Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[naam],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klager, die zijn klacht indiende op 23 mei 2013, was van mening dat de gerechtsdeurwaarder zijn brief van 21 april 2011, waarin een betalingsvoorstel werd gedaan, gedurende 305 dagen onbeantwoord had gelaten. Ondanks meerdere herinneringen van de klager aan de gerechtsdeurwaarder, bleef een reactie uit. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had eerder de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt.
Het hof oordeelde dat het onbehoorlijk is om een brief gedurende een periode van 10 maanden onbeantwoord te laten, vooral gezien het feit dat de gerechtsdeurwaarder meerdere keren door de klager op de openstaande correspondentie was gewezen. Hoewel de gerechtsdeurwaarder aanvoerde dat de vertraging te wijten was aan zijn opdrachtgever, vond het hof dat hij de klager op de hoogte had moeten stellen van de stand van zaken.
Het hof verwierp ook het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij overspoeld werd met klachten van de klager, omdat er geen bewijs was dat hij de klager had geïnformeerd over het niet meer beantwoorden van zijn klachten. De gerechtsdeurwaarder had bovendien maatregelen genomen om herhaling van dergelijke fouten te voorkomen, maar dit deed niets af aan de verantwoordelijkheid die hij had om adequaat te reageren op de correspondentie van de klager.
Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de kamer en legde de maatregel van berisping op, waarbij het hof oordeelde dat deze maatregel passend en geboden was, gezien het ontbreken van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen.