ECLI:NL:GHAMS:2013:4982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.114.540/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en vakantiedispuut tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam betreffende de omgangsregeling met hun minderjarige kind. De man is op 8 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 juli 2012. De vrouw heeft op 22 november 2012 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 11 februari 2013 behandeld, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De partijen, de man en de vrouw, hebben samen een kind, geboren in 2003, en oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De vrouw heeft het kind bij zich. De rechtbank had eerder bepaald dat partijen elkaar moesten informeren over vakantiebestemmingen en dat de man onder bepaalde voorwaarden met het kind naar Belarus mocht reizen. In hoger beroep verzoekt de man om extra omgangsweekenden en om de vakanties naar eigen inzicht in te delen, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze verzoeken.

Het hof oordeelt dat de verzoeken van de man onvoldoende zijn onderbouwd en wijst deze af. Het hof benadrukt dat het belang van het kind voorop moet staan en dat ouders in onderling overleg tot oplossingen moeten komen. Het hof wijst ook op de noodzaak van betrokkenheid van beide ouders bij de omgangsregeling. Het hof besluit dat de vakanties door beide ouders naar eigen inzicht ingevuld mogen worden, met de voorwaarde dat zij elkaar tijdig informeren over hun plannen. De beslissing van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en in zoverre opnieuw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 21 mei 2013
Zaaknummer: 200.114.540/01
Zaaknummer eerste aanleg: 508586/FA RK 12-476 (JK MW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. K.L. Hellemons - Olthoff te Bussum,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.Z. Storm te Huizen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 8 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 11 juli 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 508586/FA RK 12-476 (JK MW).
1.3.
De vrouw heeft op 22 november 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 11 februari 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
-de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
-de heer A. Vogel, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren […] [in] 2003 (hierna: [de minderjarige]). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2009 is bepaald dat:
-partijen elkaar tevoren over en weer dienen te informeren over hun vakantiebestemming indien zij met [de minderjarige] op vakantie gaan;
-indien partijen met [de minderjarige] een reisafstand van meer dan 1000 kilometer dienen te overbruggen met de auto, telkens na 1000 kilometer een overnachting plaatsvindt en dat deze afstand dus in meerdere dagen dient te worden afgelegd;
-de man niet in een korte schoolvakantie met [de minderjarige] mag afreizen naar Belarus; de man mag – uiteraard na overleg met de vrouw – uitsluitend in de zomervakantie, in de periode dat hij [de minderjarige] voor drie weken bij zich heeft en onder de voorwaarde dat hij minstens veertien dagen naar Belarus gaat, [de minderjarige] meenemen naar Belarus.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - bepaald dat het halen en brengen door partijen gedeeld dient te worden in die zin dat de ouder bij wie [de minderjarige] op dat moment verblijft, hem naar de andere ouder dan wel naar school brengt. Voorts is afgewezen het verzoek van de man te bepalen dat:
-hij [de minderjarige] eenmaal per vijf weken, ter compensatie, een extra weekend bij zich heeft;
-partijen ieder de vakanties met [de minderjarige] naar eigen inzicht zullen indelen waarbij de belangen van [de minderjarige] voorop staan en geen beperkingen worden gesteld aan de reisbestemming;
-de vrouw de man dient te informeren en met hem in overleg dient te treden ten aanzien van gewichtige aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] en dat zij samen tot een beslissing dienen te komen, op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 250,- per keer dat de vrouw zich aan deze bepaling niet houdt.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
-de vrouw de man dient te informeren en met hem in overleg dient te treden ten aanzien van gewichtige aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] en dat zij samen tot een beslissing dienen te komen en de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,- per keer dat de vrouw zich hier niet aan houdt;
-wanneer de man door vakanties of andere oorzaken [de minderjarige] langer dan vijf weekenden achtereen niet bij zich zal hebben, de man recht heeft op een extra omgangsweekend met [de minderjarige];
-de vrouw [de minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorgtaken zal brengen en halen naar en van de man zonder hiervoor een bijdrage te vragen voor zolang als de man geen eigen auto zal hebben;
-partijen ieder de vakanties met [de minderjarige] naar hun eigen inzicht kunnen indelen, waarbij de belangen van [de minderjarige] voorop staan en verder geen beperkingen worden gesteld aan de reisduur en reisbestemming.
3.3.
De vrouw verzoekt de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit hem te ontzeggen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Partijen zijn gezamenlijk belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige], zodat de verzoeken van de man getoetst dienen te worden aan artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge het eerste lid van dit artikel dient het hof een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2.
De man wil vanwege de verhuizing van de vrouw naar [a] en vanwege het feit dat [de minderjarige] op vrijdag niet meer vroeg uit school is, gecompenseerd worden door [de minderjarige] eenmaal per vijf weken gedurende een extra weekend bij zich te hebben. Daarnaast wil de man dat [de minderjarige] een extra weekend bij hem doorbrengt, wanneer [de minderjarige] drie weken in de zomervakantie met de vrouw heeft doorgebracht, omdat hij hem anders vijf weken niet ziet. De vrouw wil vasthouden aan verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals bij de bestreden beschikking is bepaald. Zij voert hiertoe aan dat volgens het tussen partijen in december 2006 gesloten kinderconvenant de man en [de minderjarige] gerechtigd zijn omgang te hebben op vrijdagmiddag uit school tot 19.00 uur, waarvan de man nog nooit gebruik heeft gemaakt. Voorts voert zij aan dat een compensatieweekend zou betekenen dat de vrouw niet langer om het weekend een vrij weekend met [de minderjarige] heeft.
Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding te bepalen dat de man recht heeft op extra omgangsweekends zoals door hem is verzocht. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man de noodzaak hiervan en het belang van [de minderjarige] hierbij onvoldoende aannemelijk gemaakt. In voorkomende gevallen kan de tussen partijen geldende vakantieregeling meebrengen dat de man en [de minderjarige] elkaar gedurende langere tijd niet zien. Dat is nu eenmaal de consequentie van die regeling en daarin ligt op zichzelf onvoldoende aanleiding om hem te compenseren. De man heeft onvoldoende duidelijk gemaakt om welke andere redenen hij [de minderjarige] langer dan vijf weken niet bij zich zou kunnen hebben. Ook het feit dat [de minderjarige] op vrijdag niet meer vroeg vrij is van school, maakt niet dat dit gemis aan uren van tijd tot tijd met een heel weekeinde gecompenseerd zou moeten worden. Het argument van de vrouw dat zij dan niet om het weekend een vrij weekend met [de minderjarige] heeft, geeft hierin de doorslag. Het hof zal dit verzoek van de man afwijzen.
Het hof merkt op dat ter zitting in hoger beroep duidelijk is geworden dat partijen ten opzichte van elkaar weinig toegeeflijk zijn waar het gaat om het zoeken naar en het vinden van een oplossing voor onvermijdelijke situaties die zich in het leven van [de minderjarige] (gaan) aandienen. Het hof wijst erop dat met deze houding van partijen het belang van [de minderjarige] niet wordt gediend. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de ouders om in onderling overleg tot oplossingen te komen, gericht op het belang van [de minderjarige]. Dit betekent dat in een voorkomend geval de andere ouder iets zal moeten worden gegund ten koste van het eigen belang, ook al is dat dan juridisch niet afdwingbaar of compenseerbaar.
4.3.
De verdeling van de vakanties, zoals die door de rechtbank bij de bestreden beschikking is vastgesteld, is in hoger beroep niet in geschil. Wel twisten partijen over de invulling van de vakanties. De man stelt dat zijn bewegingsvrijheid te veel aan banden wordt gelegd door de beslissing van de rechtbank dat hij niet in een korte schoolvakantie met [de minderjarige] naar Belarus mag reizen per auto en indien er in een vakantie meer dan 1000 kilometer wordt gereisd er een overnachting dient plaats te vinden. De vrouw vindt een lange reis per auto zonder overnachting, alsmede een dergelijke reis in een korte vakantie, te belastend voor [de minderjarige].
Het hof is van oordeel dat, behoudens bijzondere omstandigheden, in beginsel de ouders naar eigen inzicht hun vakanties met [de minderjarige] moeten kunnen invullen, waarbij het belang van [de minderjarige] het uitgangspunt dient te zijn. Gebleken is dat partijen in het verleden, weliswaar met moeite, afspraken met elkaar hebben kunnen maken over het uitvoeren van de omgangsregeling. [de minderjarige] is inmiddels bijna tien jaar oud. In het licht van deze omstandigheden acht het hof het niet langer passend dat aan de man op dit punt nog formeel de beperkingen worden opgelegd uit de beschikking 30 september 2009 van de rechtbank Amsterdam. Dit verzoek van de man zal worden toegewezen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de man bij de invulling van de vakantiereizen het belang van [de minderjarige] voorop zal zetten. Wel zal het hof bepalen dat partijen elkaar uiterlijk vier weken voor aanvang van de desbetreffende vakantie op de hoogte dienen te stellen van de invulling van hun vakantieperiode met [de minderjarige], waarbij geldt dat over de reisbestemming en het verblijfsadres ter plaatse geen onduidelijkheid mag bestaan.
4.4.
Voorts strijden partijen over de vraag wie [de minderjarige] in het kader van het uitvoeren van de omgangsregeling moet halen en brengen. Gelet op de reisafstand tussen de woonplaatsen van partijen en het feit dat de vrouw zonder overleg met de man is verhuisd van [b] naar [a], dient het halen en brengen voor rekening van de vrouw te komen indien de man niet beschikt over een auto, aldus de man. Het hof ziet in deze stellingen van de man echter geen aanleiding om te bepalen dat alleen de vrouw dient te worden belast met het halen en brengen van [de minderjarige]. Het hof is van oordeel dat het halen en brengen van [de minderjarige] door partijen gelijkelijk gedeeld dient te worden en dat iedere partij de eigen kosten daarvan moet dragen. Een dergelijk verdeling van het halen en brengen is in het belang van [de minderjarige] nu op deze wijze beide partijen aan [de minderjarige] hun betrokkenheid op de geldende omgangsregeling bevestigen.
4.5.
In geschil is ten slotte of ter verzekering van de nakoming van de informatie- en consultatieverplichting een dwangsom aan de vrouw moet worden opgelegd.
De man stelt dat de vrouw zich in het verleden niet heeft gehouden aan de regeling die is vastgesteld in het kinderconvenant, zodat het bepalen van een dwangsom gewenst is. Volgens de vrouw is een dwangsom een te verstrekkend middel, aangezien zij heeft meegewerkt en zal meewerken aan haar informatieplicht.
Het hof acht op grond van de gang van zaken in de afgelopen periode en de zich in het dossier bevindende stukken onvoldoende aannemelijk dat de vrouw eigener beweging niet zal meewerken aan de informatie- en consultatieverplichting, zodat er thans geen aanleiding bestaat een dwangsom aan de nakoming van deze regeling te verbinden.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin het verzoek van de man te bepalen dat partijen ieder de vakanties met [de minderjarige] naar eigen inzicht mogen indelen, waarbij de belangen van [de minderjarige] voorop staan en geen beperkingen worden gesteld aan de reisbestemming, is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van 30 september 2009 van de rechtbank Amsterdam, dat iedere partij de zijn of haar vakanties met [de minderjarige] naar eigen inzicht mag invullen en dat geen beperkingen worden gesteld aan de reisbestemming, waarbij partijen elkaar over en weer uiterlijk vier weken voor aanvang van de desbetreffende vakantie op de hoogte dienen te stellen van de vakantieplannen, waaronder begrepen de reisbestemming en het verblijfsadres aldaar;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. R.G. Kemmers en mr. M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013.