ECLI:NL:GHAMS:2013:5234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
200.128.848/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en verblijf van een minderjarige bij grootmoeder

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die bij zijn grootmoeder verblijft. De moeder van de minderjarige is in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de kinderrechter die op 25 april 2013 werd gegeven. De kinderrechter had op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, omdat zijn zedelijke en geestelijke belangen in het geding waren. De moeder betwist de noodzaak van deze ondertoezichtstelling en stelt dat de opvoedingssituatie bij de grootmoeder adequaat is. De Raad heeft echter aangegeven dat de moeder kampt met ernstige persoonlijke problematiek, waaronder een verstandelijke beperking en een psychotische stoornis, en dat de minderjarige bij de moeder in een onveilige situatie verkeert.

Tijdens de zitting is gebleken dat de moeder niet is verschenen, terwijl de Raad en de grootmoeder wel aanwezig waren. De Raad heeft verzocht om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, terwijl de moeder verzoekt om vernietiging van deze beschikking. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de minderjarige de benodigde opvoeding en ondersteuning te bieden. De grootmoeder kan deze rol wel vervullen, maar het hof is van mening dat er toezicht nodig is om de belangen van de minderjarige te waarborgen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. Dit besluit is genomen met inachtneming van de ernst van de situatie en de noodzaak om de minderjarige te beschermen tegen mogelijke risico's in de thuissituatie bij de moeder. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 augustus 2013
Zaaknummer: 200.128.848/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/201982/JU RK 13-394
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. S.M. Gaasbeek-Wielinga te Haarlem,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2.
De moeder is op 17 juni 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 april 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/201982/JU RK 13-394.
1.3.
De Raad heeft op 19 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 22 juli 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de moeder;
- de Raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop;
- […] (hierna: de grootmoeder);
- […] (hierna: de vader), bijgestaan door zijn advocaat mr. M.A.J. van der Klaauw te Haarlem;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, vertegenwoordigd door mevrouw J. Warmerdam (hierna: WSJ).
1.6.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [de minderjarige] [in] 2007. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder en de grootmoeder hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft thans bij de grootmoeder.
2.2.
Bij de stukken bevindt zich onder meer een rapport van de Raad van 4 april 2013.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige], op verzoek van de Raad, onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland voor de duur van een jaar, derhalve tot 25 april 2014. WSJ voert de ondertoezichtstelling uit.
3.2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen, subsidiair een beschikking te geven die het hof juist acht.
3.3.
De Raad heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of naar is te voorzien, zullen falen. Ter beoordeling van het hof ligt voor de vraag of aan deze gronden is voldaan ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en of dit ook thans nog het geval is.
4.2.
De moeder stelt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn. De Raad heeft ten onrechte gesteld dat de plaatsing van [de minderjarige] bij de grootmoeder door de moeder en de grootmoeder als een tijdelijke oplossing wordt gezien. De moeder erkent dat zij niet altijd het belang van [de minderjarige] voorop kan stellen, dat is de reden dat de grootmoeder mede het gezag heeft gekregen. De opvoedingssituatie voor [de minderjarige] is adequaat en optimaal, omdat hij, als het minder goed gaat met zijn moeder, bij zijn vertrouwde grootmoeder kan zijn. De moeder ontkent dat sprake is van ernstige persoonlijke problematiek, dit is onvoldoende onderbouwd. De moeder en de grootmoeder hebben in het verleden laten zien dat zij hulp vragen van deskundigen, op vrijwillige basis, als dat nodig is. De grootmoeder en de moeder hebben aangegeven open te staan voor contact tussen [de minderjarige] en de vader, zodat de ouders er onderling uit kunnen komen en ook in dat opzicht een gezinsvoogd niet nodig is.
4.3.
De Raad voert aan dat [de minderjarige] bij de moeder thuis onvoldoende aan zijn ontwikkeltaken toekwam, dat hij onvoldoende sturing kreeg en dat sprake was van onveilige situaties. De moeder heeft te kampen met persoonlijke problematiek, waaronder een verstandelijke beperking en een psychotische stoornis in verband met cannabisgebruik. De moeder ontkent en bagatelliseert deze problematiek. Zij heeft uitgesproken wantrouwen te hebben in hulpverlening en ziet de noodzaak van opvoedingsondersteuning niet in. Hulp in het vrijwillig kader komt derhalve niet van de grond. Zowel de moeder als de grootmoeder zijn afhoudend in de contacten met WSJ en het is moeilijk om afspraken met hen te maken. WSJ kan zorgen dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader op een veilige wijze plaatsvindt, nu dit contact in het verleden, toen dit onderling werd geregeld, tot onveilige situaties heeft geleid.
4.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
[de minderjarige] is in het verleden herhaaldelijk getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Hij liet in de thuissituatie bij de moeder probleemgedrag zien, in die zin dat hij bepaalde wat er gebeurde, niet naar de moeder luisterde en haar sloeg. Op school is hij een zwakke leerling met een achterstand in taal en rekenen. Uit de informatie die de GGZ aan de huisarts heeft gegeven blijkt dat de GGZ bij de moeder als diagnose heeft gesteld “misbruik van cannabis, ouder-kind relatieproblemen, psychotische stoornis door cannabisgebruik met hallucinaties en licht zwakzinnigheid”. Volgens informatie van de GGZ aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) is bij de moeder een IQ van 58 vastgesteld. De grootmoeder heeft aangegeven dat de moeder in 2011 overspannen was en dat dat opnieuw in november/december 2012 het geval was. De wijkagent heeft zorgen geuit over het verblijf van [de minderjarige] bij de moeder, omdat er personen langskomen die bekend zijn met geweldsdelicten en het gebruik van drugs. De moeder ontkent dat er sprake is van persoonlijke problematiek. De hulp van de GGZ wordt niet gecontinueerd omdat de moeder dat niet nodig vindt. De GGZ heeft meerdere malen geprobeerd om de moeder aan te melden bij MEE, maar de moeder stond hier niet voor open. In januari 2013 heeft de moeder in een gesprek met het AMK aangegeven dat zij geen hulp nodig heeft van Bureau Jeugdzorg en ook geen contact wil met jeugdzorg, noch met een andere instantie. De grootmoeder vangt [de minderjarige] op, omdat zij moeder wil helpen. De grootmoeder ontkent echter dat de moeder ernstige problemen en beperkingen heeft. Voorts is sprake van een problematische relatie tussen de ouders die gekenmerkt wordt door strijd en huiselijk geweld. De vader heeft geen reguliere omgangsregeling met [de minderjarige], soms ziet hij hem in het bijzijn van de grootmoeder. De grootmoeder lijkt [de minderjarige] een opvoedomgeving te bieden die hij nodig heeft. [de minderjarige] laat bij de grootmoeder en op school geen probleemgedrag zien.
4.5.
Het hof overweegt als volgt
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de moeder kampt met ernstige persoonlijke problematiek. Voorts is gebleken dat zij zelf en de grootmoeder deze problematiek ontkent of bagatelliseert. De moeder is door haar persoonlijke problematiek niet in staat om [de minderjarige] de opvoeding en ondersteuning te bieden die hij nodig heeft. De grootmoeder is hier wel toe in staat en gebleken is dat [de minderjarige] bij de grootmoeder thuis niet het probleemgedrag vertoont dat hij bij de moeder wel vertoonde. Voorts is gebleken dat de moeder geen hulpverlening in een vrijwillig kader accepteert, terwijl dit nodig is in verband met haar problematiek, pedagogische vaardigheden en relatie met de vader. Nu de grootmoeder ter zitting in hoger beroep heeft meegedeeld dat [de minderjarige] bij haar verblijft als het even slecht gaat met de moeder, bestaat naar het oordeel van het hof een reëel risico dat [de minderjarige] weer bij de moeder gaat wonen, zodra de grootmoeder de situatie daar als goed genoeg beoordeelt. Omdat de grootmoeder de problematiek van de moeder niet in volle omvang wil erkennen, acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] om deze beoordeling uitsluitend bij de grootmoeder neer te leggen. Het hof acht het, gezien het vorenstaande, van belang dat het verblijf van [de minderjarige] bij de grootmoeder wordt gecontinueerd en dat een gezinsvoogd hier toezicht op houdt. Dit leidt er dan ook toe dat het hof van oordeel is dat de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en dat dit ook thans nog het geval is. Het hof neemt hierbij ten slotte in aanmerking dat de rol van grootmoeder moeilijk is te verenigen met toezicht houden op de opvoedvaardigheden van haar dochter en dat een grootmoeder evenmin verantwoordelijk gemaakt kan worden voor het tot stand brengen van contact tussen een kleinzoon en zijn vader. Het hof acht het van belang dat een gezinsvoogd van WSJ deze taken uitvoert, zodat de grootmoeder zich kan concentreren op de opvoeding en verzorging van [de minderjarige]. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar door de oudste raadsheer uitgesproken op 20 augustus 2013.