in het verwerkingsproces met de overtuiging leeft dat hetgeen haar is overkomen, die kwalificatie wel verdient.
2.7 Onder de onbetwiste omstandigheden zoals die hiervoor onder rov. 2.4 zijn samengevat en gelet op voornoemde algemene ervaringsregels heeft [ geïntimeerde ] niet onrechtmatig jegens [ appellant ] gehandeld, ook niet indien [ appellant ] in werkelijkheid het lichaam van
[ geïntimeerde ] niet is binnengedrongen en [ geïntimeerde ] zich dat op enig moment moet hebben gerealiseerd. Onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat, indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat [ appellant ] het lichaam van [ geïntimeerde ] net niet is binnengedrongen, [ geïntimeerde ] zich daarvan ten tijde van de aangifte daadwerkelijk bewust was of naar maatstaven van maatschappelijke betamelijkheid bewust had behoren te zijn. De enkele stelling "zij wist het" is ontoereikend. Aldus is onvoldoende gesteld om een onrechtmatige daad te kunnen aannemen.
2.8 Bij voornoemd oordeel is niet van belang of [ appellant ] in werkelijkheid het lichaam van [ geïntimeerde ] is binnengedrongen. Evenmin is van belang of de aangifte verder nog discrepanties vertoont met de verklaringen van
[ geïntimeerde ] ten overstaan van de strafkamer van het hof Den Haag en/of ten overstaan van de burgerlijke rechter in eerste aanleg in de onderhavige procedure, noch ook of haar verklaring ten overstaan van voornoemde strafkamer in vrijheid is afgelegd en of daarbij objectief kenbaar emoties aanwezig waren. Het bewijsaanbod van [ appellant ] wordt daarom als niet ter zake doende gepasseerd.
2.9 Op het voorgaande stuiten de grieven op alle onderdelen af. Het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. [ appellant ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [ appellant ] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [ geïntimeerde ] gevallen, op € 291,00 aan verschotten en € 2.682,00 aan salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin,
W.J. Noordhuizen en E.J. Rotshuizen en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 22 januari 2013.