ECLI:NL:GHAMS:2013:568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.109.886-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot afgifte van een vaststellingsovereenkomst in arbeidsconflict

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering op basis van artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot afgifte van een vaststellingsovereenkomst tussen de voormalig werkneemster van de appellante en haar huidige werkgever. De appellante is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar, waarin haar concurrentiebeding werd gehandhaafd. De appellante heeft negen grieven ingediend en PNO, de werkgever, heeft een incidentele vordering ingesteld tot inzage in de vaststellingsovereenkomst om te beoordelen of de appellante aan het vonnis heeft voldaan. Het hof heeft geoordeeld dat PNO een rechtmatig belang heeft bij inzage in de vaststellingsovereenkomst, omdat deze relevant is voor de rechtsbetrekking tussen PNO en de appellante. Het hof heeft de incidentele vordering tot afgifte van de vaststellingsovereenkomst toegewezen, maar de vordering tot inzage in de geanonimiseerde dossiers van Deloitte is aangehouden tot de behandeling van de hoofdzaak. De beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor partijberaad.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.109.886/01
zaaknummer rechtbank : 389366/CV EXPL 11-7010 (Alkmaar)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 februari 2013
inzake
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
APPELLANTE in de hoofdzaak,
VERWEERSTER in het incident,
advocaat:
mr. R.E.N. Ploumte Rotterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PNO CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Hengelo,
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak,
EISERES in het incident,
advocaat:
mr. Y.A.E. Vlassenrootte Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en PNO genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 5 juli 2012 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 30 mei 2012, onder hiervoor genoemd zaaknummer gewezen tussen PNO als eiseres in conventie, tevens verweerster in voorwaardelijke reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie tevens eiseres in voorwaardelijke reconventie.
[appellante] heeft daarna een memorie van grieven ingediend. Daarbij heeft zij negen grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties ingediend en geconcludeerd als aan het slot van die memorie vermeld.
Bij memorie heeft PNO in de hoofdzaak geantwoord, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd als aan het slot van die memorie weergegeven. PNO heeft daarbij tevens een voorwaardelijke incidentele vordering op de voet van artikel 843a Rv ingesteld tot afgifte van bescheiden, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellante] heeft daarop geantwoord en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van PNO in de kosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

In het incident
2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende.
2.1.1.
[appellante] is werkzaam geweest bij PNO.
2.1.2.
Op 21 januari 2010 heeft [appellante] een door PNO bij brief van 7 december 2009 aangeboden arbeidsovereenkomst ondertekend waarin de volgende bepaling is opgenomen:
“Q. concurrentiebeding
Het is jou verboden binnen een bepaald tijdvak na beëindiging van het dienstverband in Nederland in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig, of aanverwant aan die van PNO en/of aan PNO gelieerde vennootschappen te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, als ook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben. Dit tijdvak duurt in geval van beëindiging van het dienstverband:
  • binnen een periode van 2 jaar na indiensttreding: 1 jaar of;
  • indien dit 2 of meer jaren heeft geduurd: 2 jaar.
Voor informatie over de vraag hoe PNO in de praktijk omgaat met het concurrentiebeding, wordt verwezen naar een apart artikel hierover in het Handboek Arbeidsvoorwaarden PNO.”
2.1.3.
Het in de brief van 7 december 2009 opgenomen artikel R stelt een boete op overtreding van het in artikel Q neergelegde verbod.
2.1.4.
Bij brief van 28 juni 2010 heeft [appellante] de arbeidsovereenkomst met PNO opgezegd per 1 augustus 2010.
2.1.5.
[appellante] is aansluitend in dienst getreden van Deloitte Belastingadviseurs B.V. (hierna: Deloitte).
2.1.6.
Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van PNO in conventie in zoverre toegewezen dat de kantonrechter voor recht heeft verklaard dat [appellante] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit voormeld concurrentiebeding en dat zij dientengevolge jegens PNO schadeplichtig is. [appellante] is daarbij bevolen om met onmiddellijke ingang na betekening van het bestreden vonnis het concurrentiebeding volledig na te komen, op straffe van een dwangsom, en veroordeeld tot betaling van de door PNO geleden schade, nader op te maken bij staat. Voorts is [appellante] veroordeeld binnen veertien dagen na betekening de uit hoofde van het concurrentiebeding verbeurde boete van € 20.000,- aan PNO te betalen alsmede een verbeurde boete van € 4.000,- per dag dat de overtreding van het concurrentiebeding plaatsvindt, met betrekking tot de dagen gelegen tussen 3 september 2010 tot 1 augustus 2012 dan wel tot de dag dat de overtreding eerder eindigt dat 1 augustus 2012, te vermeerderen met de wettelijke rente. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten en het vonnis in uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vordering van [appellante] in voorwaardelijke reconventie is afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding, die zijn begroot op nihil.
2.2.
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft PNO – kort gezegd – aangevoerd dat volgens [appellante] sprake is van een vaststellingsovereenkomst, waarbij de arbeidsovereenkomst tussen haar en Deloitte is beëindigd gedurende de periode van 31 mei 2012 tot 1 augustus 2012 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). PNO heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij inzage in die vaststellingsovereenkomst, om te kunnen beoordelen of [appellante] aan het bestreden vonnis heeft voldaan. Voor zover het hof [appellante] zal volgen in haar stelling dat slechts sprake is van een schending van het concurrentiebeding indien [appellante] gedurende de looptijd daarvan subsidiewerkzaamheden voor Deloitte heeft verricht, vordert PNO in het incident tevens inzage in alle geanonimiseerde dossiers op het gebied van de WBSO en de Innovatiebox, althans aanverwante subsidieregelingen, waarin [appellante] in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 1 augustus 2012 werkzaamheden voor Deloitte heeft verricht.
2.3.
[appellante] heeft tegen de incidentele vordering verweer gevoerd. Zij heeft – samengevat – aangevoerd dat PNO geen rechtmatig belang bij inzage in de vaststellingsovereenkomst heeft, omdat PNO daarmee slechts wenst vast te stellen of op grond van het bestreden vonnis dwangsommen zijn verbeurd, hetgeen geen geschilpunt is in de hoofdzaak in hoger beroep. In hoger beroep is (slechts) de vraag aan de orde of [appellante] het concurrentiebeding heeft geschonden. Voor de beantwoording van die vraag is inzage in de vaststellingsovereenkomst niet relevant, aldus [appellante]. Ten aanzien van de voorwaardelijke incidentele vordering heeft [appellante] aangevoerd dat deze onvoldoende bepaald is en bovendien is ingesteld onder een voorwaarde betreffende een geschilpunt dat in de hoofdzaak in hoger beroep dient te worden beslist.
2.4.
Bij de beoordeling van het onderhavige incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv slechts plaats is indien degene die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, de bescheiden voldoende bepaald zijn en het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
2.5.
Naar het oordeel van het hof is de incidentele vordering tot afschrift van de vaststellingsovereenkomst voldoende bepaald. [appellante] heeft het bestaan van de vaststellingsovereenkomst en het feit dat zij zich daarop ten opzichte van PNO heeft beroepen niet betwist. Verder gaat het hier om een stuk dat relevant is voor een rechtsbetrekking waarbij PNO partij is. Veronderstellenderwijs aangenomen dat PNO slechts afschrift van de vaststellingsovereenkomst wenst om te kunnen beoordelen of [appellante] al dan niet aan het bestreden vonnis heeft voldaan – en derhalve of er dwangsommen zijn verbeurd –, heeft PNO daarmee een rechtmatig belang bij afschrift van de vaststellingsovereenkomst. Dat de vaststellingsovereenkomst niet relevant zou zijn voor het geschil in de hoofdzaak in hoger beroep maakt het voorgaande niet anders, nu die relevantie voor toewijzing van een incidentele vordering op de voet van artikel 843a Rv niet vereist is. Een vordering ex artikel 843a Rv kan immers ook zelfstandig worden ingesteld. Zou de incidentele vordering thans worden afgewezen op de grond dat de vaststellingsovereenkomst in dit geding niet relevant is, dan zou PNO worden gedwongen een dergelijke vordering zelfstandig in te stellen in een andere procedure, hetgeen het hof ongewenst voorkomt. De omstandigheid dat het bestreden vonnis in hoger beroep mogelijk niet in stand zal blijven kan evenmin tot afwijzing van de incidentele vordering leiden. Uit het vorenstaande volgt dat de incidentele vordering tot het verkrijgen van een afschrift van de vaststellingsovereenkomst zal worden toegewezen.
2.6.
Ten aanzien van de incidentele vordering tot inzage in de geanonimiseerde dossiers van Deloitte waarin [appellante] in de periode 1 augustus 2010 tot en met 1 augustus 2012 werkzaamheden heeft verricht overweegt het hof als volgt. Deze vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat het hof zal beslissen dat slechts sprake is van een schending van het concurrentiebeding, indien [appellante] gedurende de looptijd daarvan subsidiewerkzaamheden voor Deloitte heeft verricht. Deze vraag is nog niet door het hof beantwoord. Derhalve staat niet vast of de voorwaarde waaronder dit gedeelte van de incidentele vordering is ingesteld is vervuld. Gelet op de verwevenheid van de desbetreffende vraag met het geschil in de hoofdzaak is het niet aan de rechter in het incident maar aan de rechter in de hoofdzaak om die vraag te beoordelen en – daarmee – of de voorwaarde is vervuld. Om die reden kan het hof thans niet toekomen aan een beoordeling van de incidentele vordering met betrekking tot bedoelde dossiers. Het hof zal daarom de beslissing op het onderhavige incident in zoverre aanhouden tot de behandeling van het hoger beroep in de hoofdzaak.
2.7.
Het hof zal de beslissing met betrekking de proceskosten van dit incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.8.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor partijberaad.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
veroordeelt [appellante] om binnen twee weken na betekening van dit arrest aan PNO afschrift te verschaffen van de vaststellingsovereenkomst onder 2.2 bedoeld;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 12 maart 2013 voor partijberaad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, S.F. Schütz en J.E. Molenaar en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2013.