ECLI:NL:GHAMS:2013:4765

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
200.134.910/01 + 200.135.534/01 + 200.135.537/01 + 200.135.592/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep moeder tegen ontheffing gezag en uithuisplaatsing van kinderen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een moeder tegen de ontheffing van haar gezag over haar drie kinderen, alsook de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder is op 7 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2013, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd. De moeder heeft ook hoger beroep ingesteld tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en de ontheffing van het gezag. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 17 december 2013 uitspraak gedaan. Het hof oordeelt dat de moeder ongeschikt is om de kinderen op te voeden en te verzorgen, en dat de noodzakelijke maatregelen voor de kinderen zorgen voor onrust en onzekerheid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de moeder van het gezag dient te worden ontheven. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De kinderen hebben behoefte aan een voorspelbare en gestructureerde opvoeding, wat de moeder niet kan bieden. De situatie van de kinderen is zorgelijk, en de ouders werken niet mee aan de hulpverlening. Het hof benadrukt dat de ontheffing van het gezag niet betekent dat de moeder geen ouder meer is, maar dat er gezocht moet worden naar een manier waarop zij haar ouderrol kan uitoefenen zonder dat dit de belangen van de kinderen schaadt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 december 2013
Zaaknummers: 200.135.592/01(ontheffing gezag),
200.135.537/01 (machtiging uithuisplaatsing),
200.135.534/01 (machtiging gesloten jeugdzorg) en
200.134.910/01 (ondertoezichtstelling).
Zaaknummers eerste aanleg:
C/14/146382/FA RK 13/1102 (ontheffing gezag),
C/14/146438/OT RK 13/723 (verlenging machtiging uithuisplaatsing),
C/14/146550/OT RK 13/741 (machtiging gesloten jeugdzorg) en
C/14/146438/OT RK 13/723 (verlenging ondertoezichtstelling)
Uitspraak van de meervoudige familiekamer in de zaken (200.135.537/01, 200.135.534/01 en 200.134.910/01) in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Noord-Limburg, locatie Venlo,
gevestigd te Venlo,
geïntimeerde
en in de zaak (200.135.592/01) in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen:
Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland,
locatie Roermond,
geïntimeerde

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder, BJZ en de Raad genoemd.
1.2.
De moeder is op 7 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 juli 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/146438 /OT RK 13/723 (verlenging ondertoezichtstelling).
De moeder is op 15 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 juli 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/146438/OT RK 13/723 (verlenging machtiging uithuisplaatsing).
De moeder is op 15 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 16 juli 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C14/146550/OT RK 13/741 (machtiging gesloten jeugdzorg met betrekking tot [kind 2]).
De moeder is op 16 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 juli 2013 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/14/146382 /FA RK 13/1102 (ontheffing gezag).
1.3.
BJZ heeft op 11, 12 en 15 november 2013 verweerschriften ingediend.
1.4.
De zaken zijn op 2 december 2013 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- […] (hierna: de stiefvader);
- mr. P. Heijnen, advocaat van de hierna te noemen [kind 2];
- mevrouw A.M. Verkoulen (medewerkster Daelzicht);
- mevrouw S. Fontaine (gezinshuisouder Daelzicht);
- de heer/mevrouw G.M. Achterkamp, vertegenwoordiger van de Raad;
- de heer J.E. Tijssen (gezinsvoogd) en mevrouw M. Janssen namens BJZ.
1.6.
Voorafgaand aan de zitting is de hierna te noemen minderjarige [kind 1] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de moeder en […] (hierna: de vader) zijn geboren [kind 1] [in] 1996, [kind 2] [in] 1999 en [kind 3] [in] 2005 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De vader heeft de kinderen erkend. De vader is [in] 2005 overleden. De moeder is thans gehuwd met de stiefvader. De moeder en de stiefvader worden hierna ook wel aangeduid als: de ouders.
2.2.
[kind 1] en [kind 2] hebben onder toezicht gestaan van 27 oktober 2004 tot juni 2006. Bij beschikking van 24 juni 2008 zijn alle drie de kinderen (opnieuw) onder toezicht gesteld van BJZ. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd. In het kader van de ondertoezichtstelling is op 29 juli 2008 machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen. De termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd.
2.3.
Bij beschikking van 14 juni 2013 van de rechtbank Noord-Holland is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd voor de duur van vier weken, tot 22 juli 2013.
2.4.
Bij de stukken bevinden zich:
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, locatie Roermond, van 15 april 2013;
- een instemmingsverklaring betreffende [kind 2] van de gedragsdeskundige de heer drs. J.M.M. Kleijkers, gedateerd 13 juni 2013;
- het plan van aanpak van BJZ betreffende [kind 2] en [kind 1] van 4 april 2013 en betreffende [kind 3] van 27 maart 2013;
- een ‘persoonlijk plan’ van Daelzicht betreffende [kind 2] van 28 februari 2013;
- een intakeverslag en behandelplan van De La Salle van 17 december 2012, respectievelijk 19 februari 2013 betreffende [kind 2];
- een drietal verklaringen van BJZ, gedateerd 19 april 2013, waarin BJZ zich bereid verklaart de voogdij over de kinderen te aanvaarden;
- een CIZ indicatie voor AWBZ-zorg voor [kind 1] en voor [kind 3];
- een indicatiebesluit van 12 juni 2013 voor een gesloten jeugdzorgaccommodatie voor [kind 2];
- een tweetal MFCG Polibrieven van 29 maart 2012 betreffende psychologisch en psychiatrisch onderzoek van [kind 2] en [kind 1].

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 8 juli 2013 met kenmerk C/14/146438 /OT RK 13/723 is - overeenkomstig het verzoek van BJZ - de ondertoezichtstelling van [kind 2] en [kind 3] verlengd tot 24 juni 2014 en is de ondertoezichtstelling van [kind 1] verlengd tot zijn meerderjarigheid, te weten [in] 2014.
Bij de bestreden beschikking van 16 juli 2013 met kenmerk C/14/146438/OT RK 13/723 is - overeenkomstig het verzoek van BJZ - de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] in een AWBZ-voorziening (LVG-zorg) verlengd tot 24 juni 2014 en van [kind 1] in een AWBZ-voorziening (LVG-zorg) tot zijn meerderjarigheid, te weten [in] 2014.
Bij de bestreden beschikking van 16 juli 2013 met kenmerk C14/146550/OT RK 13/741 is - voor zover hier relevant en overeenkomstig het verzoek van BJZ - aan BJZ een machtiging verleend om [kind 2] met ingang van 16 juli 2013 voor de duur van vijf maanden, tot 16 december 2013, te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en is het verzoek van BJZ voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen (zittings)datum
Bij de bestreden beschikking van 17 juli 2013 met kenmerk C/14/146382 /FA RK 13/1102 is de moeder - overeenkomstig het verzoek van de Raad - ontheven van het gezag over de kinderen. Bij deze beschikking is BJZ benoemd tot voogd.
3.2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en, naar het hof begrijpt, de inleidende verzoeken van BJZ en de Raad alsnog af te wijzen.
3.3.
BJZ verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen. De Raad verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking betreffende de ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag over de kinderen te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
De grieven van de moeder richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er gronden aanwezig zijn om haar te ontheffen uit het ouderlijk gezag over de kinderen, om de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 3] te verlengen en om een machtiging te verlenen tot plaatsing van [kind 2] in een instelling voor gesloten jeugdzorg. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de gezinsvoogd en de Raad heeft gevolgd, terwijl er voldoende redenen bestaan om vraagtekens te plaatsen bij de conclusie dat de kinderen in een professionele setting dienen te verblijven. De moeder acht het in het belang van alle drie de kinderen om zo snel mogelijk bij de ouders thuis geplaatst te worden. Zij erkent dat de kinderen zorgelijk gedrag vertonen, maar volgens de moeder wordt dit juist door de uithuisplaatsing veroorzaakt. Dat geldt met name voor [kind 2] die, naar zij heeft gesteld, misbruikt is in de instelling waar hij verbleef. De moeder betwist dat zij in haar ouderschap wordt belemmerd, pedagogisch onmachtig en niet leerbaar zou zijn en zij stelt dat zij, met hulp van de stiefvader, in staat is om de kinderen de opvoeding en verzorging te bieden die zij nodig hebben. Voor zover de kinderen dan nog hulp nodig hebben voor hun eigen problematiek kan deze in het vrijwillig kader worden verleend. De problematiek van de kinderen is niet zo ernstig dat deze de verzochte maatregelen kunnen rechtvaardigen. De stiefvader heeft ter zitting in hoger beroep eveneens betoogd dat de kinderen naar huis moeten komen en voor het overige heeft hij aangegeven het geheel eens te zijn met de standpunten van de moeder.
4.2.
[kind 2] heeft ter zitting in hoger beroep bij monde van zijn advocaat aangegeven het niet eens te zijn met een uithuisplaatsing en hij heeft een brief met dezelfde strekking laten overleggen. Mocht hij niet bij zijn moeder kunnen wonen, dan wil hij het liefst in een open instelling dicht bij haar in de buurt wonen, aldus zijn advocaat.
[kind 1] heeft bij de voorzitter aangegeven dat ook hij naar huis wil en niet langer in een instelling wil verblijven nu hij inmiddels geen enkele omgang met de ouders mag hebben. Daarbij wenst hij dat zijn moeder het gezag over hem behoudt.
4.3.
BJZ heeft aangevoerd dat de kinderen vooralsnog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is bij ieder kind sprake van forse persoonlijke problematiek en achterstanden op cognitief en sociaal emotioneel niveau. Daarnaast is sprake van persoonlijkheidsstoornissen in ontwikkeling. Diverse onderzoeken hebben dit bevestigd en in de betreffende rapportages is plaatsing in een behandelsetting geadviseerd, omdat een pleeggezin onvoldoende zal kunnen aansluiten bij de ontwikkeling van de kinderen en niet zal kunnen bieden wat zij nodig hebben. [kind 2] was in Daelzicht en De La Salle door zijn agressie en woedeaanvallen zeer moeilijk te hanteren en omdat hij zich inmiddels aan ieder toezicht van BJZ heeft onttrokken, was een gesloten plaatsing nog de enige optie. Voordat de kinderen uit huis zijn geplaatst was er sprake van huiselijk geweld tussen de moeder en haar toenmalige partner. De moeder is zelf slachtoffer van misbruik en mishandeling geweest. Er worden grote vraagtekens geplaatst bij haar cognitieve niveau, haar pedagogische vermogens en haar leerbaarheid. Bij de moeder is een borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS vastgesteld. Zij is volgens BJZ niet in staat invulling te geven aan het gezag. Zij weet niet wat de kinderen nodig hebben en heeft externe aansturing nodig om voor zichzelf te kunnen zorgen. Zij laat stiefvader of de kinderen het woord voeren en zij betrekt de kinderen bij volwassen zaken. De ouders zijn zeer ambivalent in het meewerken aan hulpverlening en laten geen diagnostisch onderzoek doen naar zichzelf. Rond de verlenging van de beschermingsmaatregelen is er steeds sprake van veel onrust en ontstaat er strijd tussen de ouders en de hulpverlening waar de kinderen bij betrokken worden. Dit heeft een climax bereikt toen [kind 2] opgehaald moest worden bij De La Salle in april 2013 en ouders hebben sindsdien geweigerd zijn verblijfplaats bekend te maken. Een ontheffing van de moeder uit het gezag zal zorgen voor meer rust en stabiliteit en de hulpverlening kan beter op gang blijven omdat dan niet langer over alles strijd geleverd hoeft te worden.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders thuis ligt. De opvoedcapaciteiten en het inzicht van de ouders schieten tekort voor deze kinderen met hun specifieke problematiek en de ouders gaan de strijd aan met de daarvoor ingezette hulpverlening, aldus de Raad. In het belang van de kinderen dient er duidelijkheid over hun toekomstperspectief te zijn. Voorts dienen de plaatsingen van [kind 1] en [kind 3] in de instelling waar zij thans verblijven niet onderbroken te worden en is de situatie van [kind 2], die behandeling behoeft maar deze nu niet krijgt, zeer zorgelijk.
Ontheffing van het ouderlijk gezag (zaaknummer 200.135.592/01)
4.5.1.
Het hof ziet aanleiding om eerst zijn oordeel te geven over de meest verstrekkende maatregel. Ter beoordeling door het hof ligt in deze zaak de vraag voor of de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek van de Raad, tot ontheffing van het gezag van de moeder over de kinderen heeft toegewezen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW) kan, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 eerste en tweede lid sub a BW ontheffing worden uitgesproken, indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel, door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
4.5.2.
Op grond van de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep merkt het hof de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
De vader van de kinderen is [in] 2005 overleden, waarna de moeder alleen het gezag over de kinderen uitoefende. De moeder is vervolgens getrouwd met de heer [x]. Begin 2008 heeft er een onderzoek door de Raad plaatsgevonden naar aanleiding van huiselijk geweld tussen de moeder en de heer [x] waar de kinderen getuige van zijn geweest en naar aanleiding van een drietal aanhoudingen van [kind 1] wegens winkeldiefstal. De heer [x] is [in] 2008 overleden als gevolg van een verkeersongeval. De kinderen worden bij beschikking van 24 juni 2008 onder toezicht gesteld en bij beschikking van 29 juli 2008 wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen afgegeven. De moeder kampt in die tijd volgens de Raad met forse persoonlijkheidsproblematiek, zij wordt overvraagd en is pedagogisch onmachtig. De kinderen gaan hun eigen gang en hebben alle drie een ontwikkelingsachterstand. Voorts wordt melding gemaakt van een vervuilde leefomgeving en drugsproblematiek en de tot dan toe verleende hulpverlening is ontoereikend. De moeder heeft hetgeen de Raad over deze periode heeft gesteld in hoger beroep niet betwist, zodat het hof daarvan uit gaat.
De kinderen zijn in 2008 eerst in crisisopvang geplaatst en vervolgens in diverse gezinshuizen van Daelzicht. De moeder is [in] 2009 hertrouwd met de stiefvader. In 2010 hebben de ouders aangifte tegen de groepsleiding gedaan van seksueel misbruik. Onderzoek heeft niets aangetoond. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis: haar moeder is overleden toen zij dertien was en zij is slachtoffer geweest van seksueel misbruik en mishandeling. Bij de moeder is de diagnose PTSS, dissociatieve stoornis NAO en borderline persoonlijkheidsstoornis gesteld. De moeder heeft bestreden dat haar psychische problematiek haar belemmert in haar functioneren, maar zij heeft, ondanks dat de hulpverlening daar bij herhaling op heeft aangedrongen, nimmer een nieuw psychiatrisch/psychologisch onderzoek laten verrichten. Bij BJZ zijn er veel zorgen over de cognitieve- en sociaal emotionele vaardigheden van de moeder en de stiefvader. De ouders werken echter niet mee aan onderzoek daarnaar, zo heeft de stiefvader ter zitting in hoger beroep ook bevestigd. BJZ heeft een aantal voorbeelden van kinderlijk/absurde reacties genoemd die moeder in gesprekken kan geven. Zo blijkt uit het onder 2.4. aangehaalde intakeverslag van De La Salle dat de moeder haar mening over de plaatsing van [kind 2] aldaar laat bepalen door wat [kind 2] wil.
Ten aanzien van [kind 1] is vastgesteld dat hij een licht verstandelijke beperking heeft en teruggetrokken/depressief gedrag, maar ook regel overtredend gedrag vertoont. Bij hem is de diagnose reactieve hechtingsstoornis, ontremde type, vastgesteld en hij wordt beschreven als een kwetsbare, beïnvloedbare jongen. [kind 1] wordt [in] 2014 meerderjarig en er dient voor die datum nog een aantal belangrijke zaken voor hem te worden geregeld zoals voor zijn (vervolg)scholing en zijn woonplek. Hij verblijft thans nog in een groep van Daelzicht.
[kind 3] heeft een zwakke intelligentie en een spreek- en taalachterstand. Er is sprake van een laag sociaal-emotioneel niveau dat versterkt wordt door hechtingsproblemen. Bij hem is ADHD gediagnosticeerd waarvoor hij medicatie krijgt. [kind 3] heeft veel baat bij de structuur in het gezinshuis van Daelzicht waar hij verblijft. Hij heeft op advies van de kinderpsychiater slechts vier maal per jaar omgang met de moeder. Na de omgangsmomenten wordt er veel onrust bij hem gezien.
[kind 2] functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en vertoont teruggetrokken/depressief gedrag, maar ook externaliserend probleemgedrag. Bij hem is de diagnose reactieve hechtingsstoornis, ontremde type, en een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis gesteld. In Daelzicht heeft [kind 2] van maart tot juli 2012 voor en na de omgangsweekenden bij de ouders veel last gehad van bedplassen. Dit heeft plaatsgemaakt voor agressie. Sinds oktober 2012 heeft hij voorwerpen van de groep vernield. In verband hiermee is hij vanuit de open instelling Daelzicht in de meer besloten behandelinstelling De La Salle geplaatst. Op 22 april 2013 is hij na een escalatie in de groep aldaar door de ouders opgehaald. Sindsdien houden de ouders de verblijfplaats van [kind 2] geheim voor de betrokken hulpverleners, waarna voor hem een machtiging gesloten jeugdzorg is afgegeven. Hij ontvangt thans geen behandeling en hij gaat niet naar een reguliere school. Tot op heden heeft BJZ de verblijfplaats van [kind 2], ondanks meldingen en aangifte bij de politie, niet weten te achterhalen. Door de verdwijning van [kind 2] is een impasse ontstaan tussen de hulpverleners en de ouders. Hierdoor is het niet mogelijk om de eerdere contactregelingen van [kind 3] en [kind 1] uit te voeren, zodat zij hun broer [kind 2] en hun ouders inmiddels al meer dan een half jaar niet hebben gezien. Daarbij wordt het regelen van de voor [kind 1] noodzakelijk vervolgscholing en –woonplek ernstig bemoeilijkt. Ter zitting in hoger beroep heeft de gezinsvoogd gemeld dat BJZ opnieuw in gesprek zal gaan met de ouders en dat daarbij de advocaten van [kind 2] en de ouders betrokken zullen worden. Er zal getracht worden de ouders te overreden om [kind 2] weer deel te laten nemen aan behandeling en begeleiding en hem niet langer verborgen te houden.
4.5.3.
Op grond van de hiervoor onder 4.5.2. vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de moeder ongeschikt en niet bij machte is om de kinderen op te voeden en te verzorgen. Hoe zeer ook te begrijpen valt dat de moeder het onverdraaglijk vindt dat de kinderen niet thuis wonen, haar eigen problematiek staat er aan in de weg dat zij de kinderen die structuur en begeleiding kan bieden die deze kinderen nodig hebben. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen beschadigd zijn door de problematische gezinssituatie waarin zij tot aan hun uithuisplaatsing hebben geleefd, dat zij licht verstandelijk beperkt zijn en alle drie in meer of minder ernstige mate gedragsproblemen vertonen. Dergelijke (zeer) kwetsbare kinderen hebben een voorspelbare en gestructureerde opvoeding nodig waarin hen behandeling wordt geboden en daarnaast alle aandacht, rust en ruimte om in hun verdere ontwikkeling zoveel mogelijk te kunnen herstellen van de in het verleden opgelopen schade. Een dergelijke veeleisende opvoeding kan de moeder niet bieden, hoe graag ze dat ook zou willen, ook niet met hulp van de stiefvader. Dat de moeder noch stiefvader inzicht hebben in wat de opvoeding van een kwetsbaar kind vereist blijkt onder meer uit hun vasthoudendheid bij het verborgen houden van [kind 2] voor BJZ en hun steun bij zijn verzet tegen terugkeer naar De La Salle en (vervolgens) een gesloten plaatsing. De ouders werken mee aan het onderduiken van een jongen van veertien jaar, waardoor hij niet naar een reguliere school kan gaan en geen enkele behandeling meer ontvangt voor zijn ernstige problematiek. Dat hiermee zowel de belangen van [kind 2] als die van zijn broers, die als gevolg van de ontstane situatie geen fysiek contact meer met hem en hun ouders kunnen hebben, geschaad worden dringt niet tot de ouders door, zo heeft ook het hof ter zitting in hoger beroep kunnen constateren. De door de ouders aldus veroorzaakte impasse tussen hen en de hulpverleners leidt ondertussen ook tot ernstige vertraging bij het nemen van maatregelen die voor [kind 1] noodzakelijk zijn met het oog op zijn meerderjarigheid.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het perspectief van de kinderen niet meer thuis bij de ouders ligt en dat het in het belang van de kinderen is dat daarover duidelijkheid wordt geboden. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de noodzakelijke jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor onrust en strijd zorgt hetgeen voor de kinderen telkens onzekerheid en onduidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief met zich mee brengt. Deze maatregelen zijn onvoldoende gebleken om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de moeder van het gezag dient te worden ontheven. Het hof zal deze bestreden beschikking van de rechtbank dan ook bekrachtigen.
Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat een ontheffing van het gezag niet betekent dat de moeder geen ouder meer zal zijn. Het blijft dan ook van belang dat er gezocht wordt naar een manier waarop zij haar ouderrol, samen met de stiefvader, kan uitoefenen zonder dat daardoor de belangen van de kinderen worden geschaad. Het hof acht de aangekondigde besprekingen tussen BJZ, ouders en de advocaten een hoopvol teken dat het op termijn mogelijk zal zijn om uit de huidige impasse te geraken.
Ondertoezichtstelling (zaaknummer 200.134.910/01)
4.5.4.
In deze zaak ligt aan het hof ter beoordeling voor de beschikking van de rechtbank van 8 juli 2013 tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 22 juli 2013. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5.3. door het hof is overwogen en omdat de beschikking van de rechtbank van 17 juli 2013 tot ontheffing van de moeder van het gezag zal worden bekrachtigd, is er geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling, zodat het hof het door de moeder in deze zaak verzochte zal afwijzen.
Uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 3] (zaaknummer 200..135.537/01)
4.5.5.
In deze zaak ligt aan het hof ter beoordeling voor de beschikking van de rechtbank van 16 juli 2013 tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 1] met ingang van 22 juli 2013. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5.3. door het hof is overwogen en omdat de beschikking van de rechtbank van 17 juli 2013 tot ontheffing van de moeder van het gezag zal worden bekrachtigd, is er geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de beschikking tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, zodat het hof het door de moeder in deze zaak verzochte zal afwijzen.
Machtiging gesloten jeugdzorg voor [kind 2] (zaaknummer 200.135.534/01)
4.5.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 29b derde lid Wet op de jeugdzorg is voor verlening van een machtiging gesloten jeugdzorg vereist dat de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of ten aanzien [kind 2] was voldaan aan deze vereisten ten tijde van het geven van de bestreden beschikking van 16 juli 2013 waarmee de rechtbank de machtiging heeft verleend om [kind 2] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van vijf maanden, te weten tot 16 december 2013.
Onder 4.5.2 is beschreven welke persoonlijke en psychische problematiek bij [kind 2] is vastgesteld. Uit de stukken is voorts gebleken dat hij mede als gevolg van deze problematiek wisselende stemmingen heeft, andermans spullen heeft vernield, zich niet schuldig voelt na misdragingen, ongehoorzaam is en bedreigend kan zijn. Omdat Daelzicht niet meer voldoende in staat was zijn gedrag te reguleren en te begrenzen is hij op een crisisplek geplaatst. In de eerder onder 2.4. aangehaalde polibrief van het MFCG is geadviseerd dat [kind 2] het beste in een besloten/gesloten setting begeleid kan worden met een stevig begrenzende structurering en een gedragstherapeutische insteek. Met dit doel is hij op 19 februari 2013 in de meer besloten setting van De La Salle geplaatst. Hier heeft op 22 april 2013 een incident plaatsgevonden waarna de ouders [kind 2] hebben opgehaald en hem vervolgens tot op heden aan het toezicht van de gezinsvoogd en de overige hulpverleners hebben onttrokken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking voldaan was aan de vereisten voor afgifte van een machtiging voor opname en verblijf in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Daarbij gaat het hof voorbij aan de stelling van de ouders dat het, sinds hij weg is uit De La Salle, goed met [kind 2] gaat, nu zij dit niet nader aan de hand van verifieerbare stukken of bescheiden hebben onderbouwd en [kind 2] volledig uit het zicht van BJZ en zijn begeleiders is zodat ook anderszins niet kan worden vastgesteld hoe het met hem gaat. Tevens gaat het hof voorbij aan de stellingen van de ouders dat [kind 2]’s opstandige gedrag werd veroorzaakt doordat hij op Daelzicht en De La Salle niet goed werd behandeld en dat zijn veiligheid daar op het spel stond nu de ouders ook voor deze stellingen geen deugdelijke onderbouwing hebben gegeven.
Het hof zal het verzoek van de moeder ook in deze zaak afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.135.592/01:
- bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.134.910/01:
- wijst af hetgeen in hoger beroep is verzocht;
in de zaak met zaaknummer 200.135.537/01:
- wijst af hetgeen in hoger beroep is verzocht;
in de zaak met zaaknummer 200.135.534/01:
- bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij een machtiging is verleend om [kind 2] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van vijf maanden, te weten tot 16 december 2013.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. R.G. Kemmers en mr. A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2013.