Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de vrouwis het volgende gebleken.
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw en de man zijn in 1997 gehuwd en hebben samen een minderjarige. Hun huwelijk is in 1999 ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige moest betalen, maar in de bestreden beschikking is deze bijdrage met terugwerkende kracht op nihil gesteld. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, waardoor de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen draagkracht heeft om de bijdrage te voldoen.
Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie. De man heeft onroerend goed in eigendom, maar heeft niet aangetoond dat hij geen huurinkomsten kan ontvangen. Het hof concludeert dat de man voldoende draagkracht heeft om de eerder vastgestelde bijdrage te voldoen. De bestreden beschikking wordt vernietigd en de bijdrage wordt opnieuw vastgesteld op nihil met ingang van de datum waarop de minderjarige bij de man is komen wonen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen.