Uitspraak
mr. L. de Jongte Purmerend,
mr. F.J.J. Baarste Alkmaar.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Huishoudersbelangenvereniging HBV Wieringen en een voormalig penningmeester, [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of de penningmeester zichzelf onterecht een vrijwilligersvergoeding heeft toegekend voor de jaren 2006 tot en met 2008. HBV, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, stelde dat de penningmeester onrechtmatig had gehandeld door een te hoge vergoeding aan zichzelf uit te keren, en vorderde terugbetaling van een bedrag van € 2.650,-. De kantonrechter had de vordering afgewezen, omdat HBV niet voldoende had onderbouwd waarom de vergoeding te hoog was en omdat de penningmeester zich op een décharge kon beroepen die door de algemene ledenvergadering was verleend.
Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de algemene ledenvergadering op 22 januari 2009 aan de penningmeester décharge heeft verleend met betrekking tot het financiële beleid over de jaren 2007 en 2008. Dit betekende dat HBV niet meer kon betogen dat de penningmeester onrechtmatig had gehandeld of dat de bedragen onverschuldigd waren betaald. Het hof oordeelde dat HBV onvoldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat de penningmeester in 2006 onrechtmatig had gehandeld. De grieven van HBV werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij HBV werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de algemene ledenvergadering in het verlenen van décharge aan bestuurders en de noodzaak voor verenigingen om hun vorderingen goed te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de penningmeester niet onrechtmatig had gehandeld, en dat de vordering van HBV niet voor toewijzing in aanmerking kwam.