ECLI:NL:GHAMS:2013:5274

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
23-001700-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepplantage en onrechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennepplanten in een woning te Diemen. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 494 hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat de doorzoeking van zijn woning onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op een anonieme melding die niet was geverifieerd. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren voor de verdenking van een strafbaar feit, waardoor de doorzoeking rechtmatig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 maart 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad in de woning een groot aantal hennepplanten. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken en een taakstraf van negentig uren. De gevangenisstraf werd voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

parketnummer: 23-001700-12
datum uitspraak: 8 mei 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-078884-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 maart 2008 te Diemen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 494 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2008 te Diemen opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 2] een groot aantal hennepplanten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van verweren
De raadsman van de verdachte heeft – zakelijk weergegeven - bepleit dat de doorzoeking op 25 maart 2008 van de woning waarin de verdachte verbleef onrechtmatig is geweest. Het redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit in die woning werd gepleegd en dat ten grondslag heeft gelegen aan de machtiging tot binnentreden is immers slechts ontleend aan een anonieme melding van 7 december 2007 die niet op enige wijze voorafgaand aan het binnentreden is geverifieerd. In het proces-verbaal van bevindingen is slechts melding gemaakt van het feit dat gesproken is omwonenden; er niet vermeld wanneer dit is geweest noch wat deze buurtbewoners hebben verklaard. Bovendien heeft het enige gesprek met een buurtbewoner dat wel is uitgewerkt, te weten het gesprek met [getuige], plaats nadat de politie de woning omstreeks 07:55 uur was binnengetreden en kan het mitsdien niet bijdragen aan het ontstaan van enige verdenking. Bij deze stand van zaken dienen de resultaten van de doorzoeking te worden uitgesloten van het bewijs en dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Indien het hof oordeelt dat de doorzoeking rechtmatig is geweest, het de raadsman subsidiair – zakelijk weergegeven - het navolgende naar voren gebracht.
De verdachte is circa twee maanden voorafgaand aan 25 maart 2008 in een Amsterdams café in gesprek geraakt met een zekere [medeverdachte 1] die de destijds dakloze verdachte onderdak aanbood in de woning aan de [adres 2]. De verdachte is op dit aanbod ingegaan en heeft een sleutel van de woning overhandigd gekregen. De verdachte had het gebruik van één slaapkamer, de badkamer en de woonkamer; in de overige ruimtes, waar de hennepplanten zijn aangetroffen, heeft de verdachte zich niet begeven. Deze gang van zaken is ter terechtzitting in eerste aanleg op 28 maart 2011 bevestigd door medeverdachte [medeverdachte 2]. Volgens de raadsman kan niet bewezen worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het tenlastegelegde feit en kan bovendien – in het verlengde daarvan – niet bewezen worden dat de verdachte enige van de tenlastgelegde handelingen met betrekking tot de hennep heeft verricht. De raadsman heeft benadrukt dat (ook) niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de hennep aanwezig heeft gehad, nu de ruimtes waarin de hennep stond waren afgesloten en niet toegankelijk waren voor de verdachte en hij mitsdien er niet over kon beschikken. De verdachte dient daarom aldus de raadsman te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van de gevoerde verweren als volgt.
Op doorgenummerde pagina 5 van het dossier is de tip weergegeven die op 7 december 2012 aan meld misdaad anoniem is gedaan. In deze tip wordt er gesproken van het vermoeden dat op het adres [adres 2] een hennepkwekerij is gevestigd en dat de rijp op het dak van de woning sneller verdwijnt dan dat op de daken van naastgelegen woningen. Het hof stelt aan de hand van de foto’s op pagina’s 97 en 98 vast dat daarvan op 25 maart 2008 eveneens sprake was en dat bovendien een ventilatieslang uit het dakraam stak. Op pagina 135 is bovendien door buurtregisseur [naam] gerelateerd dat hij naar aanleiding van de anonieme melding met betrekking tot het adres [adres 2] hij meerdere omwonenden heeft gesproken die hebben verklaard over de rijp op het dak van de woning en dat hij dit fenomeen ook zelf heeft waargenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van kweeklampen in de hennepteelt een aanzienlijke warmteontwikkeling met zich mee brengt. Bovendien stond er per juni 2007 regelmatig een voertuig van de gemeente Diemen voor de woning. Navraag bij de verhuurder van de woning leerde dat de huurder genaamd was [medeverdachte 3], een persoon die in 2007 met [medeverdachte 2] in verband werd gebracht met de hennepkweek. Deze [medeverdachte 2] was destijds werkzaam voor de gemeente Diemen en beschikte vanuit zijn functie over een gemeentelijk voertuig. Naar het oordeel van het hof boden voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grond voor de verdenking dat in de woning de opiumwet werd overtreden. Het enkele feit dat het op pagina 135 weergegeven proces-verbaal eerst op 14 april 2010 is opgemaakt, doet aan de inhoud ervan niet zonder meer af. De machtiging tot binnentreden is mitsdien terecht afgegeven, het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof als volgt. Het hof stelt vast dat de verdachte heeft verklaard dat hij in een kroeg op het aanbod van een hem onbekende, zich [medeverdachte 1] noemende persoon is ingegaan kosteloos een woning te betrekken voor onbepaalde tijd. De contactgegevens van deze [medeverdachte 1] waren de verdachte niet bekend. De verdachte heeft een sleutel overhandigd gekregen die hem toegang tot de woning verschafte; hij verbleef daar alleen en zelfstandig. Als voorwaarde was gesteld dat de verdachte bepaalde delen van het huis niet mocht bezoeken. De verdachte heeft op 25 maart 2008 tegenover de politie verklaard dat hij wist ‘dat er iets aan de hand was’ en dat het ‘geen gewoon huis was’. Zo zag de verdachte als hij naar zijn slaapkamer toeliep een groot zwart zeil en zilveren buizen en was het hem verboden in bepaalde delen van het huis te komen. Het hof merkt op dat in de badkamer – die de verdachte zegt te hebben gebruikt – acht voorschakelapparaten, een ventilator en een jerrycan met plantenvoeding zijn aangetroffen [1] . Hij vermoedde dat het een hennepkwekerij kon zijn, maar hij wist niet precies wat er stond. De verdachte verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep op 26 april 2013 dat hij een ‘onderbuikgevoel’ had en dacht dat de gang van zaken ‘niet helemaal in de haak was’ en ‘het daglicht niet kon verdragen’, doch dat hij zich er verder niet om heeft bekommerd. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof minstgenomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de woning waarin hij verbleef een hennepkwekerij gevestigd was.
Nu het hof behalve het aanwezig hebben de tenlastegelegde handelingen niet bewezen verklaart, kan het verweer van de raadsman wat dat betreft onbesproken blijven. Ten aanzien van het aanwezig hebben overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft enkele maanden alleen en zelfstandig de beschikking gehad over een woning waarin een over meerdere ruimtes verspreide hennepkwekerij is aangetroffen. Met inachtneming van hetgeen het hof omtrent het opzet van de verdachte heeft overwogen bevond de hennep zich naar het oordeel van het hof binnen de machtssfeer van de verdachte en heeft hij hennep mitsdien aanwezig gehad. Het enkele feit – wat daar ook van zij - dat de ruimtes waarin de hennepplanten stonden afgesloten waren maken dat oordeel niet anders; deze ruimtes bevonden zich een woning waartoe de verdachte (mede) toegang had.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat indien de verdachte zal worden veroordeeld het hof een straf zal opleggen die overeenkomt met de aan medeverdachte [medeverdachte 2] opgelegde werkstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een grote hoeveelheid hennepplanten aanwezig gehad die een veelvoud van de gedoogde 30 gram hennep bevatten. Het bezit van een dergelijke voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheid verdovende middelen doet afbreuk aan het door de Nederlandse overheid gevoerde gedoogbeleid en dient te worden bestraft.
Volgens een mededeling van de raadsman is de medeverdachte [medeverdachte 2] in eerste aanleg tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis veroordeeld. Het hof acht in beginsel een taakstraf van overeenkomstige duur passend en geboden voor een dergelijk feit. Vanwege het tijdsverloop zal het hof de duur van de op te leggen taakstraf evenwel matigen tot na te melden duur.
Het hof stelt ten nadele van de verdachte vast dat hij blijkens een de hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 april 2013 eerder ter zake van een opiumwetfeit veroordeeld en dat hij ten tijde van de het bewezenverklaarde feit in een aan de veroordeling voor dat feit gerelateerde proeftijd liep. Het hof acht dat een kwalijke omstandigheid en zal aan de verdachte ook een voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. P.C. Kortenhorst en mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt, in tegenwoordigheid van mr. W. Blaak, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 mei 2013.
mr. P.B.C.D.F. van Sasse van Ysselt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Doorgenummerde pagina 2.