ECLI:NL:GHAMS:2013:4954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
200.132.730/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken van VISSER DUIVEN B.V. na verzoek van V & M MANAGEMENT CONSULTING BEMMEL B.V.

In deze beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 21 november 2013, wordt een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VISSER DUIVEN B.V. Dit verzoek is ingediend door V & M MANAGEMENT CONSULTING BEMMEL B.V. De zaak is ontstaan uit een conflict tussen de bestuurders van VISSER DUIVEN B.V., waarbij V & M als minderheidsaandeelhouder zich benadeeld voelde door de besluiten van de meerderheidsaandeelhouders. V & M heeft onder andere aangevoerd dat er onvoldoende samenwerking was tussen de bestuurders en dat er rechtshandelingen zijn verricht zonder de noodzakelijke besluitvorming. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om aan het beleid van VISSER DUIVEN B.V. te twijfelen, vooral met betrekking tot het functioneren van het bestuur. Er zijn aanwijzingen dat de bestuurders niet naar behoren overleg hebben gepleegd over belangrijke besluiten, zoals de opzegging van de managementovereenkomst met V & M en de overeenkomst met een derde partij, [B]. De Ondernemingskamer heeft besloten om een onderzoek te gelasten over de periode vanaf 1 december 2011 en heeft een commissaris benoemd om toezicht te houden op het bestuur. Tevens is VISSER DUIVEN B.V. veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer : 200.132.730/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 21 november 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V & M MANAGEMENT CONSULTING BEMMEL B.V.,
gevestigd te Bemmel, gemeente Lingewaard,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. T.J. Teggelaar, kantoorhoudende te Nijmegen,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [...],
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. W.A.J. Hagen, kantoorhoudende te Arnhem,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Belanghebbende sub 1],
gevestigd te [...],
2.
[Belanghebbende sub 2],
wonende te [...],
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. W.A.J. Hagen, kantoorhoudende te Arnhem.
1.
Het verloop van het geding
1.1 Partijen worden hierna als volgt aangeduid:
verzoekster als V&M;
verweerster als [verweerster];
belanghebbende sub 1 als [Belanghebbende sub 1];
belanghebbende sub 2 als [Belanghebbende sub 2].
1.2 V&M heeft bij op 30 augustus 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad – zakelijk weergegeven –
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [verweerster] durende de periode vanaf 1 december 2011;
bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding:
a. primair, [Belanghebbende sub 1] en [Belanghebbende sub 2] te schorsen als bestuurder van [verweerster], al dan niet met benoeming van een door de Ondernemingskamer aan te wijzen tijdelijk bestuurder;
b. subsidiair, te bepalen dat [Belanghebbende sub 1] en [Belanghebbende sub 2] als statutair bestuurder van [verweerster] uitsluitend gezamenlijk met V&M bevoegd zullen zijn [verweerster] te vertegenwoordigen;
c. primair en subsidiair, het bestuur van [verweerster] te gebieden de hierna onder 2.17 te noemen opzegging van de managementovereenkomst in te trekken;
d. althans zodanige onmiddellijke voorziening te treffen als de Ondernemingskamer geraden acht;
3. [verweerster] te veroordelen in de kosten van het onderzoek en de procedure.
1.3 [Belanghebbende sub 1] heeft bij op 17 oktober 2013 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van V&M, kosten rechtens.
1.4 De verzoeken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 31 oktober 2013. Bij die gelegenheid hebben mr. Teggelaar voornoemd en mr. D.S. Teitler, advocaat te Nijmegen, het standpunt van V&M toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities en onder overlegging van op voorhand toegezonden nadere producties 24 tot en met 35. Mr. Hagen voornoemd heeft het standpunt van [Belanghebbende sub 1] en [Belanghebbende sub 2] toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities. [verweerster] heeft zich bij monde mr. Hagen ten aanzien van het verzoek van V&M gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer. Partijen hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord.

2 De feiten

2.1
[verweerster] is opgericht op 24 januari 1989 en drijft een onderneming gericht op (binnenlands) goederenvervoer over de weg. De onderneming is in 1919 gestart door de familie [Belanghebbende sub 2]. De omzet van [verweerster] over 2012 bedroeg ruim € 9,8 miljoen. Zij heeft ongeveer 113 werknemers.
2.2
[Belanghebbende sub 2] werkt sinds 1980 in de onderneming, vanaf 24 januari 1989 als statutair bestuurder van [verweerster]. Ook [Belanghebbende sub 1] is sinds die datum statutair bestuurder van [verweerster]. [A] (hierna: [A]), enig aandeelhouder en enig bestuurder van V&M, is op 1 oktober 2000 in dienst getreden van [verweerster] als adjunct-directeur. [A] is sinds 1 november 2002, naast [Belanghebbende sub 2] en [Belanghebbende sub 1], bestuurder van [verweerster]. De drie statutair bestuurders zijn ieder zelfstandig bevoegd. Tot 29 augustus 2013 waren [Belanghebbende sub 2] en [A] beiden bestuurder van [Belanghebbende sub 1]. Sinds 29 augustus 2013 is [Belanghebbende sub 2] enig bestuurder van [Belanghebbende sub 1]. [Belanghebbende sub 2] houdt alle aandelen in [Belanghebbende sub 1].
2.3
Op grond van een tussen [Belanghebbende sub 1] en V&M gesloten koopovereenkomst heeft [Belanghebbende sub 1] bij notariële akte van 14 juli 2003 10% van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [verweerster] geleverd aan V&M tegen een koopprijs van € 136.000. Sindsdien houdt [Belanghebbende sub 1] 90% van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [verweerster] en V&M 10%.
2.4
Ook op 14 juli 2003 is tussen [Belanghebbende sub 2], [Belanghebbende sub 1], [A] en V&M een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:

B. V&M (…) verleent aan [Belanghebbende sub 1] het recht alle door V&M (…) gehouden aandelen in [verweerster] te kopen indien:
(…)
d.
De management-overeenkomst tussen V&M (…) en [verweerster] wordt verbroken;
(…)
Het hiervoor onder (…) B (…) overeengekomene voorts onder de navolgende bepalingen:
1.
De koopsom van de bedoelde aandelen zal alsdan gelijk zijn aan de waarde van het desbetreffende pakket aandelen ten tijde van het gebruik maken van de bij deze verleende koopoptie, welke waarde zal worden vastgesteld volgens de verbeterde rentabiliteitsmethode door drie registeraccountants (…).
(…)
BOETE
F. Indien één van de partijen in strijd handelt met een of meer van de hiervoor gemelde bepalingen uit deze overeenkomst of weigert of nalatig is tot de uitvoering of toepassing daarvan mede te werken, is deze partij ten behoeve van de wederpartij een onmiddellijk opvorderbare boete verschuldigd, groot (…) (€ 250.000,00), behoudens het recht van de benadeelde partij vergoeding te eisen van meerdere geleden schade”
STEMOVEREENKOMST
G.
(…)
1a. Indien in de algemene vergadering van aandeelhouders verschil van mening bestaat omtrent de te nemen beslissingen, zullen partijen het advies inwinnen van één of meer deskundigen. (…)
b. De deskundige(n) brengen hun advies schriftelijk uit aan ieder der betrokken partijen en aan [verweerster], na verhoor, althans behoorlijke oproeping, van partijen.
c. Partijen zijn verplicht gedurende de tijd dat het advies in voorbereiding is, zich voor al hun aandelen van stemming in de algemene vergadering van aandeelhouders over de onderwerpelijke kwestie te onthouden en binnen twee maanden na ontvangst van het advies een algemene vergadering van aandeelhouders te doen houden ter hernieuwde behandeling van de onderwerpelijke kwestie en in deze vergadering voor al hun aandelen te stemmen in overeenstemming met het gegeven advies. Deze verplichting is ondeelbaar.
(…)”
2.5
Op 17 juli 2003 is tussen V&M en [verweerster] een managementovereenkomst gesloten. Artikel 4.1 van deze overeenkomst luidt:

Deze overeenkomst is ingegaan op 1 januari 2003 en geldt voor onbepaalde tijd. De overeenkomst kan zowel door [V&M] als door [verweerster] worden opgezegd, waarbij door beide partijen een opzegtermijn geldt van ½ jaar (…).
2.6
Op 7 december 2005 zijn [Belanghebbende sub 1], [verweerster] en V&M in aanvulling op de managementovereenkomst onder meer overeengekomen:

1. De jaarlijkse managementfee die [verweerster] (…) is verschuldigd, bedraagt vanaf 1 januari 2006 voor V&M (…) € 125.000 (exclusief BTW) en voor[Belanghebbende sub 1]
€ 135.000 (exclusief BTW). Jaarlijks voor het eerst op 1 januari 2007 zal de managementfee worden verhoogd met een percentage gelijk aan de stijging van de CPI (consumentenprijsindex) waarbij 2006=100. (…)
2. [verweerster] (…) heeft aan V&M (…) winstbewijzen uitgegeven die zijn gekoppeld aan de aandelen die V&M (…) houdt in [verweerster] (…). Op de winstbewijzen die zijn gekoppeld aan de aandelen die toebehoren aan V&M (…) wordt jaarlijks een winstrecht uitgekeerd gelijk aan 20% van de positieve nettowinst (zijnde de winst na aftrek van de acute vennootschapsbelasting). (…)
2.7
De op de 29 december 2006 gewijzigde statuten van [verweerster] luiden, voor zover hier van belang:

Artikel 2.
(…)
2. De vennootschap kan deelnemen in - of zich op enige andere wijze, zo financieel als anderszins, interesseren bij andere ondernemingen.
Artikel 3A.
1. De algemene vergadering van aandeelhouders is bevoegd te besluiten tot uitgifte van winstbewijzen.
2. Bij het besluit tot uitgifte wordt bepaald of en in hoeverre de winstbewijzen worden uitgegeven voor een bepaalde duur of voor de duur van het bestaan van de vennootschap en of en in hoeverre er nadere voorwaarden zijn verbonden aan de uitgifte.
(…)
6. De winstbewijzen geven recht op een uitkering over de positieve nettowinst (zijnde de winst na aftrek van de acute vennootschapsbelasting), die overeenkomt met een door de vergadering van aandeelhouders te bepalen percentage van de brutowinst.
(…)
Artikel 19.
(…)
de directie behoeft voor haar interne verantwoording de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders voor de navolgende bestuursbesluiten:
(…)
h. Het verrichten van handelingen betrekking hebbende op het bepaalde in artikel 2 lid 2 van deze statuten.
2.8
Op 31 december 2011 is tussen [verweerster], daarbij vertegenwoordigd door [Belanghebbende sub 2], en [B] “
in privé persoon of in een nader door haar te noemen entiteit” een overeenkomst gesloten getiteld “faciliteren klantenbestand”. [B] was toen directeur/grootaandeelhouder van het vervoersbedrijf [B] Deze overeenkomst houdt onder meer in:

Artikel 01 - binnenlandpakket
[B] verstrekt aan [Belanghebbende sub 2] gegevens over zijn klantenbestand waarvoor Nederland distributie voor wordt verzorgd. Dit omvat een circa 20 tal klanten.
Artikel 02 - tegenprestatie tanken bij BP
Als tegenprestatie zal [verweerster]zijn vrachtwagens zoveel als mogelijk laten tanken bij het nog te realiseren tankstation van BP op het grondstuk van [B] (…) in [...]. Dit onder voorwaarde dat [Belanghebbende sub 2] [...] minder kosten heeft als het tanken bij Shell in [...] en de afspraken met BP marktconform zijn. Deze tegenprestatie geldt als eerste optie.
Artikel 03 - tegenprestatie vergoeding over de jaaromzet
Indien wegens lopende afspraken met Shell het niet mogelijk is bij BP te gaan tanken dan zal [Belanghebbende sub 2] [...]een vergoeding verstrekken over de geprognotiseerde jaaromzet. [Belanghebbende sub 2] [...] betaalt 2% provisie over deze jaaromzet. (…)
Artikel 04 – inspanningsverplichting [B]
verstrekt alle informatie over de klanten die bij hem bekend zijn en aan de orde voor het uitoefenen van de diensten. [B] zal zich inspannen om de klanten te overtuigen om met [Belanghebbende sub 2] [...] te gaan werken. Daar waar nodig zal [B] klantbezoeken daarvoor uitvoeren.
2.9
Aan [B] Logistics is op 3 januari 2012 surseance van betaling verleend. Op 6 januari 2012 is [B] Logistics in staat van faillissement verklaard.
2.1
Op 6 januari 2012 heeft [Belanghebbende sub 2] een door hem op 31 december 2011 aan [B] verzonden e-mail doorgestuurd aan [A]. De e-mail aan [B] bevat een lijst met 15 klanten van [B] Logistics en gegevens over de wijze waarop [B] deze klanten zal benaderen teneinde te bewerkstelligen dat zij klant zullen worden van [verweerster].
2.11
In februari 2012 heeft [verweerster], daarbij vertegenwoordigd door [Belanghebbende sub 2], 14 opleggers gekocht van [B]. [B] heeft daarvoor op 15 februari 2012 aan [verweerster] een factuur gezonden van € 31.500 exclusief BTW. Uiteindelijk zijn 10 van 14 opleggers aan [verweerster] geleverd en heeft [verweerster] daarvoor € 17.500 exclusief BTW betaald aan [B].
2.12
Bij brief van 13 april 2012 heeft de curator in het faillissement van [B], kort gezegd, (a) de overeenkomst strekkende tot overdracht van klanten en opdrachten aan [verweerster] vernietigd op grond van artikel 42 Faillissementswet, (b) [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de door de boedel geleden schade als gevolg van de overdracht van klanten en opdrachten en (c) zich op het standpunt gesteld dat de onder 2.11 genoemde opleggers behoren tot de faillissementboedel van [B] en/of van [C] (een aan [B] Logistics gelieerde vennootschap die eveneens op 6 januari 2012 in staat van faillissement is verklaard) en dat [verweerster] deze zonder recht of titel onder zich houdt.
2.13
Bij e-mail van 23 april 2012 heeft [Belanghebbende sub 2] aan [A] onder meer geschreven:

Voordat je met BP aan tafel gaat graag even contact over de status met [B]en de curator. Door zijn malafide handelen ligt er nu naar schatting een claim van enkele tonnen van de curator.
2.14
Bij brief van 25 april 2012 heeft [Belanghebbende sub 2], namens [verweerster] aan de curator onder meer geschreven dat “
er geen sprake [is] van een afspraak met [B] om de klanten, het onderhanden werk en de nieuwe opdrachten over te nemen”. Met betrekking tot de opleggers heeft [Belanghebbende sub 2] geschreven dat deze ten tijde van de levering op naam stonden van [B] (in persoon) en dat hij geen informatie had dat deze van een andere (rechts)persoon zouden zijn.
2.15
Naar aanleiding van een aangifte door de curator heeft de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) een onderzoek ingesteld. Op 22 augustus 2012 heeft de FIOD een inval gedaan bij [verweerster] en [Belanghebbende sub 2] aangehouden. [Belanghebbende sub 2] heeft op 22 en 23 augustus 2012 tegenover de FIOD onder meer verklaard dat hij in de brief van 25 april 2012 aan de curator in strijd met de waarheid heeft geschreven dat er geen afspraak met [B] is gemaakt over de klanten. [Belanghebbende sub 2] heeft voorts tegenover de FIOD verklaard:

Ik heb [A] verteld over de brief van de curator en ook (...) over de brief die ik samen met mijn advocaat teruggeschreven heb. Ik heb hem niet inhoudelijk beide brieven laten zien, hij heeft er ook niet om gevraagd. (…) Ik heb hem ook niet verteld over de overeenkomst tussen [verweerster] met [B] en alle overige details over deze kwestie.
2.16
Naar aanleiding van het door de FIOD ingesteld onderzoek is een geschil ontstaan tussen [Belanghebbende sub 2] en [A]. [A] heeft op 24 augustus 2012 aangedrongen op het (tijdelijk) terugtreden van [Belanghebbende sub 2] als bestuurder van [verweerster] en [Belanghebbende sub 2] heeft in reactie daarop gesteld dat zijn vertrouwen in [A] “zeer ernstig is beschadigd”.
2.17
Bij brief van 5 augustus 2013 heeft [Belanghebbende sub 2] namens [verweerster] aan V&M geschreven dat hij op 2 augustus 2013 de managementovereenkomst heeft opgezegd en dat de managementovereenkomst zal eindigen op 2 februari 2014. Voorts heeft hij namens [Belanghebbende sub 1] aanspraak gemaakt op levering van de door V&M gehouden aandelen in [verweerster] overeenkomstig de aandeelhoudersovereenkomst.
2.18
Bij brief van 19 augustus 2013 heeft de advocaat van V&M de rechtsgeldigheid van de opzegging van de managementovereenkomst bestreden en bezwaren geuit tegen de gang van zaken rondom de overeenkomst van 31 december 2011 met [B].
2.19
Op 29 augustus 2013 heeft [A] met onmiddellijke ingang ontslag genomen als bestuurder van [Belanghebbende sub 1].

3.De gronden van de beslissing

3.1
V&M heeft aan haar verzoek – kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd:
a. [Belanghebbende sub 2], althans [Belanghebbende sub 1], werkt als statutair bestuurder niet of onvoldoende samen met haar medebestuurder [A] en verricht rechtshandelingen namens de vennootschap zonder voorafgaande besluitvorming in het bestuur. Voorbeelden hiervan zijn de overeenkomst met [B] en de opzegging van de managementovereenkomst.
b. [Belanghebbende sub 2], althans [Belanghebbende sub 1], heeft als (indirect) aandeelhouder en bestuurder onvoldoende openheid van zaken betracht en geen melding gemaakt van zijn tegenstrijdig belang bij de opzegging van de managementovereenkomst;
c. [verweerster] heeft jegens V&M als minderheidsaandeelhouder in acht te nemen zorgvuldigheid niet betracht en er niet voor gewaakt dat de belangen van haar meerderheidsaandeelhouder verstrengeld raakten met die van [verweerster];
d. de overeenkomst met [B] is aangegaan zonder dat de goedkeuringsregeling genoemd in artikel 19 aanhef en sub h van de statuten in acht is genomen.
3.2
[Belanghebbende sub 1] en [Belanghebbende sub 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dat verweer ingaan. De door V&M aangevoerde gronden lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.3
De Ondernemingskamer oordeelt dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid van [verweerster] te twijfelen, in het bijzonder wat betreft het functioneren van het bestuur. Ter toelichting overweegt de Ondernemingskamer als volgt.
3.4
Op grond van de onder 2.8 tot en met 2.15 weergegeven feiten is aannemelijk dat, zoals V&M heeft aangevoerd, tussen [Belanghebbende sub 2] en [A] als (indirecte) bestuurders van [verweerster] niet naar behoren overleg heeft plaatsgevonden over het aangaan van de onder 2.8 en 2.11 genoemde overeenkomsten met [B] en over de complicaties die zich nadien ten aanzien van die overeenkomsten aandienden. [Belanghebbende sub 2] had rekening moeten houden met mogelijke complicaties, reeds omdat hij de overeenkomst van 31 december 2011 met betrekking tot het overnemen van klanten namens [verweerster] aanging met [B] in privé, terwijl hij wist dat de betrokken klanten verbonden waren aan [B] en terwijl de tegenprestatie volgens de overeenkomst ten goede zouden komen aan [B] in privé. Voorts had het voor de hand gelegen, dat [Belanghebbende sub 2] bij de koop van de hiervoor genoemde 14 opleggers van [B] in privé informatie bij de curator zou hebben ingewonnen. Door aldus te handelen heeft [Belanghebbende sub 2] de vennootschap aan ernstige risico's blootgesteld. Aannemelijk is dat [Belanghebbende sub 2] de precieze inhoud van de overeenkomst van 31 december 2011 niet aan [A] heeft medegedeeld, niet alleen niet bij het aangaan van die overeenkomst, maar evenmin op 6 januari 2012 en ook niet nadat de curator in het faillissement van [B] in april 2012 [verweerster] aansprakelijk had gesteld voor de gevolgen van die overeenkomst. Zoals V&M heeft erkend en blijkt uit de onder 2.14 genoemde e-mail van 23 april 2012, wist [A] toen van problemen met de curator, maar niet aannemelijk is dat [Belanghebbende sub 2] hem toen op de hoogte heeft gesteld van het bestaan en de inhoud van de overeenkomst van 31 december 2011 met [B]. De door [Belanghebbende sub 2], namens [verweerster], op 25 april 2012 aan de curator gezonden brief en in het bijzonder de daarin vervatte ontkenning van het bestaan van de overeenkomst van 31 december 2011 met [B] is aldus geen vrucht geweest van overleg binnen het bestuur. In het midden kan blijven of het bestuur voor het aangaan van de overeenkomst met [B] op de voet van artikel 19 aanhef en sub h juncto artikel 2 lid 2 van de statuten goedkeuring behoefde van de algemene vergadering van aandeelhouders.
3.5
Het is aannemelijk dat het genoemde gebrek aan overleg binnen het bestuur in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het geschil tussen [Belanghebbende sub 2] en [A] dat eind augustus 2012 ontstond nadat [Belanghebbende sub 2] door de FIOD als verdachte was gehoord. Zoals [Belanghebbende sub 2] en [A] ter zitting hebben verklaard, is toen tussen hen een verwijdering ontstaan die nadien niet is opgelost. Omdat toen nog uitzicht bestond op een overname van [verweerster] door een andere transportonderneming (in welk geval [Belanghebbende sub 2] zijn werkzaamheden zou beëindigen en [A] in dienst zou treden van de overnemende partij), is het aanvankelijk niet tot een daadwerkelijke breuk tussen partijen gekomen. Nadat in de zomer van 2013 duidelijk was geworden dat die overname niet door zou gaan, heeft [Belanghebbende sub 2], namens [verweerster] in augustus 2013, de managementovereenkomst met V&M opgezegd.
3.6
Aan de opzegging van de managementovereenkomst is geen (formeel) overleg binnen het bestuur voorafgegaan. Voor zover op 2 augustus 2013 tussen [Belanghebbende sub 2] en [A] is gesproken over beëindiging van de managementovereenkomst met V&M ([A] betwist dat), bestond daarover geen overeenstemming. V&M heeft gemotiveerd en onweersproken gesteld dat [A] als bestuurder van [verweerster] goed functioneert in het bijzonder wat betreft de aan hem, volgens de taakverdeling binnen het bestuur, toebedeelde taken ten aanzien van de operationele gang van zaken binnen de onderneming. De Ondernemingskamer acht mede daarom aannemelijk dat het motief voor de beëindiging van de managementovereenkomst vooral gelegen is in de wens van [Belanghebbende sub 2] om, wegens de verwijdering tussen hen beiden sinds augustus 2012, de samenwerking met [A] te beëindigen en, overeenkomstig het bepaalde in de aandeelhoudersovereenkomst, de door V&M gehouden aandelen in [verweerster] te verwerven. Er bestaat in zoverre bij beëindiging van de managementovereenkomst met V&M een tegenstrijdig belang tussen [Belanghebbende sub 1] en [verweerster], zoals bij dat besluit ook een tegenstrijdig belang bestaat tussen [verweerster] en [A]. Er is niet gebleken dat het bestuur deze tegenstrijdige belangen onder ogen heeft gezien. Gelet op het bepaalde in artikel 2:239 lid 6 BW had het voor de hand gelegen dat een besluit over beëindiging van de managementovereenkomst zou zijn genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders. V&M en [A] hebben daarbij ook een duidelijk belang gelet op de onder 2.4 aangehaalde regeling in de aandeelhoudersovereenkomst inhoudende dat in geval van verschil van mening tussen de aandeelhouders (bindend) advies zal worden ingewonnen van één of meer deskundigen.
3.7
Uit het bovenstaande volgt dat, anders dan [Belanghebbende sub 1] heeft aangevoerd, het geschil over de opzegging van de managementovereenkomst niet van zuiver vermogensrechtelijke of verbintenisrechtelijke aard is.
3.8
De genoemde redenen om aan een juist beleid te twijfelen rechtvaardigen dat daarnaar onderzoek zal worden gedaan. Zoals V&M heeft verzocht zal de Ondernemingskamer een onderzoek gelasten over de periode vanaf 1 december 2011.
3.9
De hierboven besproken feiten en omstandigheden en de ter zitting gebleken ernst van de vertrouwensbreuk tussen [Belanghebbende sub 2] en [A] nopen ertoe om bij wijze van onmiddellijke voorziening een maatregel te treffen gericht op de verbetering van het functioneren van het bestuur. De Ondernemingskamer zal daartoe een commissaris benoemen die toezicht zal houden op het bestuur en die het daarnaast tot zijn taak mag rekenen om te bezien of een oplossing van de geschillen tussen [Belanghebbende sub 2] en [Belanghebbende sub 1] enerzijds en [A] en V&M anderzijds kan worden bereikt, al dan niet in de vorm van ontvlechting van hun belangen in [verweerster]. Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen acht de Ondernemingskamer onvoldoende aanleiding.
3.1
De slotsom is dat het enquêteverzoek van V&M zal worden toegewezen, dat een onmiddellijke voorziening zal worden getroffen in de vorm van de benoeming van een commissaris en dat het verzoek voor het overige zal worden afgewezen. [verweerster] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van V&M.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van[verweerster] over de periode vanaf 1 december 2011;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon teneinde het onderzoek te verrichten;
stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 15.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van [verweerster] en dat zij voor betaling daarvan ten genoege van de onderzoeker vóór de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen;
benoemt mr. G.C. Makkink tot raadsheer-commissaris als bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
benoemt, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding en voor zover nodig in afwijking van de statuten een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot commissaris van [verweerster];
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze commissaris ten laste komen van [verweerster] en dat zij voor de betaling daarvan ten genoege van de commissaris vóór de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dient te stellen;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding, aan de zijde van V&M Management Consulting Bemmel B.V. tot op heden begroot op € 3.365;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Ingelse, voorzitter, mr. G.C. Makkink en mr. M.B. Werkhoven, raadsheren, en drs. P.R. Baart en mr. drs. B.M. Prins RA, raden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.J. Zevenhuijzen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 21 november 2013.