ECLI:NL:GHAMS:2013:4762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
200.131.042/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontvankelijkheid hoger beroep uithuisplaatsing van kinderen in pleeggezin

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de (stief)ouders tegen de uithuisplaatsing van hun kinderen, [kind a] en [kind b], in een specifiek pleeggezin. De (stief)ouders zijn in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de kinderrechter van 26 juni en 10 juli 2013, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De vader en stiefmoeder, gezamenlijk aangeduid als de (stief)ouders, zijn van mening dat de plaatsing in het huidige pleeggezin niet in het belang van de kinderen is, vooral gezien de vertrouwensbreuk die is ontstaan na beschuldigingen van seksueel misbruik door de pleegvader. De (stief)ouders verzoeken om de uithuisplaatsing voort te zetten in een ander pleeggezin.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 12 november 2013 geoordeeld dat de (stief)ouders ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, omdat de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin ter beoordeling staat. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, die een belaste voorgeschiedenis hebben, zich goed ontwikkelen in het huidige pleeggezin en dat het niet in hun belang zou zijn om hen daar weg te halen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, en het hof heeft dit advies gevolgd. Het hof heeft de (stief)ouders aangespoord om samen te werken met de pleegouders in het belang van de kinderen, zodat er een onbelast contact kan zijn tussen hen en de pleegouders.

De beslissing van het hof is dat het verzoek van de (stief)ouders wordt afgewezen en de eerdere beschikking wordt bekrachtigd. De kinderen blijven in het pleeggezin van de familie [x]-[y], waar zij zich goed hebben ontwikkeld en waar zij een stabiele omgeving hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 12 november 2013
Zaaknummer: 200.131.042/ 01
Zaaknummers eerste aanleg: C14/144346/ OT RK 13/317 & C/14/146593 OT RK 13/751
in de zaak in hoger beroep van:

1.[…],

2. […],
beide wonende te […],
appellanten,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn,
tegen
Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
gevestigd te Hoorn,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant sub 1 en appellante sub 2 worden hierna respectievelijk de vader en de stiefmoeder genoemd en gezamenlijk de (stief)ouders. Geïntimeerde wordt hierna BJZ genoemd.
1.2.
De (stief)ouders zijn op 30 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 juni 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C14/144346/ OT RK 13/317. De ouders zijn tevens in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 juli 2013 van de kinderrechter, met kenmerk C/14/146593 OT RK 13/751 .
1.3.
BJZ heeft op 22 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 26 augustus 2013 is bij de griffie van dit hof een brief van Parlan Jeugd & Opvoedhulp (hierna: Parlan) binnengekomen.
1.5.
Op 28 augustus 2013 is bij de griffie van dit hof een brief van de heer [x] en mevrouw [y] (hierna: de pleegouders) binnengekomen.
1.6.
De zaak is op 16 september 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw A.E. Blank (hierna: de gezinsvoogd) namens BJZ;
- mevrouw W. van der Drift namens Parlan;
- mevrouw D. van Dijk, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad);
- de pleegouders.
1.8.
De stiefmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de vader en […] (hierna: de moeder) zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2001 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2004. Het huwelijk van de vader en de moeder is in 2004 ontbonden. Nadien hebben [kind a] en [kind b] bij de moeder gewoond. De moeder is [in] 2007 overleden. Tijdens de ziekte van de moeder zijn [kind a] en [kind b] bij de vader gaan wonen. De vader heeft het gezag over hen.
De vader is in 2007 gehuwd met de stiefmoeder. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [minderjarige 1]) [in] 2008 en […] (hierna: [minderjarige 2]) [in] 2010.
2.2.
Bij beschikking van 4 augustus 2011 van de kinderrechter zijn [kind a] en [kind b] onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van twaalf maanden, tot 4 augustus 2012. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
2.3.
Bij beschikking van 4 augustus 2011 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind a] en [kind b] verleend voor verblijf gedurende dag en nacht bij pleegouder(s) 24-uurs, voor de duur van twaalf maanden, tot 4 augustus 2012.
Nadien is bij beschikking van 18 december 2012 van dit hof de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van negen maanden, tot 4 mei 2013.
2.4.
Op 29 april 2013 is op verzoek van BJZ de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind a] en [kind b] tot het einde van de ondertoezichtstelling op 4 augustus 2013 verlengd, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind a] voor verblijf bij de pleegouders en die van [kind b] voor plaatsing bij de tante (moederszijde) tot 6 juli 2013. De (stief)ouders zijn in hoger beroep gekomen van de plaatsing van [kind a] in het pleeggezin. Bij beschikking van dit hof van 10 juni 2013 is de beschikking bekrachtigd.
2.5.
Vanaf april 2011 hebben [kind a] en [kind b] op basis van crisisplaatsing verbleven in verscheidene pleeggezinnen. In oktober 2011 zijn [kind a] en [kind b] bij de pleegouders geplaatst. Na het bezoekweekend van 12 april 2013 zijn de kinderen voor een korte periode in een gezinshuis geplaatst en vervolgens bij hun tante op Ameland. [kind a] is op 21 mei 2013 teruggekeerd in het pleeggezin. [kind b] is op 3 juli 2013 teruggeplaatst in het pleeggezin.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 26 juni 2013 is de termijn van de machtiging uithuisplaatsing van [kind a] en [kind b] voor verblijf in het pleeggezin van de familie [x]-[y] (pleegouder(s) 24-uurs), verlengd tot 4 augustus 2013.
Bij de bestreden beschikking van 10 juli 2013 is, voor zover thans van belang, de termijn van de machtiging uithuisplaatsing van [kind a] en [kind b] bij pleegouder(s) 24-uurs, verlengd voor de duur van 12 maanden, tot 4 augustus 2014.
3.2.
De (stief)ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, te bepalen dat de uithuisplaatsing van [kind a] en [kind b] wordt voortgezet in een ander pleeggezin dan het huidige pleeggezin.
3.3.
BJZ verzoekt de ouders niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de bestreden beschikking(en) te bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzochte af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of de (stief)ouders ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, nu niet de uithuisplaatsing op zich aan de orde is, maar alleen de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin van de familie [x]-[y].
Volgens BJZ moet deze vraag bevestigend worden beantwoord; de vraag waar een minderjarige wordt geplaatst, dus in welk pleeggezin, is een uitvoeringskwestie en is ter beoordeling aan BJZ.
Het hof overweegt als volgt. Bij de bestreden beschikking van 26 juni 2013 heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf bij pleegouder(s) 24-uurs verlengd. De kinderrechter heeft daarbij in het dictum expliciet naar het pleeggezin van de familie [x]-[y] verwezen. De bestreden beschikking van 10 juli 2013 is een vervolg op de beschikking van 26 juni 2013 en bouwt daarop voort. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de (stief)ouders in hoger beroep kunnen komen van de plaatsing van de kinderen in het betreffende pleeggezin. Zij zijn dan ook ontvankelijk in hun hoger beroep.
4.2.
De (stief)ouders zijn het niet eens met de plaatsing van [kind a] en [kind b] bij de pleegouders. De vertrouwensband tussen hen en de pleegouders is zo ernstig geschaad dat er geen constructieve samenwerking meer mogelijk is.
Aan deze vertrouwensbreuk liggen de gebeurtenissen in april 2013 ten grondslag, toen [kind b] tijdens een omgangsweekend bij de (stief)ouders uitlatingen heeft gedaan waaruit mogelijk zou kunnen worden opgemaakt dat zij seksueel is misbruikt door de pleegvader. De vader heeft BJZ op de hoogte gesteld en aangifte gedaan. De zedenpolitie heeft de zaak behandeld en [kind b] gehoord. Uiteindelijk is gebleken dat de uitlatingen van [kind b] op verzorgingshandelingen duiden en is een sepotbeslissing gekomen, waarbij is vermeld dat de pleegvader ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Dat neemt niet weg dat het vertrouwen van de (stief)ouders in de pleegouders onherstelbaar is beschadigd.
Vanwege deze verstoorde verhouding en omdat er bij BJZ geen vertrouwen is dat de kinderen op deze manier onbelast omgang kunnen hebben met de (stief)ouders, is er enige tijd geen contact geweest tussen de (stief)ouders en [kind a] en [kind b] (behoudens 1x per week kort telefonisch contact). Volgens de (stief)ouders staan de pleegouders in de weg aan de omgang.
Zij zijn van mening dat de enige oplossing is dat een ander pleeggezin wordt gezocht voor [kind a] en [kind b], zodat de band met hen weer hersteld kan worden.
De vader heeft ter zitting verklaard dat inmiddels begeleide omgang heeft plaatsgevonden met [kind a] en [kind b], en voorts dat hij geen mogelijkheden ziet tot herstel van de band met de pleegouders.
4.3.
BJZ acht het niet in het belang van de kinderen dat zij worden weggehaald uit het pleeggezin. Zij verblijven daar al bijna twee jaar en hebben zich daar tot op heden positief ontwikkeld. Gelet op de belaste geschiedenis van de kinderen en hun huidige voorspoedige ontwikkeling op alle leefgebieden zou het zeer schadelijk zijn als zij weggehaald worden bij de pleegouders.
In gesprekken met de ouders en de pleegouders is aangedrongen op een open en bereidwillige houding van beiden. De pleegouders hebben aangegeven dat zij bereid zijn en gebruik willen maken van ondersteuning door middel van systeemgesprekken onder leiding van een systeemtherapeut. De vader heeft aangegeven hier niet voor open te staan en niet voor zichzelf in te staan als hij de pleegvader tegenkomt. Omdat de vader [kind a] en [kind b] niet de emotionele toestemming kan geven voor verblijf in het pleeggezin is het beter als de bezoeken (voorlopig) begeleid worden. Het telefonisch contact tussen de kinderen en de (stief)ouders verloopt plezierig. De boosheid van de vader is geen reden voor overplaatsing van de kinderen naar een ander pleeggezin, aldus BJZ.
4.4.
De pleegouders hebben het hof bij brief – kort gezegd- laten weten dat zij graag de zorg voor [kind a] en [kind b] op zich willen blijven nemen en dat zij de relatie met de vader opnieuw willen opbouwen. Zij vinden het belangrijk dat [kind a] en [kind b] contact houden met de vader en de (stief)moeder. Wel wensen zij in de gegeven omstandigheden dat de omgang onder begeleiding plaatsvindt. De pleegouders hebben hier ter zitting aan toegevoegd dat het met beide kinderen goed gaat.
4.5.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is in het belang van de kinderen om op te groeien in het pleeggezin, waar zij zijn gehecht en waar zij krijgen wat zij nodig hebben. De Raad heeft de hoop uitgesproken dat de vader zich, in het belang van de kinderen, over zijn bezwaren tegen de pleegouders heen kan zetten, zodat het contact met de kinderen hersteld kan worden.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. [kind a] en [kind b] zijn kwetsbare kinderen die een zeer belaste voorgeschiedenis hebben. Zij hebben op jonge leeftijd al veel veranderingen meegemaakt: de scheiding van hun ouders, het verlies van hun moeder, de verschillende (vrijwillige) uithuisplaatsingen en de plaatsing in het huidige pleeggezin. Daarnaast is er sprake van persoonlijke problematiek bij de kinderen. [kind a] is gediagnosticeerd met ADHD en heeft daardoor extra behoefte aan voorspelbaarheid, structuur en rust. [kind b] heeft vanwege haar sociaal emotionele problematiek veel behoefte aan positieve feedback, aandacht en warmte.
Niet in geschil is dat de (stief) ouders niet in staat zijn [kind a] en [kind b] de opvoedingssituatie te bieden die zij nodig hebben.
Uit de stukken is gebleken dat [kind a] en [kind b] sinds de plaatsing in het pleeggezin van de familie [x]-[y] tot rust zijn gekomen en dat zij een positieve groei in hun ontwikkeling hebben meegemaakt.
De recente gebeurtenissen, waarbij de kinderen plotseling op een andere plek werden geplaatst en waarbij opnieuw onzekerheid over hun toekomst ontstond, zijn voor hen ingrijpend geweest en moeten door hen worden verwerkt. Desondanks gaat het op dit moment naar omstandigheden goed met de kinderen in het pleeggezin.
Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om de plaatsing in het pleeggezin van de familie [x]-[y] te beëindigen en hen uit deze voor hen vertrouwde omgeving te halen, waar zij inmiddels al enige jaren verblijven, een (sociaal) leven hebben opgebouwd en zich op school en thuis goed ontwikkelen. Mede gelet op hun belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek, zal dit naar verwachting schadelijk zijn voor hun ontwikkeling.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het verzoek van de (stief)ouders in hoger beroep zal afwijzen.
Duidelijk is dat het contact met hun vader evenzeer belangrijk is voor (de ontwikkeling van) [kind a] en [kind b]. Ter zitting heeft mevrouw Van der Drift, namens Parlan, verklaard dat de kinderen erg blij waren hun vader in augustus weer te zien tijdens het (begeleide) omgangsmoment en dat er sprake is van een warm en intens contact tussen de vader en de kinderen. Het hof acht het derhalve van groot belang dat de (stief)ouders en de pleegouders, in het belang van [kind a] en [kind b], zich inspannen om het vertrouwen te herstellen en met elkaar samen te werken, zodat de kinderen de ruimte krijgen om zowel met de pleegouders als met de (stief)ouders een onbelast contact te hebben.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de (stief)ouders af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A. van Haeringen en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2013.