Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
mr. G.J.A. Wiekartte Amsterdam,
1.[geïntimeerde sub 1],
[geïntimeerde sub 2],
mr. M. van der Veldete Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
2.Feiten
3.Beoordeling
waarborgsomgroot
€ 30.000,-(...)
bankgarantiegroot
€ 30.000,-(...).
Voorstel [W]
grieven 1, 2 en 4, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, zien op de inspecties van 25 mei 2011 en 1 juni 2011 en de daarbij opgemaakte lijsten alsmede op de gevolgen die de kantonrechter daaraan heeft verbonden. Volgens [appellanten] heeft de kantonrechter ten onrechte aangenomen dat de lijsten van 25 mei 2011 en 1 juni 2011 de opsomming bevatten van de verplichtingen die op grond van de huurovereenkomst op [geïntimeerden] rustten. Daartoe voeren [appellanten] aan dat de inspectie van 25 mei 2011 een provisionele opname was, [V] nooit is gemachtigd de oplevering namens hen af te wikkelen en daarover met [geïntimeerden] afspraken te maken maar dat [geïntimeerden] gehouden waren op te leveren conform de lijst van 10 juni 2011 van [appellanten] met de door hen vastgestelde, goed gedocumenteerde en omschreven gebreken.
grieven 3 en 5komen [appellanten] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij [geïntimeerden] hebben verhinderd hun verplichtingen tot herstel, met name bestaande uit schilderwerk en schoonmaakwerkzaamheden te voltooien of uit te voeren en dat zij dus zelf hebben verhinderd dat zij niet aan hun verplichting ten opzichte van de nieuwe huurster konden voldoen.
grief 1komen [geïntimeerden] op tegen de uitleg die de kantonrechter geeft aan artikel 3.6 van de huurovereenkomst. Volgens [geïntimeerden] bevat dit artikel een vervaltermijn die [appellanten] hebben overschreden, zodat zij hun rechten hebben verspeeld een vordering tegen [geïntimeerden] in te stellen. [appellanten] hadden conform dit artikel uiterlijk binnen twee maanden na het einde van de huur het bedrag van hun vorderingen moeten vaststellen en na verrekening het restant van de waarborgsom/bankgarantie binnen één maand aan [geïntimeerden] moeten afdragen, hetgeen zij – onbetwist – niet hebben gedaan, aldus [geïntimeerden]