ECLI:NL:GHAMS:2013:4864

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
200.127.694/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De man, die in 2000 met de vrouw is gehuwd, heeft op 30 mei 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2013. De vrouw heeft op 16 juli 2013 een verweerschrift ingediend. De man verzoekt de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te verlagen naar nihil, of in ieder geval naar een bedrag dat het hof juist acht. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De feiten zijn als volgt: partijen zijn op 25 januari 2005 gescheiden en hebben twee kinderen. De man heeft een inkomen van € 1.900,- bruto per maand en ontvangt een bonus van € 400,-. De vrouw vormt met de kinderen een eenoudergezin. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de man met ingang van 1 januari 2012 in staat moet worden geacht een bijdrage van € 68,- per maand te betalen, en met ingang van 1 maart 2013 van € 182,- per maand. Het hof houdt rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en de helft van de woonlasten van de man.

De man heeft ook schulden, maar het hof oordeelt dat deze geen voorrang hebben op de onderhoudsverplichting jegens de kinderen. De man heeft niet aangetoond dat de aflossingen op zijn schulden voorrang dienen te hebben. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding over de periode vanaf 1 januari 2012, en bepaalt de nieuwe bijdragen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 24 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 24 december 2013
Zaaknummer: 200.127.694/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/516950 / FA RK 12-3833 (PG RW)
Uitspraak van de meervoudige familiekamer in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. A. Rijkelijkhuizen te Amstelveen,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.C.S. Vermeulen te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 30 mei 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 maart 2013 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/516950 / FA RK 12-3833 (PG RW).
1.3.
De vrouw heeft op 16 juli 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 27 september 2013 en op 2 oktober 2013 nadere stukken ingediend. De vrouw heeft op 3 oktober 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 14 oktober 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2000 gehuwd. Hun huwelijk is op 25 januari 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 januari 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] [in] 2003 (hierna: [kind a]) en […] [in] 2005 (hierna: [kind b], hierna gezamenlijk: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking is, voor zover van belang, bepaald dat de man € 175,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] tot het tijdstip van de geboorte van [kind b] en nadien € 130,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en een bijdrage van € 45,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind b]. Inclusief wettelijke indexering bedraagt de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [kind a] thans € 151,- per maand en ten behoeve van [kind b] € 52,- per maand, derhalve in totaal € 203,- per maand.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.3.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1973. Hij leeft samen met een partner, mevrouw […] (hierna: [y]). Uit deze relatie zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren.
Hij is werkzaam in loondienst. Zijn salaris bedraagt volgens de salarisspecificaties over de maanden juni tot en met augustus 2013 € 1.900,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Hij ontvangt met ingang van 1 maart 2013 een bonus van € 400,- bruto per maand. De premie Ouderdoms-Partnerpensioen bedraagt gemiddeld € 67,- per maand. De premie Overgangsregeling bedraagt gemiddeld € 15,- per maand. Zijn fiscaal inkomen bedroeg in 2012 € 23.033,-.
Aan huur en enige servicekosten betaalde hij in 2012 € 815,- per maand en in 2013 € 841,- per maand.
2.4.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1977. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 12 januari 2005 in zoverre, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 op € 100,- per maand bepaald, met dien verstande dat – voor zover de man meer heeft betaald dan wel meer op hem is verhaald over de periode vanaf 1 januari 2010 tot aan de datum van de beschikking – de bijdrage tot de datum van de beschikking is bepaald op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man de door hem te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2010 op nihil te stellen, althans op een bedrag dat en met ingang van een datum die de rechtbank juist acht.
3.2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt met wijziging van de beschikking van 12 januari 2005 in zoverre, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2010 op nihil te stellen, althans op een bedrag dat en met ingang van een datum die het hof juist acht.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan de orde is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.2.
De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn verzoek aangevuld in dier voege dat hij subsidiair verzoekt de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2012 op nihil te stellen. Ter toelichting op dit subsidiaire verzoek heeft de man verklaard dat [y] weliswaar sinds 1 januari 2010 werkloos is, maar dat zij met ingang van 1 januari 2012 geen inkomen meer heeft.
Ingangsdatum
4.3.
Het hof ziet aanleiding allereerst de ingangsdatum van de eventuele wijziging van de kinderalimentatie te beoordelen. De man verzoekt nihilstelling van de alimentatie vanaf 1 januari 2010, althans 1 januari 2012. De vrouw heeft in eerste aanleg tegen de door de man primair voorgestane ingangsdatum verweer gevoerd. Zij heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat de man pas begin januari 2012 haar voor het eerst heeft verzocht mee te werken aan een verlaging van de kinderalimentatie. In verband met de positieve devolutieve werking van het hoger beroep is dit verweer ook in appel aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de vrouw vóór januari 2012 in redelijkheid geen rekening behoefde te houden met een verlaging van de kinderalimentatie. Het verweer van de vrouw slaagt dus. Het hof zal in het navolgende nog slechts beoordelen of en in hoeverre de kinderalimentatie vanaf 1 januari 2012 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Dit betekent dat het in het midden kan blijven in hoeverre de grieven van de man slagen, voor zover deze betrekking hebben op de periode tot 1 januari 2012. De gegrondbevinding van dit verweer heeft echter niet tot gevolg dat de over de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 door de rechtbank uitgesproken verlaging van de kinderalimentatie zou komen te vervallen. Slechts de man is in hoger beroep gekomen. Volgens vaste rechtspraak kan de uitkomst voor de man dan niet ongunstiger zijn dan de uitkomst in eerste aanleg. Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, voor zover deze ziet op de periode tot 1 januari 2012.
Draagkracht van de man
4.4.
Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de man. Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de onder 2.3 genoemde gegevens, tenzij daarvan in het navolgende wordt afgeweken.
Voor de berekening van de draagkracht van de man tot 1 maart 2013 gaat het hof uit van het inkomen zoals blijkt uit de jaaropgave over 2012 van de man. De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij thans maandelijks een bonus van € 400,- bruto per maand ontvangt omdat hij tijdelijk de functie van vestigingsmanager uitoefent. Eind oktober 2013 zal zijn functioneren worden geëvalueerd. Gelet op het voorgaande houdt het hof met ingang van 1 maart 2013 rekening met genoemde bonus. Niet gebleken is immers dat de man deze na oktober 2013 niet meer ontvangt.
4.5.
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte slechts rekening gehouden met de helft van zijn woonlasten. Zijn partner heeft geen inkomen en zij is derhalve niet in staat om bij te dragen in de woonlasten. Gelet op het voorgaande dient rekening te worden gehouden met de volledige woonlasten aan zijn zijde. Voorts overweegt de rechtbank ten onrechte dat rekening moet worden gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande. De rechtbank had rekening moeten houden met de bijstandsnorm voor gehuwden, aldus de man.
De vrouw is van mening dat rekening dient te worden gehouden met de helft van de woonlasten van de man. Zijn partner moet in staat worden geacht te werken en de helft van de woonlasten te betalen. Ook ingeval de man had aangetoond dat van zijn partner niet (meer) kan worden gevergd dat zij bijdraagt in de woonlasten, moet rekening worden gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, nu het kinderalimentatie betreft, aldus de vrouw.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:400 lid 1 Burgerlijk Wetboek heeft kinderalimentatie voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daar komt bij dat, nu de man en [y] niet zijn gehuwd en evenmin een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, de man jegens [y] geen wettelijke onderhoudsverplichting heeft en dus niet behoeft bij te dragen in haar levensonderhoud. Dit is slechts anders in geval van bijzondere omstandigheden. De door de man aangevoerde omstandigheden nopen echter niet tot die conclusie. Het voorgaande leidt er toe dat bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening zal worden gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 70 zal worden gehanteerd, en dat de helft van de in aanmerking te nemen woonlasten worden toegerekend aan [y].
4.6.
De man voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met aflossingen op schulden. Uit productie negen bij het appelschrift blijkt dat hij aanzienlijke schulden heeft. De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat van de schuld aan de Belastingdienst nog een bedrag van € 151,- resteert. De restschuld van de hypothecaire geldlening bedraagt thans € 5.500,-. Hij lost daar niet op af. Tenslotte heeft de man verklaard dat de schuld aan diverse gasleveranciers nog altijd circa € 18.000,- bedraagt.
De vrouw heeft het door de man overgelegde overzicht van zijn schulden betwist. De man toont de noodzaak van het aangaan van de schulden niet aan en evenmin dat de aflossing op de schulden voorrang dient te hebben op zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen. Het verbruik van gas en elektra is ongebruikelijk hoog, zodat met deze schuld in redelijkheid geen rekening dient te worden gehouden. Voorts dient geen rekening te worden gehouden met de restschuld ter zake de hypothecaire geldlening. De vrouw heeft middels het inmiddels afgesloten schuldhulpverleningstraject reeds haar deel van deze schuld afbetaald. Indien met die schuld rekening wordt gehouden, zou de vrouw voor meer dan haar aangaat aan deze schuld mee betalen. De schuld ter zake de opleiding van de man wordt niet onderbouwd en is, gelet op de onderhoudsverplichting van de man, onnodig aangegaan, aldus de vrouw.
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat alleen rekening wordt gehouden met de noodzakelijke lasten, die ten opzichte van het kind als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Wat schulden betreft vallen hieronder de schulden die uit het huwelijk/de relatie van partijen stammen, omdat die schulden ook een druk op het gezinsbudget zouden hebben gelegd als partijen niet uit elkaar zouden zijn gegaan. Overige schulden hebben in beginsel geen voorrang op de onderhoudsverplichting jegens het kind. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die een uitzondering op dat beginsel rechtvaardigen.
De restschuld ter zake van de hypothecaire geldlening is een huwelijkse schuld. Vast staat echter dat de vrouw in het kader van een schuldhulpverleningstraject 48,7% van de totale schuld heeft afgelost. Gezien het voorgaande acht het hof het niet redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de man rekening te houden met deze schuld. Deze schuld wordt dan immers voor meer dan de vrouw aangaat ten laste van de vrouw gebracht. Ten aanzien van de schulden ter zake gas, elektra, water en huur is niet vast komen te staan dat het huwelijkse schulden betreft, evenmin als ten aanzien van de schuld ter zake zorgkosten. Het hof zal derhalve geen rekening houden met deze schulden. Bovendien is een deel van de kosten betreffende gas, electra, water en huur reeds verdisconteerd in de bijstandsnorm.
Het hof houdt evenmin rekening met de schuld aan de Belastingdienst. Bij de berekening van de draagkracht van de man in het verleden is reeds rekening gehouden met het feit dat hij inkomstenbelasting dient te betalen. Bovendien is gebleken dat van de schuld aan de Belastingdienst nog slechts een bedrag van € 151,- resteert. De schuld met betrekking tot de opleiding is door de man niet nader onderbouwd, zodat het hof ook met deze schuld geen rekening houdt.
Door de man is ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat geen rekening kan worden gehouden met de schulden aan Bol.com, Neckermann en het CJIB, zodat het hof ook met deze schulden geen rekening houdt. Evenmin houdt het hof rekening met de schuld aan het LBIO inzake achterstallige alimentatie. Het komt immers voor risico van de man dat hij een achterstand heeft opgelopen in zijn betalingsverplichting. Dit dient niet alsnog ten laste van de vrouw te worden gebracht. Gelet op het voorgaande houdt het hof voorts geen rekening met het loonbeslag zoals blijkt uit de salarisspecificaties van de man over 2013.
4.7.
De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld niet te betwisten dat de man een premie zorgverzekering betaalt, doch dat de hoogte van deze premie niet is onderbouwd met stukken. Het hof houdt rekening met een premie van € 154,- per maand, zoals blijkt uit productie 11 bij het inleidend verzoekschrift van de man.
4.8.
Gelet op het feit dat de man twee kinderen heeft gekregen uit de relatie met [y], welke omstandigheid de man kennelijk pas in hoger beroep voor het eerst heeft aangevoerd. zal het hof de beschikbare draagkracht van de man verdelen over vier kinderen. Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat de man met ingang van 1 januari 2012 tot 1 maart 2013 in staat moet worden geacht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van in totaal € 68,- per maand en met ingang van 1 maart 2013 van in totaal € 182,- per maand. Door de man is niet betwist dat de kinderen behoefte hebben aan de in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde bijdragen. Het hof gaat er daarom van uit dat de thans vast te stellen bijdragen de behoefte van de kinderen niet overstijgen.
Het hof is voorts van oordeel dat voor zover de man met ingang van 1 januari 2012 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Zij heeft in het verleden geen vermogen kunnen opbouwen omdat zij via een schuldhulpverleningstraject heeft afgelost op de huwelijkse schulden van partijen. De tot nu toe geldende bijdragen voor de kinderen overstijgen hun behoefte niet en plegen van maand tot maand te worden verbruikt.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover deze betrekking heeft op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding over de periode vanaf 1 januari 2012, en, opnieuw rechtdoende;
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] met ingang van 1 januari 2012 op in totaal € 68,- (ACHT EN ZESTIG EURO) per maand en met ingang van 1 maart 2013 op in totaal € 182,- (HONDERD TWEE EN TACHTIG EURO) per maand, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 1 januari 2012 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Wigleven, mr. A.V.T. de Bie en mr. J. Kok in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2013.