Uitspraak
mr. O. Surquinte Millingen aan de Rijn,
mr. D.N. Allickte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Artikel 4
bij zich te doen inwonen[cursivering hof], impliceert dat [geïntimeerde] in die situatie als huurder in de woning haar hoofdverblijf dient te hebben. Anders gezegd: indien de woning door andere personen dan [geïntimeerde] en krachtens welke titel dan ook (ingebruikgeving of onderhuur) wordt bewoond, dient [geïntimeerde] als huurder aldaar haar hoofdverblijf te hebben.
grief 2, die de verste strekking heeft, betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte niet op voorhand heeft geoordeeld dat zij in het bewijs van haar stellingen is geslaagd en [geïntimeerde] toegelaten tot tegenbewijs. Het hof oordeelt als volgt.
grieven 1, 3 en 4, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen op tegen de overwegingen van de kantonrechter als onder 3.3. weergegeven.