In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een leaseovereenkomst tussen de appellant en Varde Investments (Ireland) Limited. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.P.H.W. Haas, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, dat op 1 juli 2010 was gewezen. De appellant voerde aan dat er op 9 november 2000 geen leaseovereenkomst tot stand was gekomen en dat Varde niet had voldaan aan haar zorgplicht. Varde, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Ouwens, had de appellant gedagvaard en vorderde betaling van een bedrag van € 42.617,85.
Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomst op 9 november 2000 was gesloten met een rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. en dat de appellant op 17 april 2003 de 'Overeenkomst Dexia Aanbod' had ondertekend. Het hof oordeelde dat de appellant door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst afstand had gedaan van zijn rechten met betrekking tot de leaseovereenkomst. De grieven van de appellant, waaronder het beroep op dwaling en schending van de zorgplicht door Dexia, werden verworpen. Het hof concludeerde dat de leaseovereenkomst geldig was en dat de appellant in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld.
De uitspraak bevestigt de bindende aard van de overeenkomst en benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant om de voorwaarden van de vaststellingsovereenkomst te begrijpen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Haarlem en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 1.745,- aan verschotten en € 1.631,- aan salaris advocaat werden begroot. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.