ECLI:NL:GHAMS:2013:5233

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
200.128.537/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een machtiging gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de rechtmatigheid van een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige]. De zaak is in hoger beroep gekomen na een beschikking van de kinderrechter in Amsterdam op 29 april 2013, waarbij een machtiging tot gesloten jeugdzorg werd verleend. [de minderjarige] is geboren in 1996 en heeft een complexe achtergrond met wisselende verblijf- en opvoedsituaties, wat heeft geleid tot ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De kinderrechter had de machtiging verleend op basis van zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige], die onder andere te maken had met loverboy-praktijken en een onveilige leefomgeving.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de machtiging niet ten uitvoer is gelegd, omdat [de minderjarige] zich verborgen hield voor hulpverlening. Het hof heeft de ontvankelijkheid van [de minderjarige] in het hoger beroep beoordeeld, ondanks dat de machtiging inmiddels was ingetrokken. Het hof oordeelt dat [de minderjarige] voldoende belang heeft bij de toetsing van de rechtmatigheid van de verleende machtiging, gezien de impact die deze op haar leven heeft gehad.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen. [de minderjarige] betoogde dat er geen indicatiebesluit aanwezig was ten tijde van de bestreden beschikking en dat BJAA niet voldoende onderbouwd had waarom de machtiging noodzakelijk was. BJAA voerde aan dat [de minderjarige] geen belang had bij het hoger beroep, omdat de beschikking was ingetrokken. Het hof concludeert dat de gronden voor de machtiging ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat de machtiging pas verleend had mogen worden met ingang van de datum van het indicatiebesluit. De beschikking wordt in zoverre vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.

De beslissing van het hof is dat de beschikking van de kinderrechter wordt vernietigd voor de periode van 29 april 2013 tot en met 6 mei 2013, en dat deze beschikking voor het overige wordt bekrachtigd. Het hof wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 augustus 2013
Zaaknummer: 200.128.537/01
Zaaknummer eerste aanleg: 13-632/539758
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
verblijvende op een thans onbekende plaats,
appellante,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Breukeleveen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [de minderjarige] en BJAA genoemd.
1.2.
[de minderjarige] is op 13 juni 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 april 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 13-632/539758.
1.3.
BJAA heeft op 16 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
[de minderjarige] heeft op 19 juni en 16 juli 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 22 juli 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [de minderjarige], bijgestaan door haar advocaat;
- BJAA, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D. van der Leij te Amsterdam;
- de heer R. Fitskie, voogd van [de minderjarige] namens BJAA;
- de heer O. Ente, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.7.
[…] (hierna: de vader) en mr. H.F. Govers (de bijzondere curator van [de minderjarige]) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is geboren [in] 1996 uit de relatie van de vader en […] (hierna: de moeder). [de minderjarige] heeft van 3 juli 2012 tot en met 7 februari 2013 in de gesloten jeugdzorginstelling Transferium verbleven. Thans is haar verblijfplaats onbekend. De verblijfplaats van de moeder is eveneens onbekend.
2.2.
Bij beschikking van 11 februari 2008 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld en in het kader daarvan uit huis geplaatst, waarna zij begin 2009 weer bij de ouders is gaan wonen. Bij beschikking van 18 juni 2009 is zij wederom uit huis geplaatst, waarna zij met ingang van 1 april 2010 weer bij de vader is gaan wonen, die wordt ondersteund met intensieve thuishulp.
2.3.
Bij beschikking van 27 april 2011 is, voor zover thans van belang, de moeder ontheven van het gezag en is BJAA met de voogdij over [de minderjarige] belast.
2.4.
Bij beschikking van 29 juni 2012 is een voorlopige machtiging verleend om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven voor de duur van veertien dagen. Bij beschikking van 10 juli 2012 is deze beschikking gehandhaafd en is aansluitend een voorlopige machtiging verleend tot 27 juli 2012.
Bij beschikking van 26 juli 2012 is een machtiging verleend om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen en opnemen en verblijven voor de duur van drie maanden, welke beschikking bij beschikking van dit hof van 9 oktober 2012 is bekrachtigd.
Bij beschikking van 6 november 2012 is een machtiging verleend om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven voor de duur van drie maanden. Het resterende deel van het verzoek, te weten een machtiging voor de duur van in totaal zes maanden, is aangehouden. Bij beschikking van 29 januari 2013 is ten slotte het resterende deel van het verzoek tot gesloten plaatsing afgewezen, nu BJAA dit niet langer handhaafde.
2.5.
Bij de stukken in het dossier bevinden zich onder meer:
- een verklaring van instemming van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wet op de jeugdzorg (hierna: instemmingsverklaring) van de heer S. Eshuis, gz-psycholoog, van 9 april 2013;
- een indicatiebesluit voor verblijf in gesloten jeugdzorg met als indicatiedatum 7 mei 2013.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is door de kinderrechter een machtiging verleend om [de minderjarige] in een instelling voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 29 april 2013 voor de duur van twee maanden, en is bepaald dat deze machtiging van kracht blijft indien een daarop betrekking hebbend indicatiebesluit strekt tot uithuisplaatsing van [de minderjarige]. De beslissing is voor het overige aangehouden.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van BJAA een machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 juni 2013 is vervolgens het verzoek van BJAA strekkende tot het verlenen van een machtiging om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven, voor het overige afgewezen. Voorts is de bij de bestreden beschikking verleende machtiging ingetrokken.
3.3.
[de minderjarige] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair BJAA niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek, en subsidiair het inleidend verzoek van BJAA alsnog af te wijzen.
3.4.
BJAA verzoekt het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 29b lid 3 Wet op de jeugdzorg is voor verlening van een machtiging gesloten jeugdzorg vereist dat de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of ten aanzien van [de minderjarige] was voldaan aan deze vereisten ten tijde van het geven van de bestreden beschikking.
4.2.
[de minderjarige] betoogt dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking geen indicatiebesluit aanwezig was. Bovendien heeft BJAA het verzoek om een machtiging gesloten jeugdzorg te verlenen niet goed onderbouwd. De vermoedens van BJAA dat [de minderjarige] te maken heeft met loverboy-praktijken en/of seksueel wervend gedrag vertoont, rechtvaardigen het ontbreken van een indicatiebesluit niet. BJAA heeft voorts geen behoorlijk en recent Plan van Aanpak opgesteld. Ook is niet tijdig en fatsoenlijk een vervolgtraject geregeld na afloop van de gesloten plaatsing bij Transferium, waardoor BJAA onrechtmatig gehandeld heeft jegens [de minderjarige]. Zij wist tot een uur voor het verlaten van Transferium niet waar zij vervolgens zou gaan verblijven. Omdat zij niet instemde met een verblijf bij de gesloten instelling de Hoenderloo Groep, heeft zij de benen genomen en is haar verblijfplaats thans onbekend. Bovendien is [de minderjarige] op de telex gezet, waardoor zij zich opgejaagd heeft gevoeld. Dit alles heeft er toe geleid dat zij geen zorg heeft gekregen, geen geld had om van te leven en geen onderwijs kon volgen. [de minderjarige] kan zich staande houden in een open setting en is bereid mee te werken aan ambulante hulpverlening. Zij heeft geen strafbare feiten gepleegd, gebruikt geen drugs en vertoont geen losbandig of seksueel wervend gedrag. Zij heeft belang bij een beschikking van het hof in verband met een klachtprocedure bij BJAA en een eventueel recht op schadevergoeding, aldus [de minderjarige].
4.3.
BJAA voert aan dat [de minderjarige] geen belang heeft bij het hoger beroep, omdat de beschikking waarvan beroep reeds is ingetrokken door de kinderrechter bij beschikking van 19 juni 2013. Bovendien is op 7 mei 2013 een indicatiebesluit opgesteld. Omdat [de minderjarige] zich verborgen hield voor hulpverlening, heeft BJAA de machtiging gesloten plaatsing die in de bestreden beschikking is gegeven, niet ten uitvoer kunnen leggen, zodat geen sprake is geweest van onrechtmatige vrijheidsbeneming. [de minderjarige] is op de telex geplaatst omdat BJAA de voogdij over haar heeft en het een standaardprocedure is om op dergelijke wijze een vermiste voogdijpupil op te sporen. De plaatsing op de telex staat dus los van een machtiging gesloten jeugdzorg. BJAA maakte zich zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige], omdat zij na afloop van haar plaatsing in Transferium terugviel in haar oude gedrag; zij is alvorens onder te duiken al eerder een paar keer uit de opvanghuizen weggelopen en zij heeft zichzelf onder meer in onveilige situaties met jongens gebracht. Dit, gecombineerd met het feit dat [de minderjarige] zich verborgen hield voor hulpverlening, was de aanleiding voor het verzoek om een nieuwe machtiging voor een gesloten plaatsing, aldus BJAA.
4.4.
De Raad heeft ter zitting meegedeeld geen advies te kunnen geven over het al dan niet handhaven van de bestreden beschikking, omdat deze reeds is ingetrokken. Het is van belang thans in te zetten op een goede ontwikkeling van [de minderjarige] en het contact met haar te behouden. Daarbij is een goede samenwerking tussen [de minderjarige] en de hulpverlening het belangrijkste op dit moment, aldus de Raad.
4.5.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. Hoewel de machtiging gesloten jeugdzorg bij beschikking van 19 juni 2013 is ingetrokken, was deze wel van kracht in de daaraan voorafgaande periode, te weten van 29 april 2013 tot 19 juni 2013. Zoals BJAA heeft betoogd is de machtiging in deze periode echter niet ten uitvoer gelegd, omdat [de minderjarige] op de vlucht was voor de hulpverlening en was ondergedoken. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [de minderjarige] door de afgegeven machtiging voor een gesloten plaatsing de dreiging heeft ervaren dat haar vrijheid haar opnieuw zou worden ontnomen. Mede vanwege deze dreiging is zij ondergedoken en heeft zij zich schuil gehouden voor de hulpverlening. Als gevolg hiervan was er geen zorg voor haar. Gelet hierop heeft [de minderjarige] naar het oordeel van het hof voldoende belang om de rechtmatigheid van de met de bestreden beschikking verleende machtiging te laten toetsen door de rechter. Het hof acht [de minderjarige] dan ook ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.6.
Het hof overweegt ten aanzien van de stelling van [de minderjarige] dat BJAA geen behoorlijk en recent Plan van Aanpak heeft opgesteld, dat zich in het dossier een Plan van Aanpak bevindt dat gedateerd is op 18 maart 2013, derhalve ruim een maand voor het geven van de bestreden beschikking. Het hof acht dit recent genoeg en voorts voldoende inhoudelijk om een beslissing te kunnen nemen in deze zaak, zodat deze stelling van [de minderjarige] wordt afgewezen.
4.7.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking heeft het hof het volgende overwogen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige] al vroeg in haar leven is blootgesteld aan wisselingen in verblijf- en opvoedsituaties. Zij heeft grote spanningen en ruzies tussen haar ouders ervaren waarbij sprake was van huiselijk geweld. Zij is de oudste van een gezin van in totaal acht kinderen. Zij heeft verantwoordelijkheden binnen het gezin gehad die niet bij haar leeftijd pasten. Haar moeder is met het jongste kind naar Marokko vertrokken, haar vader is afwisselend aan- en afwezig geweest en zij heeft geen steunend netwerk. [de minderjarige] heeft dus heel weinig stabiliteit en basisveiligheid ervaren en zij vertoont diverse kenmerken van een hechtingsstoornis dan wel trauma, waardoor zij mogelijk veel moeite heeft volwassenen om zich heen te vertrouwen. Op de basisschool vertoonde zij eetproblemen, zij had huilbuien, concentratieproblemen en had last van hyperventilatie. Door het vertrek van de moeder naar Marokko lijkt zij voorts te kampen te hebben met gevoelens van rouw. De ouders waren, mede in verband met hun eigen problematiek, onmachtig om de zorg voor alle kinderen op zich te nemen. De moeder heeft te kampen met psychische problematiek en een aan stress gerelateerde psychose. De vader heeft een belast verleden omdat hij al vroeg uit huis is geplaatst en opgroeide in verschillende internaten. De vader had moeite met het begrenzen van [de minderjarige], waardoor [de minderjarige] thans sterk zelfbepalend is, moeite heeft met het accepteren van gezag en in toenemende mate haar eigen gang gaat. Eerder ingezette hulpverlening heeft niet geleid tot een positieve verandering van het gedrag van [de minderjarige]. Vóór haar verblijf bij Transferium was zij beïnvloedbaar, droeg zij veel make-up en uitdagende kleding, leek zij zich te bevinden in een onveilig netwerk waarbij sprake was van alcohol- en (soft)drugsgebruik, ging zij relaties aan met oudere mannen en had zij veel seksuele contacten. Zij beschikte over onvoldoende oplossingsvaardigheden waardoor zij te maken had met bedreigingen door leeftijdgenoten. Op school gleed [de minderjarige] af, haar resultaten waren matig en zij spijbelde veel.
Tijdens haar verblijf bij Transferium van 3 juli 2012 tot 7 februari 2013 is gebleken dat zij haar best deed, zich hield aan de dagelijkse routine, haar taken uitvoerde, goed at en meedeed met activiteiten. Wel maakte zij af en toe een angstige indruk, was zij graag in de buurt van de groepsleiding en had zij moeite met alleen zijn. Na haar verblijf bij Transferium is [de minderjarige] in de open instelling Beter Met Thuis gaan wonen en vervolgens, vanaf eind maart 2013, bij Kortdurende Acute Opvang in Wormerveer. Zij is snel teruggevallen in het gedrag dat zij vertoonde vóór haar verblijf bij Transferium. Zo is zij bijvoorbeeld gezien terwijl zij met dubieuze figuren in de auto zat. Voorts is zij weggelopen van de groep en heeft ze zich onttrokken aan het toezicht van de begeleiding, waardoor haar veiligheid niet gewaarborgd was. Gebleken is dat zij de zorgen van hulpverleners ontkent, geen probleembesef heeft, geen gevaar ziet en niet open is over wat zij doet. Zij heeft geen dagbesteding, gaat niet naar school, heeft geen regelmaat en staat niet open voor verdere hulpverlening. Nadat BJAA haar had medegedeeld dat zij in de gesloten instelling de Hoenderloo Groep zou moeten verblijven, is zij ondergedoken en heeft zij geen contact meer opgenomen met BJAA. Pas nadat de machtiging gesloten plaatsing bij beschikking van 19 juni 2013 is ingetrokken, heeft [de minderjarige] weer contact gehad met BJAA, onder meer over de inschrijving voor een vervolgopleiding.
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gronden voor het verlenen van de onderhavige machtiging ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren.
Nu het indicatiebesluit gedateerd is op 7 mei 2013, had gelet op het bepaalde in artikel 29 b Wet op de jeugdzorg, de machtiging echter eerst verleend mogen worden met ingang van die datum. De bestreden beschikking zal in zoverre worden vernietigd.
4.8.
[de minderjarige] heeft gesteld dat BJAA onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet tijdig een deugdelijk vervolgtraject te regelen na afloop van de gesloten plaatsing bij Transferium. Het hof overweegt dat het tot de taken van BJAA behoort om ervoor zorg te dragen dat voor voogdijpupillen die de gesloten jeugdzorg verlaten tijdig een passende vervolgplek is geregeld. Daarbij dienen deze voogdijpupillen tijdig en voldoende op de hoogte te zijn van het vervolgtraject na een gesloten plaatsing. BJAA heeft niet betwist hierbij in gebreke te zijn gebleven en [de minderjarige] pas zeer laat op de hoogte te hebben gesteld van haar nieuwe verblijfplaats, te weten vlak voordat zij Transferium verliet. Naar het oordeel van het hof kan dit er echter niet toe leiden dat de bestreden beschikking op die grond wordt vernietigd. Deze stelling van [de minderjarige] wordt derhalve afgewezen.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de periode van 29 april 2013 tot en met 6 mei 2013;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. R.G. Kemmers en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2013.