ECLI:NL:GHAMS:2013:654
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Financiële afwikkeling van de samenleving van partijen en de bevoegdheid van de rechtbank
In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van de samenleving tussen partijen, die van 1991 tot medio 2009 een affectieve relatie hebben gehad. Op 29 augustus 1997 sloten zij een samenlevingsovereenkomst waarin werd bepaald dat geschillen over de uitleg van de bepalingen in het contract moesten worden voorgelegd aan drie deskundigen, benoemd door de bevoegde Kantonrechter. De geïntimeerde vorderde bij de rechtbank een verklaring voor recht dat de appellant een bedrag van € 67.626,64 aan haar verschuldigd is en dat zij recht heeft op een bedrag van € 57.122,74 van de overwaarde van de gezamenlijke woning. De appellant stelde dat de rechtbank niet bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, gezien de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst. De rechtbank verwierp deze exceptie en oordeelde dat de financiële afwikkeling van de samenleving aan de orde was en niet de uitleg van de overeenkomst.
In hoger beroep heeft de appellant de beslissing van de rechtbank bestreden. Het hof oordeelde dat de grief van de appellant faalde. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het niet aannemelijk is dat partijen met betrekking tot de financiële afwikkeling van hun relatie een omslachtige en kostbare procedure voor ogen hadden. De appellant heeft niet voldoende onderbouwd welke bepalingen van de samenlevingsovereenkomst nadere uitleg behoeven. Het hof acht het bovendien onaanvaardbaar dat de appellant de geïntimeerde aan de procedure van artikel 13 van de overeenkomst houdt, gezien de extra kosten en tijd die dit met zich meebrengt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt.