ECLI:NL:GHAMS:2013:4993

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
200.131.711/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de verwekker

In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming voor erkenning van een kind door de verwekker, na een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De moeder, appellante, heeft op 13 augustus 2013 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 15 mei 2013, waarin de man, geïntimeerde, vervangende toestemming is verleend om het kind te erkennen. De man heeft op 25 september 2013 een verweerschrift ingediend, en de bijzonder curator heeft ook een verweerschrift ingediend. De zaak is op 21 november 2013 behandeld ter terechtzitting, waar zowel de vrouw als de man, bijgestaan door hun advocaten, en de bijzonder curator aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hadden tot 2007 een relatie, waarna in 2008 het kind is geboren. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit. De man was na de relatie gehuwd, maar dit huwelijk is op 3 juli 2013 ontbonden. De vrouw verzoekt de vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het verzoek van de man tot erkenning, terwijl de man de beschikking wil laten bekrachtigen. De bijzonder curator refereert zich aan het oordeel van het hof.

Het hof overweegt dat de feitelijke situatie is veranderd sinds de behandeling bij de rechtbank, en dat de belangen van de vrouw en het kind moeten worden afgewogen. De vrouw stelt dat haar belangen worden geschaad door de erkenning, omdat de man in het verleden heeft verzocht om een abortus en daarna geen contact heeft gezocht. Het hof oordeelt echter dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning schadelijk zou zijn voor haar of het kind. De vrouw heeft geen bewijs geleverd van psychische problemen die de erkenning problematisch zouden maken. Het hof concludeert dat de vrouw in staat is om de erkenning een plaats te geven in het leven van het kind en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, met de verklaring dat deze uitvoerbaar is bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 24 december 2013
Zaaknummer: 200.131.711/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/14/142153/FA RK 12/941
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. T.J.E. op de Weegh te Alkmaar,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H. Prins te Den Helder.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 13 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 mei 2013 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk C/14/142153 / FA RK 12/941.
1.3.
De man heeft op 25 september 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Mr. I.H. van Lingen-Schuur (hierna: de bijzonder curator) heeft in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de hierna te noemen [de minderjarige] op 26 september 2013 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is op 21 november 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzonder curator.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2007 een relatie gehad. Na het uiteengaan van partijen is [in] 2008 […] (hierna: [de minderjarige]) geboren. De vrouw betwist niet dat de man de verwekker is van [de minderjarige]. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. Na het uiteengaan van partijen is de man [in] 2009 gehuwd, welk huwelijk op 3 juli 2013 is ontbonden.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de man, hem vervangende toestemming verleend [de minderjarige] te erkennen. De behandeling van de zaak met betrekking tot de verzochte omgang is pro forma aangehouden tot 6 augustus 2013.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de man tot verlenen van vervangende toestemming tot erkenning alsnog af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4.
De bijzonder curator refereert zich aan het oordeel van het hof.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof stelt voorop dat de feitelijke situatie thans anders is dan ten tijde van de behandeling van de zaak bij de rechtbank. De man was toen immers nog gehuwd, en vast staat dat het huwelijk van de man inmiddels is ontbonden. Dat maakt dat de stellingen van partijen alsmede van de bijzonder curator, voor zover deze zien op de vraag of de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld dat tussen de man en de vrouw sprake is geweest van een band die gelijk te stellen is aan een huwelijk, geen beoordeling meer behoeven. Met de ontbinding van het huwelijk is deze kwestie in hoger beroep niet meer aan de orde. Het verzoek dient thans te worden beoordeeld naar de maatstaf van artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek: vervangende toestemming tot erkenning kan worden gegeven aan de man die het kind wil erkennen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker is van het kind.
Vast staat dat de man de verwekker is van [de minderjarige], zodat dient te worden beoordeeld of de belangen van de vrouw en [de minderjarige] als bedoeld in genoemde bepaling worden geschaad indien de man [de minderjarige] zou erkennen. Bij deze beoordeling komt het volgens vaste jurisprudentie aan op een afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij als uitgangspunt geldt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het hof merkt op dat een en ander los staat van de vraag of tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling zou moeten worden vastgesteld, welke vraag niet ter beoordeling in hoger beroep voorligt. Voor zover de stellingen van partijen op dat onderdeel zien, zullen deze dan ook onbesproken blijven.
4.2.
De vrouw stelt dat haar belangen en die van [de minderjarige] worden geschaad indien het de man wordt toegestaan [de minderjarige] te erkennen. Zij voert daartoe aan dat de man, nadat na het verbreken
van de relatie bekend werd dat de vrouw zwanger was, destijds heeft verzocht de zwangerschap af te breken. Toen de vrouw aan dit verzoek geen gehoor gaf, heeft de man eerst tegenover derden ontkend de vader te zijn. De man heeft vervolgens, tijdens en na de zwangerschap van de vrouw, niet meer naar haar en [de minderjarige] omgekeken. De vrouw stelt dat zij zodanig door de man is gekwetst, dat het haar veel moeite heeft gekost een stabiel leven voor haar en [de minderjarige] op te bouwen. Het vertrouwen van de vrouw in zowel de man als derden is ernstig beschadigd. Thans wil de man plotseling [de minderjarige] erkennen, terwijl hij al die tijd -in ieder geval tot december 2010- geen contact heeft gezocht. De vrouw heeft twijfels bij de intenties van de man; zij stelt dat de toenmalige echtgenote van de man de aanzet heeft gegeven tot het contact met [de minderjarige]. Gelet op de voorgeschiedenis alsook de slechte verhouding tussen partijen, levert het verzoek van de man een zware psychische belasting op voor de vrouw. Een eventuele erkenning zal de door haar gecreëerde stabiliteit verbreken, aldus de vrouw. Zij heeft hulp gezocht bij een psycholoog en is enige tijd niet in staat geweest te werken. Overigens zal de vrouw [de minderjarige], indien zij daaraan behoefte heeft, niet belemmeren contact met de man te hebben. [de minderjarige] heeft die behoefte op dit moment echter nog niet getoond, aldus de vrouw.
4.2.
De man wil [de minderjarige] erkennen en op die wijze deel uitmaken van haar leven. [de minderjarige] heeft recht op het vaststellen van de familierechtelijke betrekking met hem, aldus de man. De man heeft spijt van zijn houding in het verleden en volgens hem staat niets aan toewijzing van zijn verzoek in de weg.
4.3.
De bijzonder curator heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het van belang is dat [de minderjarige] haar vader leert kennen. De vrouw moet volgens de bijzonder curator leren met de daar voor haar bij behorende problematiek om te gaan en de man bij [de minderjarige] introduceren, in plaats van het initiatief daartoe bij [de minderjarige] te laten. Nu de vrouw geen stukken omtrent haar behandeling bij de psycholoog heeft overgelegd, kan niet worden geconcludeerd dat de vrouw niet in staat zou zijn de erkenning op juiste wijze te hanteren. Evenmin is op andere wijze aannemelijk geworden dat de vrouw zodanige psychische problemen ondervindt dat erkenning door de man haar belangen zou schaden. Volgens de bijzonder curator is niet voldaan aan de vereisten om het verzoek van de man af te wijzen. Zij ziet geen belemmering de man de door hem verzochte vervangende toestemming te verlenen.
4.4.Het hof overweegt als volgt.
Van schade aan de belangen van het kind is volgens vaste jurisprudentie sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan sprake is. De vrouw heeft haar stelling, dat zij psychologische hulp heeft gezocht vanwege de psychische belasting die de (procedure tot) erkenning met zich brengt, tegenover de betwisting daarvan door de man, onvoldoende onderbouwd. Het had op haar weg gelegen die stelling nader te onderbouwen door bijvoorbeeld een verklaring van de behandelend psycholoog over te leggen. Daar komt nog bij dat de vrouw niet alleen heeft verklaard dat zij thans weer aan het werk is en de psychologische hulp wordt afgebouwd, maar zij stelt eveneens dat zij een stabiel leven voor haar en [de minderjarige] heeft opgebouwd en zij, met hulp van familie, alles goed op orde heeft. Uitsluitend de vrees van de vrouw, dat erkenning dit stabiele leven zal ontwrichten, is onvoldoende om het verzoek van de man af te wijzen. Het hof acht de vrouw, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, goed in staat de erkenning, en daarmee de familiale betrekkingen van
de man met [de minderjarige], een plaats te geven in het leven van [de minderjarige]. Al met al heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] of de belangen van [de minderjarige] door de erkenning worden geschaad. Daarbij merkt het hof nog op dat het, anders dan de vrouw voorstelt, aan haar is [de minderjarige] over de man te vertellen en haar te informeren. Het initiatief daartoe behoort niet bij [de minderjarige] gelaten te worden.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, R.G. Kemmers en A.V.T. de Bie in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.