Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 maart 2013, waarin de echtscheiding tussen partijen was uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man was vastgesteld. De vrouw verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen en om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen door de man. De man, die in loondienst werkt, betwistte de stellingen van de vrouw en verzocht het hof om het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de kinderen inmiddels al enige tijd bij de vrouw verblijven en dat zij de voorkeur gaven aan deze situatie. Het hof oordeelde dat, gelet op de feitelijke situatie en de wensen van de kinderen, het in hun belang was om de hoofdverblijfplaats bij de vrouw vast te stellen. Daarnaast werd de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken besproken. Het hof stelde een regeling vast waarbij de kinderen één weekend in de veertien dagen bij de man verblijven en dat de kinderen tijdens de schoolvakanties de helft van de tijd bij elk van de ouders doorbrengen.
Wat betreft de kinderalimentatie, oordeelde het hof dat de man een bijdrage moest betalen van € 230,- per maand voor [kind a] en € 175,- per maand voor [kind b]. De draagkracht van de man werd vastgesteld op basis van zijn netto besteedbaar inkomen, waarbij rekening werd gehouden met de zorgkorting. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het in hoger beroep meer of anders verzochte af.