In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, was betrokken bij een vechtpartij op 29 oktober 2006 in de Ten Katestraat te Amsterdam, waarbij openlijk geweld werd gepleegd tegen twee slachtoffers. De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan met een bijl en het gebruik van metalen staven. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 maart 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, maar ook de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet gericht was tegen bepaalde onderdelen van het vonnis van de rechtbank, waardoor het hof de verdachte in dat opzicht niet ontvankelijk verklaarde.
Het hof heeft vervolgens de bewijsvoering in de zaak beoordeeld. De verklaringen van de betrokken partijen waren tegenstrijdig, en het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor openlijke geweldpleging. Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld, en dat het enkele worstelen om een bijl niet voldeed aan de eisen van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastelegging.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover dat aan zijn oordeel was onderworpen en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de andere ten laste gelegde feiten. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken, vooral bij openlijke geweldpleging.