In deze zaak verzoekt de man om een verlaging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind, als gevolg van een wijziging van omstandigheden. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat de door de man aangevoerde wijzigingen niet voldoende zijn om de bijdrage te verlagen. De man stelt dat de kosten van buitenschoolse opvang zijn komen te vervallen en dat hij meer tijd met het kind doorbrengt, wat zijn financiële draagkracht zou beïnvloeden. Het hof wijst erop dat de tabelbedragen uit de Tremanormen alle gangbare kosten van kinderen dekken en dat de kosten van buitenschoolse opvang daar niet in zijn opgenomen. Bovendien blijkt uit de financiële gegevens dat het inkomen van de man is gestegen sinds het sluiten van het convenant, wat zijn draagkracht niet vermindert. Het hof concludeert dat de man niet in zijn verzoek kan worden ontvangen en wijst het verzoek tot verlaging van de alimentatie af.
Daarnaast wordt de omgangsregeling tussen de man en de vrouw besproken. De man verzoekt om een uitbreiding van de omgang met zijn kind, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling, die al vier jaar bestaat, in het belang van het kind is. De vrouw stelt dat de huidige regeling rust en structuur biedt, terwijl de man meent dat hij recht heeft op meer omgang. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en wijst erop dat de huidige omgangsregeling goed verloopt. De verzoeken van de man worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.