In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee particuliere beleggers tegen Merrill Lynch International Bank Limited, naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, die in 2001 aanzienlijke bedragen wonnen in een spelprogramma, hebben op advies van de Nationale Postcode Loterij contact gezocht met Merrill Lynch voor beleggingsadvies. De kern van het geschil betreft de vraag of Merrill Lynch haar zorgplicht heeft geschonden door de appellanten niet adequaat te waarschuwen voor de risico's van hun beleggingsportefeuille, die overwegend uit perpetuele obligaties bestond, terwijl de appellanten een defensief risicoprofiel hadden.
De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, maar het hof oordeelt dat er voldoende grond is om de appellanten toe te laten tot bewijsvoering. Het hof stelt vast dat er een beleggingsadviesrelatie bestaat tussen de appellanten en Merrill Lynch, waarbij de bank een zorgplicht heeft om de financiële mogelijkheden en doelstellingen van de cliënten in acht te nemen. Het hof concludeert dat Merrill Lynch vanaf april 2004 had moeten begrijpen dat de portefeuille niet paste bij het defensieve risicoprofiel van de appellanten en dat zij hen had moeten waarschuwen voor de onevenwichtigheid in de portefeuille.
Het hof laat de appellanten toe om feiten en omstandigheden te bewijzen die aantonen dat Merrill Lynch na april 2004 niet naar behoren heeft gewaarschuwd. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het inplannen van getuigenverhoren, waarbij de raadsheer-commissaris is aangewezen om deze te leiden. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 12 november 2013.