ECLI:NL:GHAMS:2013:654

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.107.956
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van de samenleving van partijen en de bevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van de samenleving tussen partijen, die van 1991 tot medio 2009 een affectieve relatie hebben gehad. Op 29 augustus 1997 sloten zij een samenlevingsovereenkomst waarin werd bepaald dat geschillen over de uitleg van de bepalingen in het contract moesten worden voorgelegd aan drie deskundigen, benoemd door de bevoegde Kantonrechter. De geïntimeerde vorderde bij de rechtbank een verklaring voor recht dat de appellant een bedrag van € 67.626,64 aan haar verschuldigd is en dat zij recht heeft op een bedrag van € 57.122,74 van de overwaarde van de gezamenlijke woning. De appellant stelde dat de rechtbank niet bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, gezien de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst. De rechtbank verwierp deze exceptie en oordeelde dat de financiële afwikkeling van de samenleving aan de orde was en niet de uitleg van de overeenkomst.

In hoger beroep heeft de appellant de beslissing van de rechtbank bestreden. Het hof oordeelde dat de grief van de appellant faalde. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het niet aannemelijk is dat partijen met betrekking tot de financiële afwikkeling van hun relatie een omslachtige en kostbare procedure voor ogen hadden. De appellant heeft niet voldoende onderbouwd welke bepalingen van de samenlevingsovereenkomst nadere uitleg behoeven. Het hof acht het bovendien onaanvaardbaar dat de appellant de geïntimeerde aan de procedure van artikel 13 van de overeenkomst houdt, gezien de extra kosten en tijd die dit met zich meebrengt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.107.956/01
zaak- rolnummer rechtbank: 187176/HA ZA 11-1086
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 maart 2013
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M. Zee te Purmerend,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 3 juni 2012 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van de rechtbank Haarlem van 25 april 2012, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie. Van dit vonnis is door de rechtbank bij vonnis van 23 mei 2012 de mogelijkheid van tussentijds beroep opengesteld.
Partijen hebben vervolgens de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven (overeenkomstig de appeldagvaarding), met producties;
- memorie van antwoord. .
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de exceptie van onbevoegdheid alsnog gegrond zal verklaren en [geïntimeerde] niet ontvankelijk zal verklaren in haar eis, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
Partijen, die van 1991 tot medio 2009 een affectieve relatie hebben gehad, hebben op 29 augustus 1997 een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin in artikel 13 het volgende is bepaald:
“ Alle geschillen over de uitleg van de bepalingen in dit kontrakt moeten ter beslissing worden voorgelegd aan drie deskundigen, welk deskundigen zullen rechtspreken als goede mannen naar billijkheid, te benoemen door de bevoegde Kantonrechter.”
De vordering die [geïntimeerde] bij de rechtbank heeft ingesteld strekt tot de financiële afwikkeling van de relatie van partijen. [geïntimeerde] vordert in dat kader, kort weergegeven, een verklaring voor recht dat [appellant] een bedrag van € 67.626,64 aan haar verschuldigd is, een verklaring voor recht dat van de overwaarde van de gezamenlijke woning een bedrag van € 57.122,74 aan haar toekomt en de veroordeling van [appellant] om eerstvermeld bedrag aan haar te voldoen.
2.2. [
appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 13 van het samenlevingscontract, de rechtbank niet bevoegd is om van het geschil van partijen kennis te nemen.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de door [appellant] opgeworpen exceptie verworpen en daartoe overwogen, kort samengevat, dat in dit geding de financiële afwikkeling van de samenleving van partijen en niet de uitleg van enige bepaling van de samenlevingsovereenkomst aan de orde is en dat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet kan worden geconcludeerd dat in artikel 13 met ‘de uitleg van een bepaling’ tevens bedoeld is het vaststellen van de financiële afwikkeling van de relatie door drie deskundigen aan te wijzen door de kantonrechter.
2.3.
De tegen deze beslissing gerichte grief faalt om de volgende redenen.
2.4.
Bij het eerste onderdeel van de grief, dat betrekking heeft op het procesverloop, heeft [appellant] geen belang, reeds omdat hij in hoger beroep in de gelegenheid is geweest zijn standpunt alsnog op de door hem gewenste wijze naar voren te brengen.
2.5.
Wat betreft het tweede onderdeel, dat betrekking heeft op de kern van het geschil, sluit het hof zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de uitleg van artikel 13 van de samenlevingsovereenkomst. Dat het de bedoeling van partijen was om ook met betrekking tot het vaststellen van de financiële afwikkeling van hun relatie voor een dergelijke tamelijk omslachtige en kostbare procedure ([appellant] bestrijdt niet dat daarmee extra kosten gemoeid zullen gaan) te kiezen ligt niet voor de hand en wordt door [geïntimeerde] uitdrukkelijk betwist. Ook in hoger beroep laat [appellant] na om voldoende duidelijk te maken welke bepaling uit het samenlevingscontract zijn inziens nadere uitleg behoeft omdat partijen het over de zin daarvan oneens zijn. Zijn betoog dat de rechtbank “ten onrechte van oordeel is dat de financiële afwikkeling van der partijen relatie kan geschieden zonder uitleg van de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst” is in dit verband te vaag; denkbaar is immers dat er verschil van inzicht bestaat over de concrete financiële consequenties/uitvoering van een regeling, terwijl de inhoud en strekking van de desbetreffende regeling op zichzelf voor partijen duidelijk is. Het zonder verdere toelichting verwijzen naar stellingen in de inleidende dagvaarding en de voorwaardelijke conclusie van antwoord kan niet als deugdelijke onderbouwing van (dit onderdeel) de grief worden aangemerkt.
2.6.
Hier komt bij dat het hof het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar acht dat, indien zich de situatie zou voordoen als bedoeld in artikel l3 van de samenlevingsovereenkomst, [appellant] [geïntimeerde] aan die bepaling houdt. Het gaat immers om een omslachtige procedure (reeds omdat het aanwijzen van arbiters/deskundigen geen door de wet aan de kantonrechter opgedragen taak is), waarvan te verwachten valt dat deze veel extra tijd en kosten zal vergen. Daarbij komt dat [appellant] [geïntimeerde] reeds gedwongen heeft kosten te maken om haar visie aan de burgerlijke rechter voor te leggen door reeds tweemaal in kort geding een voorlopige voorziening te vorderen die strekt tot (partiële) afwikkeling van de vermogensrechtelijke verhouding van partijen. Dat [geïntimeerde] hierdoor in financiële problemen is geraakt en de kosten van een arbitrage door drie deskundigen niet zal kunnen dragen, acht het hof bepaald niet onaannemelijk.
2.7.
Bij een (verdere) bespreking van het derde onderdeel van zijn grief heeft [appellant] onvoldoende belang omdat, gelet op het voorgaande, ook indien dit onderdeel terecht is voorgesteld, zulks niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep kan leiden.
Zijn ongespecificeerd bewijsaanbod wordt gepasseerd.
Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. Het hof vindt in het feit dat partijen tot in 2009 een affectieve relatie hebben gehad en hebben samengewoond aanleiding om de kosten van het geding te compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2013.