ECLI:NL:GHAMS:2013:669

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.076.041-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid en bindend karakter van de leaseovereenkomst in de zaak tussen appellant en Varde Investments (Ireland) Limited

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een leaseovereenkomst tussen de appellant en Varde Investments (Ireland) Limited. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.P.H.W. Haas, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, dat op 1 juli 2010 was gewezen. De appellant voerde aan dat er op 9 november 2000 geen leaseovereenkomst tot stand was gekomen en dat Varde niet had voldaan aan haar zorgplicht. Varde, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. Ouwens, had de appellant gedagvaard en vorderde betaling van een bedrag van € 42.617,85.

Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomst op 9 november 2000 was gesloten met een rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. en dat de appellant op 17 april 2003 de 'Overeenkomst Dexia Aanbod' had ondertekend. Het hof oordeelde dat de appellant door het aangaan van de vaststellingsovereenkomst afstand had gedaan van zijn rechten met betrekking tot de leaseovereenkomst. De grieven van de appellant, waaronder het beroep op dwaling en schending van de zorgplicht door Dexia, werden verworpen. Het hof concludeerde dat de leaseovereenkomst geldig was en dat de appellant in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld.

De uitspraak bevestigt de bindende aard van de overeenkomst en benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant om de voorwaarden van de vaststellingsovereenkomst te begrijpen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Haarlem en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 1.745,- aan verschotten en € 1.631,- aan salaris advocaat werden begroot. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat:
mr. R.P.H.W. Haaste Heerlen,
t e g e n
de buitenlandse vennootschap VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. P.C.M. Ouwenste Spijkenisse.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Varde genoemd.
Bij dagvaarding van 30 september 2010, hersteld bij exploit van 19 oktober 2010, is [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, hierna: de kantonrechter, van 1 juli 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 424690 CV EXPL 09-3050 gewezen tussen Varde als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.
[appellant] heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, zijn eis gewijzigd en producties in het geding gebracht met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat op 9 november 2000 geen leaseovereenkomst tot stand is gekomen, dat Varde zich niet heeft gehouden aan de op haar rustende zorgplicht en dat Varde, mede gelet op de redelijkheid en billijkheid, zich niet kan beroepen op de Overeenkomst Dexia Aanbod alsmede Varde zal veroordelen tot terugbetaling van € 24.058,80 wegens ten onrechte geïncasseerde bedragen. met veroordeling van Varde in de kosten van beide instanties.
Vervolgens heeft Varde geantwoord, bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Daarna heeft [appellant] een akte genomen, waarop Dexia bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de desbetreffende memorie.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het niet bestreden tussenvonnis van 24 december 2009, onder het kopje ‘De feiten’, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

4.Beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1
Op 9 november 2000 heeft [appellant] met een rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) een leaseovereenkomst met de naam Profit Effect Vooruitbetaling (hierna: de leaseovereenkomst) gesloten met een looptijd van 120 maanden.
4.1.2
Op grond van de leaseovereenkomst heeft [appellant] een bedrag van Dexia geleend. Met dat bedrag zijn effecten aangekocht die [appellant] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [appellant] rente verschuldigd.
4.1.3
Op 17 april 2003 heeft [appellant] het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” ondertekend. Door die ondertekening is [appellant] de “Overeenkomst Dexia Aanbod”, hierna: de vaststellingsovereenkomst, met Dexia aangegaan.
4.1.4
De leaseovereenkomst is in april 2005 geëindigd met een restschuld van € 43.205,69.
4.1.5
Varde heeft bij brief van 10 januari 2008 aan [appellant] meegedeeld dat Dexia haar vordering op [appellant] uit de vaststellingsovereenkomst aan Varde heeft overgedragen. Varde heeft [appellant] tot betaling aangemaand. [appellant] heeft Varde niets betaald.
4.2
Varde heeft [appellant] gedagvaard en, kort samengevat, in conventie gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van in hoofdsom € 42.617,85 met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van Varde toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 6.392,66 heeft beperkt tot € 1.500,- en over de periode 10 januari 2008 tot 18 juli 2008 geen wettelijke rente heeft toegekend, omdat [appellant] in die periode niet jegens Varde in verzuim was. [appellant] heeft in reconventie gevorderd Varde te veroordelen tot terugbetaling van de termijnen die [appellant] onverschuldigd aan Dexia heeft betaald. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
4.3 [
appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Varde heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Nu deze niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal het hof recht doen op de gewijzigde eis.
4.4
Het hof ziet aanleiding eerst
grief 3te bespreken. De grief strekt ten betoge dat Dexia ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst ernstig is tekortgeschoten in haar zorgplicht. Voorts heeft Dexia er niet op gelet “dat sprake was van een wilsovereenstemming van beide partijen ten aanzien van de werkelijke inhoud van deze vaststellingsovereenkomst”. Uit hetgeen [appellant] verder aanvoert, begrijpt het hof dat [appellant] een beroep doet op niet nader door hem aangeduide wilsgebreken.
4.5
Voor zover [appellant] een beroep doet op dwaling, misbruik van omstandigheden en bedrog verwerpt het hof dat beroep op de gronden zoals door het hof gegeven in zijn arrest van 14 oktober 2008 (LJN BF8807). [appellant] heeft geen omstandigheden gesteld die in dit geval tot een ander oordeel dwingen. [appellant] heeft evenmin feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat het beroep van Varde op de vaststellingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voorts oordeelt het hof dat Dexia bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst geen op haar rustende precontractuele zorgplicht heeft geschonden. Uit de bewoordingen van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen voorwaarden blijkt duidelijk dat degene die met Dexia de vaststellingsovereenkomst aangaat, afstand doet van alle gepretendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schadevergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdend met de leaseovereenkomst alsmede van het recht om de overeenkomst te ontbinden en/of te vernietigen op de grond dat, naar achteraf mocht blijken, één der partijen niet een juiste voorstelling van zaken had met betrekking tot de feiten en/of omstandigheden die voor één en/of beide partijen voor het aangaan van de overeenkomst van belang zijn geweest. Daarbij is mede van belang dat van degene die de vaststellingsovereenkomst aanging, mocht worden verwacht dat hij zich tevoren redelijke inspanningen getroostte om de betekenis van het in de vaststellingsovereenkomst bepaalde en de daaruit voor hem volgende verplichtingen te begrijpen, in ieder geval door de toegezonden tekst van de vaststellingsovereenkomst, de bijbehorende toelichting en de begeleidende brief zorgvuldig te lezen. Niet kan worden gezegd dat de hierboven bedoelde voorwaarden, uitgaande van een dergelijke lezing, niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Ten slotte is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de bijzondere aard van de vaststellingsovereenkomst meebrengt dat [appellant] zich in het bijzonder ervan bewust behoorde te zijn dat partijen verschillende opvattingen hadden over de rechten en risico’s van de leaseovereenkomst en dat het aanbod tot het aangaan van een dergelijke vaststellingsovereenkomst daarom kritisch moest worden beoordeeld. Voor zover [appellant] die beoordeling heeft nagelaten kan dat niet aan Dexia en daarmee evenmin aan Varde worden tegengeworpen. Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt.
4.6
Grief 1strekt ten betoge dat de leaseovereenkomst niet tot stand is gekomen. Daarbij beroept [appellant] zich op het bepaalde in artikel 7 van de leaseovereenkomst. Artikel 7 luidt als volgt:
“Deze lease-overeenkomst wordt geacht niet tot stand te zijn gekomen en lessee kan aan deze lease-overeenkomst geen rechten ontlenen indien de Bank deze lease-overeenkomst niet binnen 30 dagen na de aankoopdag van de waarden door lessee getekend heeft terugontvangen.”
In de leaseovereenkomst is vermeld dat de aankoopdatum van de aandelen 8 november 2000 was. Op de door Varde overgelegde kopie van de leaseovereenkomst is gestempeld “ingekomen 13 dec.2000”. Daaruit volgt dat Dexia de leaseovereenkomst niet binnen 30 dagen na de aankoopdag getekend heeft terugontvangen, aldus [appellant]. Dienaangaande geldt het volgende.
4.7
Door de aanvaarding van de vaststellingsovereenkomst heeft [appellant] afstand gedaan van zijn gepretendeerde rechten uit hoofde van of verband houdende met de leaseovereenkomst. Daaronder valt ook het recht om een beroep te doen op het niet tot stand zijn gekomen van de leaseovereenkomst.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. Door ondertekening en retournering van de leaseovereenkomst heeft [appellant] het aanbod van Dexia om de leaseovereenkomst aan te gaan aanvaard. Uit het feit dat Dexia de verschuldigde rentetermijnen krachtens de door [appellant] aan Dexia verstrekte machtiging heeft geïncasseerd, onder meer de vooruitbetaling ten bedrage van € 15.422,04 (de som van de eerste 36 maandtermijnen minus 10% korting), volgt dat Dexia haar aanbod langer heeft gehandhaafd dan in artikel 7 is bepaald en dat de leaseovereenkomst werd geacht tot stand te zijn gekomen. [appellant] heeft de incassomachtiging niet ingetrokken en de geïncasseerde bedragen niet doen storneren. Daarnaast is hij op 17 april 2003 de vaststellingsovereenkomst met Dexia aangegaan. Op grond van genoemde omstandigheden mocht Dexia er ook op vertrouwen dat de leaseovereenkomst tot stand was gekomen.
4.8
Met
grief 2betoogt [appellant] dat Dexia bij het aangaan van de leaseovereenkomst niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Gelet op het inkomen van [appellant] had Dexia de leaseovereenkomst niet aan [appellant] mogen voorleggen.
4.9
De grief faalt. Zoals overwogen onder 4.5 heeft [appellant] door de aanvaarding van de vaststellingsovereenkomst afstand gedaan van zijn gepretendeerde rechten uit hoofde van of verband houdende met de leaseovereenkomst. Daaronder valt ook het recht om een beroep te doen op schending van de zorgplicht door Dexia bij het aangaan van de leaseovereenkomst.

5.Slotsom en kosten

De grieven falen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis dat de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, op 1 juli 2010 tussen partijen heeft gewezen onder zaak-/rolnummer 424690 CV EXPL 09-3050;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Varde gevallen, op € 1.745,- aan verschotten en € 1.631,- aan salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, J.C.W. Rang en M.P. van Achterberg en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 maart 2013 door de rolraadsheer.