ECLI:NL:GHAMS:2013:4836

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
200.131.373/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak verzoekt de man om een verlaging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind, als gevolg van een wijziging van omstandigheden. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat de door de man aangevoerde wijzigingen niet voldoende zijn om de bijdrage te verlagen. De man stelt dat de kosten van buitenschoolse opvang zijn komen te vervallen en dat hij meer tijd met het kind doorbrengt, wat zijn financiële draagkracht zou beïnvloeden. Het hof wijst erop dat de tabelbedragen uit de Tremanormen alle gangbare kosten van kinderen dekken en dat de kosten van buitenschoolse opvang daar niet in zijn opgenomen. Bovendien blijkt uit de financiële gegevens dat het inkomen van de man is gestegen sinds het sluiten van het convenant, wat zijn draagkracht niet vermindert. Het hof concludeert dat de man niet in zijn verzoek kan worden ontvangen en wijst het verzoek tot verlaging van de alimentatie af.

Daarnaast wordt de omgangsregeling tussen de man en de vrouw besproken. De man verzoekt om een uitbreiding van de omgang met zijn kind, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling, die al vier jaar bestaat, in het belang van het kind is. De vrouw stelt dat de huidige regeling rust en structuur biedt, terwijl de man meent dat hij recht heeft op meer omgang. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en wijst erop dat de huidige omgangsregeling goed verloopt. De verzoeken van de man worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 24 december 2014
Zaaknummer: 200.131.373/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/193581 / FA RK 12-2060
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. H.R. Carrière te Haarlem,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.E.J. Maes te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 6 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 mei 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/193581 / FA RK 12-2060.
1.3.
De vrouw heeft op 13 september 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 31 oktober 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 1 november 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 13 november 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer W. Daalderop, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
1.8.
Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man nog een ontbrekende pagina uit het eerder overgelegde echtscheidingsconvenant aan het hof toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2002 gehuwd. Hun huwelijk is op 24 januari 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 23 januari 2008 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) [in] 2003. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige].
Uit een eerdere relatie van de vrouw is [zoon] [in] 1995 geboren.
2.2.
Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) dat partijen hebben gesloten, deel uitmaakt van de beschikking. In het convenant is ten aanzien van de omgang het volgende neergelegd:
“ […]
1.3.
Omgang
De omgangsregeling met de kinderen (hof: lees [de minderjarige] en [zoon]) ziet er uit als volgt:
De kinderen verblijven bij de vrouw en zullen om de week een weekend doorbrengen bij de man. Het tijdstip waarop de kinderen naar hun vader of hun moeder gaan is op vrijdag voor het avondeten. Ze gaan weer terug op zondag na het avondeten.
Vakanties.
De kinderen zullen de schoolvakanties voor de helft bij elk van de ouders doorbrengen indien de vakantie langer duurt dan één week. De vakanties die één week duren, brengen de kinderen geheel door bij één ouder. Deze vakanties worden gelijk verdeeld over de ouders.
[…]”
2.3.
Volgens het convenant dient de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] van € 323,- netto per maand te voldoen, vanaf het moment dat de vrouw een andere woon- en verblijfplaats betrekt.
2.4.
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1961. Hij leeft samen met zijn partner.
Hij is werkzaam in loondienst bij [B.V.]. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 65.113,-.
2.5.
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1966.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van het convenant, de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
[de minderjarige] verblijft bij de man:
  • De ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • De andere week van donderdag uit school tot vrijdag naar school.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de man een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de omgang plaatsvindt:
  • om de week een weekend van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school en iedere week op donderdag uit school tot vrijdag naar school;
  • na drie maanden uit te breiden met een doordeweekse dag, te weten de ene week van donderdag uit school tot zaterdag 10.00 uur en de andere week van donderdag uit school tot maandagochtend naar school;
  • na drie maanden uit te breiden naar om de week van zaterdag 10.00 uur tot de zaterdag daarna om 10.00 uur.
Daarnaast is het verzoek van de man de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te wijzigen in een bedrag van € 300,- per maand, met ingang van de eerste uitbreiding van de omgangsregeling te verlagen naar een bedrag van € 200,- per maand en met ingang van de omgangsregeling waarbij [de minderjarige] de helft van de tijd bij de man verblijft te verlagen naar nihil, afgewezen.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat
- hij omgang zal hebben met [de minderjarige] om de week van vrijdag 15.00 uur uit school tot, een week later, vrijdag 8.15 uur naar school;
- de vrouw verplicht is te allen tijde bereikbaar te zijn voor de man op een vast telefoonnummer;
- de vrouw erop toeziet dat [de minderjarige], te allen tijde als zij bij de vrouw is, vrij en onbelemmerd contact kan maken met de man via telefoon (bellen/sms/whatsapp) en email;
- de bijdrage die de man verschuldigd is aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal wijzigen met ingang van 8 mei 2013 in een bedrag van € 222,40 en met ingang van de datum van de in deze te bepalen beschikking in een bedrag van € 180,70.
3.3.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof dient te oordelen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de omgangsregeling) tussen de man en [de minderjarige] en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
Omgangsregeling
4.2.
Nu partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige], zal het hof bij de vaststelling van de omgangsregeling een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [de minderjarige] voor komt.
4.3.
De man stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat hij net zoveel recht heeft op omgang c.q. contact met [de minderjarige] als de vrouw. Hij wil daarom meer omgang hebben met [de minderjarige] en hij is in staat zijn werk zo te organiseren dat hij om de week een hele week voor haar kan zorgen. Niet alleen wil hij meer contact met [de minderjarige], [de minderjarige] wil ook meer contact met hem. Dat dit niet mogelijk blijkt, ligt volgens hem aan de weigerachtige houding van de vrouw met hem te communiceren en hem te informeren. Daarmee wordt het belang van [de minderjarige] achtergesteld, aldus de man.
4.4.
Volgens de vrouw geeft de huidige omgangsregeling die al vier jaar duurt rust en structuur aan [de minderjarige]. Dat kan niet opeens veranderd worden, omdat de man heeft bedacht dat hij daarvoor de ruimte heeft. Daarnaast is verandering in de thans bestaande regelmaat waarin het contact tussen de man en [de minderjarige] vorm wordt gegeven niet in het belang van [de minderjarige]. De vrouw weerspreekt tot slot de stellingen van de man met betrekking tot haar weigerachtige houding en geeft in dat kader aan dat de communicatie tussen hen onmogelijk is.
4.5.
Ter zake van de omgangsregeling adviseert de Raad de bestreden beschikking te bekrachtigen. De Raad benoemt in dit kader dat de door de rechtbank opgelegde uitbreiding van de omgangsregeling goed verloopt. De Raad wijst voorts op het belang van [de minderjarige] dat partijen hun onderlinge communicatie verbeteren. De communicatie is thans dusdanig dat co-ouderschap op dit moment niet haalbaar is.
4.6.
Uit het behandelde ter zitting is het hof gebleken dat het redelijk goed gaat met [de minderjarige]. De vrouw heeft niettemin verklaard dat [de minderjarige] hoofdpijn heeft en moe is. Voor deze klachten is ze naar de huisarts gegaan. Daar heeft ze aangegeven dat zij druk is in haar hoofd met school en de problemen van haar ouders, aldus de vrouw. De man zegt niet op de hoogte te zijn van de hoofdpijn. Dat ze het druk heeft in haar hoofd, acht hij wel mogelijk. Desondanks blijkt uit de toelichting van partijen ter zitting in hoger beroep dat de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling goed verloopt en dat die ook voor [de minderjarige] prettig is.
De vraag die aan het hof voorligt, is of deze omgangsregeling moet worden uitgebreid naar een co-ouderschapsregeling. Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Hoewel de huidige omgangsregeling prettig is voor [de minderjarige], acht het hof, gelet op de toelichting van de vrouw, aannemelijk dat [de minderjarige] zich belast voelt door de problemen die tussen partijen spelen. Het lukt partijen daarenboven niet op een constructieve wijze met elkaar te communiceren. Onder deze omstandigheden zal een uitbreiding van de omgang deze problemen niet oplossen, maar ze wellicht nog erger maken, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Het hof acht het van belang dat partijen zich inzetten om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Het maken van verwijten aan elkaar werkt daarbij averechts. Het hof raadt partijen daarom aan hun communicatie zakelijk te houden. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij kan blijven genieten van de contacten met beide ouders. Het hof ziet voorts geen aanleiding om het verzoek van de man de vrouw te verplichten te allen tijde bereikbaar te zijn voor de man op een vast telefoonnummer, toe te wijzen. De toewijzing van dit verzoek levert een onwerkbare situatie op gelet op de dagelijkse werkzaamheden van de vrouw en de op dit moment nog negatieve wijze van communiceren van partijen met elkaar. Het hof ziet niet hoe toewijzing van dit verzoek de situatie rondom [de minderjarige] zou verbeteren. Het hof ziet in het verlengde hiervan evenmin aanleiding het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw erop toeziet dat [de minderjarige], te allen tijde als zij bij de vrouw is, vrij en onbelemmerd contact kan maken met de man via telefoon (bellen/sms/whatsapp) en email, toe te wijzen. Het hof wenst daarbij wel op te merken dat [de minderjarige], bij beide ouders, de vrijheid moet hebben contact te leggen met de andere ouder als zij zelf aangeeft daaraan behoefte te hebben.
Bijdrage kosten [de minderjarige]
4.7.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De man meent dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna: de bijdrage voor [de minderjarige]) naar beneden dient te worden bijgesteld. De man stelt daartoe twee wijzigingen van omstandigheden. De buitenschoolse opvang, waar [de minderjarige] twee dagen per week naartoe ging, is opgezegd en met deze kosten is volgens hem bij het bepalen van de bijdrage voor [de minderjarige] rekening gehouden. Bovendien verblijft [de minderjarige], op grond van de bestreden beschikking, vaker bij hem.
4.8.
Uit het overgelegde convenant blijkt dat partijen de behoefte van [de minderjarige] hebben bepaald aan de hand van de toepasselijke tabel uit de Tremanormen. Zij hebben daarnaast niet afzonderlijk rekening gehouden met de kosten van buitenschoolse opvang. De tabelbedragen zijn vastgesteld in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (het NIBUD) en daarin zijn alle gangbare kosten van kinderen verdisconteerd. Kosten inzake buitenschoolse opvang zijn daarin echter niet begrepen. De tabelbehoefte is bovendien forfaitair, in die zin dat slechts de netto-inkomens van partijen, het aantal kinderen dat partijen hebben en de leeftijd van die kinderen bepalend zijn voor de behoefte. De stelling van de man dat het wegvallen van de kosten van buitenschoolse opvang een wijziging van omstandigheden oplevert in de vorm van verlaging van de bij convenant vastgestelde (tabel)behoefte van [de minderjarige], kan dan ook niet worden gevolgd.
Voorts voert de man aan dat hij meer omgang met [de minderjarige] heeft, waarmee de man kennelijk wil aanvoeren dat zijn draagkracht is afgenomen. [de minderjarige] verblijft op basis van de bestreden beschikking inderdaad vaker bij hem. Tevens is echter gebleken dat het inkomen van de man significant is gestegen ten opzichte van het inkomen dat hij had ten tijde van het sluiten van het convenant. Uit de overgelegde draagkrachtberekening, die is opgesteld in november 2007, blijkt van inkomsten uit arbeid van € 45.180,-, terwijl de man thans een fiscaal jaarloon heeft van € 65.113,-. Dat zijn bonus variabel is, zoals de man stelt, doet hieraan niet af. Daarbij komt dat hij thans samenwoont, waaruit het hof afleidt dat hij zijn woonlasten kan delen. Dat de man extra kosten heeft in verband met het paardrijden van [de minderjarige], is onweersproken zijn eigen keuze geweest en deze last dient uit het vrijgelaten bedrag te worden voldaan. Al met al is de conclusie dat de draagkracht van de man niet is gedaald.
De man heeft nog aangevoerd dat de bijdrage voor [de minderjarige] dient te worden vastgesteld volgens de huidige, gewijzigde normen voor kinderalimentatie. Het hof overweegt evenwel, dat de normwijziging op zichzelf geen wijziging van omstandigheden oplevert als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de man gestelde wijzigingen van omstandigheden niet tot de conclusie kunnen voeren dat de bijdrage voor [de minderjarige] niet meer aan de wettelijke normen voldoet en daarom naar beneden zou moeten worden bijgesteld. Het hof zal derhalve dit verzoek van de man afwijzen.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.M.A. Gerritzen - Gunst en mr. M. Meerman-Padt in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014.