In deze zaak gaat het om een kredietovereenkomst tussen de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V. en Grupo SolEspaña, een reisbureau dat werd geleid door [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Op 11 oktober 2007 werd een kredietfaciliteit van maximaal € 75.000,- verstrekt aan Grupo SolEspaña. Echter, op 8 juli 2009 besloot ABN AMRO om de bankrekeningen van Grupo SolEspaña abrupt te blokkeren, zonder voorafgaand overleg. Dit leidde tot ernstige liquiditeitsproblemen voor het reisbureau, dat op 10 augustus 2009 failliet werd verklaard.
De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], kwamen in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar, waarin ABN AMRO werd toegestaan om hen hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de onbetaalde schuld uit de kredietovereenkomst. Het hof oordeelde dat de blokkering van het krediet door ABN AMRO onzorgvuldig was en dat dit in relevante mate had bijgedragen aan het faillissement van Grupo SolEspaña. Het hof concludeerde dat de eisen van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat de appellanten voor meer dan 50% van de onbetaalde schuld aansprakelijk werden gesteld.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten om 50% van het onafgeloste bedrag, zijnde € 15.910,79, te betalen aan ABN AMRO, vermeerderd met rente. De vordering van [appellant sub 1] in reconventie werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat hij schade had geleden die voor vergoeding in aanmerking kwam. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit arrest werd uitgesproken op 24 december 2013.