ECLI:NL:GHAMS:2013:4960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
200.127.572-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onbeantwoorde correspondentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager, die zijn klacht indiende op 23 mei 2013, was van mening dat de gerechtsdeurwaarder zijn brief van 21 april 2011, waarin een betalingsvoorstel werd gedaan, gedurende 305 dagen onbeantwoord had gelaten. Ondanks meerdere herinneringen van de klager aan de gerechtsdeurwaarder, bleef een reactie uit. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt.

Het hof oordeelde dat het onbehoorlijk is om een brief gedurende een periode van 10 maanden onbeantwoord te laten, vooral gezien het feit dat de gerechtsdeurwaarder meerdere keren door de klager op de openstaande correspondentie was gewezen. Hoewel de gerechtsdeurwaarder aanvoerde dat de vertraging te wijten was aan zijn opdrachtgever, vond het hof dat hij de klager op de hoogte had moeten stellen van de stand van zaken.

Het hof verwierp ook het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij overspoeld werd met klachten van de klager, omdat er geen bewijs was dat hij de klager had geïnformeerd over het niet meer beantwoorden van zijn klachten. De gerechtsdeurwaarder had bovendien maatregelen genomen om herhaling van dergelijke fouten te voorkomen, maar dit deed niets af aan de verantwoordelijkheid die hij had om adequaat te reageren op de correspondentie van de klager.

Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kamer en legde de maatregel van berisping op, waarbij het hof oordeelde dat deze maatregel passend en geboden was, gezien het ontbreken van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.127.572/01 GDW
zaaknummer kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam: 847.2012
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 november 2013
inzake:
[klager],
wonend te [plaatsnaam],
APPELLANT,
t e g e n
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam],
gemachtigde:
[naam],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 23 mei 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 16 april 2013, verzonden op 6 mei 2013. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 18 september 2012 gegrond verklaard en de door klager tegen geïntimeerde, verder de gerechtsdeurwaarder, ingediende klacht gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping.
1.2.
Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is een verweerschrift ingekomen, ter griffie ontvangen op 4 juli 2013.
1.3.
Het hoger beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 september 2013.
Klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klager

Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder zijn brief van 21 april 2011, ondanks drie keer daaraan te zijn herinnerd, 305 dagen onbeantwoord heeft gelaten.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat de brief van klager van 21 april 2011, waarin een betalingsvoorstel werd gedaan, pas op 20 februari 2012 door hem is beantwoord. De gerechtsdeurwaarder heeft deze brief van klager destijds wel direct naar zijn opdrachtgever gezonden. Dat de opdrachtgever zo lang heeft gewacht hierop te reageren, kan hem echter niet worden verweten. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever enkele malen gerappelleerd.
5.2.
Daarnaast is voor de beoordeling relevant, zo stelt de gerechtsdeurwaarder, dat klager hem overspoelt met klachtbrieven, waardoor het vaak niet duidelijk meer is waarop moet worden gereageerd.

6.De beoordeling

6.1.
Het hof is met de kamer van oordeel dat het onbehoorlijk is om gedurende een tijdvak van 10 maanden een brief onbeantwoord te laten, zeker wanneer de gerechtsdeurwaarder meermalen (door klager) is gewezen op zijn niet beantwoorde brief. Weliswaar kan het de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen dat de reactie van de opdrachtgever lange tijd uitbleef, maar van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij klager na enige tijd op de hoogte stelt van de stand van zaken. Vastgesteld kan worden, zoals door de gerechtsdeurwaarder is erkend, dat dit niet is gebeurd.
6.2.
Het hof verwerpt het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij overspoeld wordt met klachten van klager, nu niet is gebleken dat hij klager daarop heeft gewezen, noch dat hij klager heeft laten weten verdere brieven niet meer te zullen beantwoorden. De stelling van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder eerst ter zitting in hoger beroep dat aan klager een brief is gezonden waarin kenbaar is gemaakt dat niet meer gereageerd zal worden op diens klachten, wordt immers door klager betwist en is overigens ook niet door de gerechtsdeurwaarder met enig stuk aangetoond.
6.3.
Ook de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder, zoals hij heeft aangevoerd, ter zake van informatieverschaffing thans in zijn kantoororganisatie de nodige maatregelen ter voorkoming van de in het geval van klager gemaakte fout heeft genomen, doet aan het voorgaande niet af.
6.4.
Gelet op het hiervoor overwogene dient de klacht gegrond te worden verklaard. Het hof acht, met de kamer, de maatregel van berisping passend en geboden. Hoewel klager in hoger beroep heeft gesteld dat van een dergelijke sanctie geen preventieve werking uitgaat, is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, thans met de lichtste maatregel kan worden volstaan.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, H.T. van der Meer en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 26 november 2013 door de rolraadsheer.