ECLI:NL:GHAMS:2013:4844

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
23-004286-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bezit van vervalst reisdocument met beroep op Vluchtelingenverdrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor het bezit van een vals of vervalst reisdocument. De verdachte, die op 17 september 2010 op Schiphol werd aangehouden, had een paspoort van Nigeria in zijn bezit dat voorzien was van een vals visum. De politierechter had de verdachte op 28 september 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De verdachte had in Nederland een asielverzoek ingediend, maar dit was op 18 mei 2011 afgewezen, wat leidde tot een ongewenstverklaring. Deze ongewenstverklaring was gebaseerd op de strafrechtelijke veroordeling van de verdachte. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte zich beroept op bescherming onder het Vluchtelingenverdrag. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat de stelling van de verdachte dat hij een vluchteling is evident ongegrond is. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Uitspraak

parketnummer: 23-004286-10
datum uitspraak: 23 december 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 28 september 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-801143-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 september 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Nigeria (voorzien van het nummer [paspoortnummer]) (op naam gesteld van [verdachte], geboren op [geboortedatum]), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging

De verdediging heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging van de verdachte, omdat in strijd met het bepaalde in artikel 31 Vluchtelingenverdrag is gehandeld, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, omdat de eerste asielaanvraag van de verdachte onherroepelijk is afgewezen, zodat het beroep op het Vluchtelingenverdrag hier niet op gaat, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkende feiten
De verdachte is op 17 september 2010 op Schiphol aangehouden omdat hij in het bezit was van een paspoort met daarin een vals visum. Op 28 september 2010 is de verdachte door de politierechter op een veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden wegens overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Op die zitting heeft de verdachte onder meer naar voren gebracht dat hij op deze manier naar Europa is gereisd om zijn leven te redden.
Op 19 november 2010 heeft de verdachte in Nederland een asielverzoek ingediend. Op 18 mei 2011 is de asielaanvraag afgewezen. De asielaanvraag is afgewezen in verband met de ongewenstverklaring van de verdachte. Deze ongewenstverklaring is volgens informatie van de IND gegrond op voornoemde veroordeling door de politierechter. De verdachte heeft op 14 juni 2011 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Op 16 december 2011 is de verdachte - volgens informatie van de advocaat-generaal - niet-ontvankelijk verklaard in dat beroep wegens gebrek aan belang, omdat hij inmiddels ongewenst was verklaard.
Bij beschikking van 4 juli 2012 is de ongewenstverklaring van de verdachte opgeheven en aan hem is een inreisverbod voor de duur van vijf jaren opgelegd.
Op 14 november 2012 heeft de verdachte een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 7 januari 2013 is deze asielaanvraag afgewezen en hem een inreisverbod van drie jaren opgelegd. Bij uitspraak van 5 augustus 2013 is het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover dit het inreisverbod betreft. Het hiertegen door de verdachte ingestelde hoger beroep is nog aanhangig. In afwachting van de beslissing van de bestuursrechter op zijn aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, verblijft de verdachte rechtmatig in Nederland.
Inhoudelijke overwegingen
Uit de strekking van artikel 31 Vluchtelingenverdrag vloeit voort dat het openbaar ministerie in de op artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht gebaseerde vervolging van een verdachte die vreemdeling is en zich tegen de beschuldiging verweert met een beroep op de bescherming die deze verdragsbepaling beoogt te bieden, slechts dan ontvankelijk is indien onverwijld en zonder nader onderzoek door de strafrechter kan worden vastgesteld dat de stelling van de vreemdeling dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag ongegrond is.
In onderhavige zaak heeft de bestuursrechter nog niet (onherroepelijk) beslist op het beroep tegen de afwijzing van de (herhaalde) asielaanvraag. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (6 november 2012, LJN BW9266) komt de verdachte derhalve de bescherming toe die artikel 31 Vluchtelingenverdrag beoogt te bieden. Dat de eerste asielaanvraag van de verdachte onherroepelijk is afgewezen doet daar in de omstandigheden van dit geval niet aan af, omdat deze eerste asielaanvraag aan het inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter was onttrokken. De bestuursrechter heeft de verdachte immers niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de afwijzing van de eerste asielaanvraag omdat hij inmiddels ongewenst was verklaard. Die ongewenstverklaring blijkt echter louter gebaseerd te zijn geweest op de strafrechtelijke veroordeling van de verdachte door de politierechter van 28 september 2010 wegens het bezit van een vervalst reisdocument. In dit geval is dan ook naar het oordeel van het hof geen sprake van een onherroepelijke afwijzing van de door de verdachte gedane asielaanvraag en is er evenmin ruimte om te onderzoeken of aan de overige voorwaarden van artikel 31 Vluchtelingenverdrag is voldaan.
Het voorgaande in overweging nemende kan het hof niet onverwijld en zonder nader onderzoek vaststellen dat de stelling van de verdachte dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag evident ongegrond is. Gelet daarop zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het ten laste gelegde.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.J.J. Los en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2013.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.